zondag 31 december 2017

Laatkomers

Ik heb het niet voor laatkomers, echt, mensen die te laat komen, ik vind ze maar niks. Iemand zou vandaag om 12u bij mij op bezoek komen, ze zou mij een kalender brengen, ja, een kalender. Voor 2018. Toen ik haar gisteren aan de lijn had, scheen het niet te kunnen wachten met die kalender, ik begreep niet waarom het zo hoogdringend leek. Maar vandaag om 12u was het ik die zat te wachten.
En daar hou ik dus niet van. Echt niet. Alsof ik dat in mijn leven al teveel heb moeten doen, zo voelt het. Flauwekul natuurlijk, maar toch voelt het soms zo aan. Daarom wil ik wel met je afspreken om 12u (of op een ander uur), maar als je er dan tegen kwart na twaalf (een kwartier later) nog niet kan zijn, heb ik graag dat je me dat even laat weten, er zijn daar communicatiekanalen voor (bellen, sms’en,..). De persoon op wie ik zat te wachten, liet niks weten. Niet om tien na twaalf, niet om twintig na twaalf en ook niet om half één. Dat is oké, dat is geen ramp. Om kwart na twaalf moest ik aan het ‘academisch kwartiertje’ denken, zoals we dat kennen van de universiteit, en vanaf dan schakelde ik van de wachtmodus over op de vertrekmodus. Want zo ben ik dan ook wel weer. Wie na een half uur niet opdaagt en niks van zich laat horen, mag zich bij mij op bepaalde dagen aan een gesloten deur verwachten. Ik had zin om even de stad in te gaan, ik wilde nog een brief bussen, en tegen half één achtte ik het moment gekomen om op pad te gaan. Ik deed wel nog de moeite om de persoon met wie ik om 12u had afgesproken te bellen en sprak iets in op haar antwoordapparaat. Dat ik richting stad was vertrokken. Eén minuut later kreeg ik telefoon terug: “ik sta nu aan uw deur”. Tja. Ik was niet meer thuis. Ik was vier à vijf minuten stappen verwijderd van de residentie waarin ik woon en ik was niet van plan om op mijn stappen terug te keren. “Ik kan de kalender in uw brievenbus steken”, zei ze. “En ik heb ook suikerbonen mee, maar die geraken niet in de brievenbus. Ik zal ze boven op de brievenbus zetten. Ge zult ze daar wel vinden. Er staat Astrid op het doosje.” “Oké, alvast bedankt”, zei ik, ter afronding van het gesprek.
Als iemand zonder iets te laten weten een halfuur te laat op een afspraak komt opdagen en ik heb toevallig geen zin om te wachten, dan roep ik trouwens ook weleens het ‘misverstand’ in. Alsof er een miscommunicatie was, terwijl die in werkelijkheid niet heeft plaatsgevonden.
Maar bon, het is een mooie kalender, moet ik vaststellen, en van de suikerbonen kan ik maar beter afblijven. Niet alleen vind ik suikerbonen niet bepaald lekker, ze zijn vast ook niet gezond en slecht voor de tanden. Sneu trouwens voor dat baby’tje dat met de naam Astrid door het leven zal moeten gaan. Wat een ontzettend stomme naam.
Tijdens het wachten luisterde ik naar muziek. De volgende nummers passeerden (niet altijd even) random in mijn 2682 liedjes tellende Spotify-afspeellijst ‘Singles’.
Magnus: ‘Singing Man’ (feat. Thomas Smith)
Magnus: ‘My Gal Louise’
Run The Jewels: ‘Call Ticketron’
James Blake: ‘I Never Learnt To Share’
Sinkane: ‘New Name’
I LIKE TRAINS: ‘No Military Parade’
I LIKE TRAINS: ‘A Rookhouse For Bobby’
Noordkaap: ‘Verstandig, wispelturig en onhandig’

zaterdag 30 december 2017

Veertien dingen

1. Uit ‘Oude meesters’ van Joost De Vries leerde ik dat dieren doodgaan en mensen overlijden. Mensen gaan niet dood, dieren overlijden niet. Althans, zo wordt dat niet gezegd. 2. Ik moest lachen om enkele zinnetjes uit een culinaire recensie van Bruno Vanspauwen in DS Magazine. Hij schrijft in een stuk over het restaurant Skov te Buggenhout: “Wie zit er achter die injectie van hipheid in dit landelijke dorp? Het blijkt een plaatselijke horeca-ondernemer te zijn die onder de blitse naam Mark Van den Broeck opereert.”‘De blitse naam’ - haha. En ‘opereert’. Ik las het weken geleden al en wilde het eens op Facebook gooien, maar het kwam er nooit van. Bij deze is dat rechtgezet. 3. Misschien is het leeg lepelen van een nog halfvolle pot choco (400g) toch geen activiteit waar ik een gewoonte van moet maken. 4. Mijn moeder noemt de muziek van Oscar & The Wolf flauw. Misschien is dat inderdaad nog wel het beste adjectief waarmee die geluidsdrab te omschrijven valt. 5. Ik sprak met iemand die niet eens zo omfloerst viste naar roddels over mensen uit mijn omgeving en realiseerde me haarscherp dat die persoon zeer zeker even graag over mij babbelt als over die mensen uit mijn omgeving. 6. Boeken koop ik in boekenwinkels, cd’s in cd-winkels en computers in computerwinkels. Ik mijd ketens. Ketens zijn klerewinkels. 7. Spotify schijnt de popsong te veranderen. Refreinen zouden in een popsong nog meer naar voren worden geschoven en op die manier zou een liedje verworden tot een wiskundige formule. Ik stoor me daar eigenlijk niet zo aan. Als het goed is, is het goed, formule of niet. 8. De angst slaat me om het hart als ik me bedenk dat Bazart in 2018 misschien nieuwe muziek zal uitbrengen. Oscar & The Wolf én Bazart in high rotation op elk radiostation, ik weet niet of ik dat overleef. Kunnen die twee groepen niet versmelten, zodat de som der delen misschien nog slechter klinkt, maar wel nog maar half zoveel op de radio komt? Bazcar & The Wart. Flauwigheid als kunstvorm. 9.Ik zie niet in waarom het terreurniveau in ons land nog ooit naar twee (‘normaal’) zal worden bijgesteld. Niveau drie is het nieuwe normaal. Michael Van Peel zei het al in zijn eindejaarsconference: wat men aanvankelijk een tijdelijke maatregel noemt,wordt later in nogal veel gevallen definitief. En de angst voor terreur is hoogstwaarschijnlijk definitief. 10. Als je de muziek en het gedrag van bepaalde presentatoren op Studio Brussel vergelijkt met wat er in Libische detentiekampen gebeurt, dan valt het op Studio Brussel al bij al nog behoorlijk mee. De situatie bij Studio Brussel moet ernstig genomen worden en de VN houdt maar beter een oogje in het zeil, maar vergeleken met wat er zich in Libië afspeelt is het klein bier. 11.Als de Rode Duivels in 2018 om een of andere reden géén Wereldkampioen worden, kan je gerust stellen dat deze Gouden Generatie - ja, allemaal met hoofdletters - Zeer Zwaar Gefaald heeft. Met deze ploeg moeten we Wereldkampioen worden. Behalve een Kevin hebben we ook een Dribbelkont, een Glazen Man, een Man met Lange Ballen, een Dirigent, een Stofzuiger, een Loopwonder, een Man met Vista, een Man met Grinta, een Locomotief, een Spreker in de Kleedkamer, een Man met Gouden Voeten, een Man van de Laatste Pass, een Beste Doielman ter Wereld, een Back van Wereldklasse, een Man met Tonnen Ervaring én een Wereldvermaarde T3 die Alles Bewezen heeft.
Wereldkampioen worden lijkt me dus maar normaal. Ik zet 90% van mijn spaargeld in op Onze Jongens. En als ze geen Wereldkampioen worden, moeten ze tegen de muur. Letterlijk. Kordaat optreden tegen losers. 12.Mochten mijn ouders (en hun entourage) fervente Vlaams-natiionalisten geweest zijn dan was ik nu waarschijnlijk ook een fervente Vlaams-nationalist. Dat besef ik heel goed. 13. Tegen alle zeurpieten die klagen dat ze eenzaam zijn, nog nooit in ‘Iedereen beroemd’ hebben gezeten en over het algemeen van bijna niemand aandacht krijgen, zou ik het volgende willen zeggen: het volstaat om in de publieke ruimte (enkele keren) “Allah akbar” te roepen en in het wilde weg met een mes te zwaaien om volop aandacht te krijgen. Ik zeg het maar. Omdat de eindejaarsperiode voor veel (eenzame) mensen niet gemakkelijk is. Er bestaan oplossingen. 14. Noël Slangen, een naar mijn mening interessante mens, benoemt in De Standaard nog eens de succesformule van de N-VA. “[De] onkwetsbaarheid [van de N-VA] zit in een triptiek die bestaat uit een iedereen-is-tegen-ons-verhaal waardoor men iedere kritiek perfect kan framen. Het tweede element is een agressieve persstrategie, waarbij journalisten en media die niet meewillen, afgesneden worden van interviews en informatie. Sluitstuk is een legioen mondige fans die tomeloos tekeergaan als een buitenstaander een kritische noot durft te plaatsen.”
“Dat u bij de beschrijving van deze triptiek aan een bepaald buitenlands staatshoofd moet denken”, zo vervolgt Slangen tot mijn plezier, “is volledig voor uw eigen rekening.”
Maar over wie zou hij het hebben? Over Orban in Hongarije? Over Poetin? Over Geert Wilders? Is die drietrapsraket misschien niet van toepassing op élke populistische partij?
In hetzelfde opiniestuk noemt Slangen de lijst Samen (SP.A en Groen in Antwerpen) een slecht idee. Beter dan met een gezamenlijke lijst op te komen, hadden Groen en SP.A nu al een voorakkoord kunnen sluiten. Mij lijkt Samen ook gedoemd om te falen. Ik voorspel dat Samen niet eens in de buurt van De Wever zal komen. Samen verliezen, dat zullen ze.

woensdag 27 december 2017

Afgelopen 10 jaar

Als ik herlees wat ik in de afgelopen tien jaar geschreven heb, kan ik maar tot één besluit komen: ik was en ben nogal door mezelf geobsedeerd. De helft van wat ik geschreven heb is zonder meer gênant en nog eens dertig procent is zodanig periodegebonden dat het nu geen enkele waarde meer heeft. Alles bij elkaar reflecteert het wel heel goed wie ik ben. Iemand die pendelt tussen momenten van tevredenheid of zelfs de illusie van geluk, maar die even snel weer cynisch en teneergeslagen in een hoekje kan gaan zitten mokken.
Tot mijn tevredenheid moet ik wel vaststellen dat ik doorheen de jaren beter ben gaan schrijven. Tien jaar geleden rammelden mijn verwoordingen nogal vaak. Ik was slordiger en luier en las niet genoeg (want door te lezen kan je het leren). Maar dat is slechts de vorm.
Ik benijd de jongens en meisjes die nu vooraan in de twintig zijn en die veel beter en over veel interessantere zaken schrijven dan ik toen ik die leeftijd had. Mijn schrijfsels hadden vanalles gemeen met die van een willekeurig pubermeisje dat van paarden houdt. Verzachtende omstandigheid: tot op vandaag sleep ik een zak persoonlijke issues mee, issues die reëel en niet te onderschatten zijn. Als ik nog steeds niet aan het werk ben dan is daar een verklaring voor, ook al is die niet in één zin uit te leggen en niet in één seconde te vatten. Mijn hersenen zorgen voor problemen die mij elke dag frustreren en waardoor ik mezelf sinds jaar en dag in mijn doen en laten beperk. Niettemin had ik nog meer mijn best kunnen doen om mijn wereld open te gooien en mijn cocon te vergroten. Dat heb ik al bij al te weinig gedaan, doodsbang om die ene keer teveel op mijn bek te gaan. Ik heb mij te vaak laten drijven op golven van cynisme en ontgoocheling over wie ik ben als mens. Ik heb te vaak gezegd dat ik het leven niet leuk vind en daarom niet eens wil proberen om er écht iets van te maken. De laatste paar jaar is dat misschien een beetje veranderd, maar het kan nog veel beter. Ik vermoed trouwens dat het met het ouder worden ook inderdaad nog zal beteren. De mensen die mij zeggen dat ik er spijt van zal krijgen als ik nooit iets met dat schrijven van mij ga doen, krijgen waarschijnlijk vroeg of laat gelijk. Maar dat schrijven voelt veel te persoonlijk aan om het met een grotere groep mensen te delen. En als ik weinig of niks wil delen, is dat trouwens perfect legitiem. Ik heb tegenover niemand welke verplichting dan ook. Maar ja, het zou kunnen dat ik er ooit spijt van krijg. Ik heb inderdaad dingen geschreven die het lezen waard zijn, die niet moeten onderdoen voor teksten van andere schrijvers die wel een forum zoeken. Ik weet dat ik het kan, maar ik weet niet of ik het wil. Zoals met zowat alles is het veel gemakkelijker om te bepalen wat je niet wilt dan wat je wel wilt. Wat ik niet wil is tegenover onbekenden de indruk wekken dat ik het méén met dat schrijven. Dan stel ik mezelf immers kwetsbaar op en ik wil me met betrekking tot vanalles en nog wat kwetsbaar opstellen, dat heb ik al genoeg gedaan, maar niet met betrekking tot dat schrijven. Schrijven is mijn speeltuin en ik heb geen onbekende nodig die mij moet zeggen hoe ik moet spelen. Op dat punt mogen de mensen mij volledig met rust laten. Voor mij is dat schrijven momenteel echt niet iets waarmee ik een groot publiek beoog. Nu lijkt zo’n grotere groep mensen voor mij enkel een anonieme, uitdijende massa die zich een ‘mening’ over mij vormt. Via de sociale media, het postmoderne hellevuur, in de eerste plaats. Ik bedank voor een dergelijk scenario. Het leven is al complex genoeg. Dan blijf ik veel liever een buitenstaander. Voor alle duidelijkheid: ik weet uiteraard dat het nooit zo’n vaart zou lopen, maar het idee dat het zou kúnnen jaagt mij al de stuipen op het lijf. Tegenwoordig kunnen dingen supersnel gaan - ‘viraal gaan’, zoals dat heet - je hebt het totaal niet meer in de hand. En er wordt nog weinig genuanceerd, er wordt vooral geoordeeld (of veroordeeld) en gepolariseerd.
Laat mij dus maar doen in de beslotenheid van mijn kamertje. Het ligt allemaal veel te gevoelig.

vrijdag 22 december 2017

Veel tijd voor gelul

Alleen jouw moeder maakt me nog vrolijk
Lusteloos lachen om haar getater
Echt, ze is zo enorm olijk
Xanax slikt makkelijk weg met wat water
Ach, wat ze zoal over jou vertelt
Nu begrijp ik beter waarom je doet wat je doet
Dat je haar dagelijks dertien keer belt
En dan steeds onbedaarlijk huilen moet
Rare details spaar ik op voor later
Heden ten dage lijk jij zielsgelukkig
Eieren bakken het kan al volstaan
Enkel de wetenschap maakt je wat nukkig
Feitelijkheden daar heb je lak aan
Tevens gedraag je je soms wat krukkig
Hoeren zijn boeren maar dan met een haa
Ezels zijn kwezels maar zonder KW
Eftelinguitstapjes, ik met jouw ma
Lesbische vrouwen ik muil er graag mee
Vaak zien we elkaar op Rerum Navorum
Eerlijk is eerlijk, je stinkt uit je bek
Ergens alweer krijgt een nitwit een forum
Ludiek wil hij zijn, maar die lul maakt me gek
Treinen vertragen en bazen beslissen
Iedere dag van de week is er wat
Jij zou het voor geen geld willen missen
Daarentegen ben ik het helemaal zat
Vakantieliefjes, ze schrijven je brieven
Oona en Deirdre en zelfs Antoinette
Olga in Estland zit met heel wat grieven
Russische mannen noemden haar een Let
Geef me de fietssleutels van je moeder
Eifelgebergte, ik kom eraan
Lapzwanzerij, problematische loeder
Uranium vind je echt niet op de maan
Laveloos duw je je neus in wit poeder.
Sla me niet dood wegens dit gedicht
Over je mama zeg ik enkel goeds
Romantisch dineren bij kaarslicht
Retestrak lijf en Jordaanse roots
Yin en ook yang zijn volledig gezwicht

donderdag 21 december 2017

Meer haiku's

Een haiku is te
Kort om echt iets te vertel-
len over de nat-
Herman Van Rompuy
Een haikuregel net als
Rustige vastheid
Ik kan niet leven
In een wereld zonder jou
Zingt Dana Winner
Zeil je voor het eerst
Dan sla je negen flaters
Zingt Bart Kaël niet
Goedenavond dit
Is het zevenuurjournaal
Met Martine Tanghe
Ik had niet door dat
De openbare omroep
Op haiku’s trakteert
Kafka op het strand
Haruki Murakami
God, laat dit stoppen

woensdag 20 december 2017

Haikuwedstrijd

Een haikuwedstrijd
Er wachten mooie prijzen
Voor mij als ik win
*
Druilerig en grijs
Een regenboog komt piepen
Ik gun hem geen blik
*
Opspattend water
Een auto die voorbijraast
Je broek is doorweekt
*
Because I’m happy
Clap along if you feel like
Room without a roof
*
Dat zomerakkoord
Zal wel onbelangrijk zijn
Want men stemt het niet
*
Aa bee cee dee ee
Ef gee haa ie jee ka el
Em en o pee ku

zaterdag 16 december 2017

You Got It

Ik wil iets vertellen over mijn laatste en in feite ook meest traumatiserende werkervaring. Alles begon toen ik een volledig in het Engels opgestelde vacature las die, heel eigenaardig (of noem het origineel voor mijn part), bol stond van de songtitels. ‘You Got It zoals Roy Orbison’ stond er meteen bovenaan bij de vereiste competenties te lezen, en verderop klonk het ‘You Know What I Want To Know zoals David Kitt’ en ‘You Know You’re Right zoals Kurt Cobain’. Ik ben niet zo zelfzeker en ik betwijfelde sterk of ik het wel altijd wel even right wist, maar toen ik ook ‘You Can Dance zoals Chilly Gonzales’ en ‘You Take My Breath Away zoals The Knife’ zag staan, was ik dermate geïntrigeerd dat ik wel móést solliciteren. Al was het dan maar om te lachen. Het ging namelijk om een job in een callcenter, dus waarom ik moest kunnen dansen ontging me een beetje. Maar goed, ik zou solliciteren en ik zou dat op mijn manier doen.
“I Am Free zoals The Mackenzie”, schreef ik in mijn brief om mijn onmiddellijke beschikbaarheid in de verf te zetten en “I Need Something Newn net als Savages” om aan te geven dat ik aan een nieuwe uitdaging toe was. “I Choose You, net zo resoluut als Sara Bareilles”, besloot ik mijn motivatie waarom ik bij dit bedrijf wilde werken en ietwat stoutmoedig maar in de sfeer van de vacature besloot ik met “You Gonna Want Me, net zo veel als Tiga en, by the way, I Bet You Look Good On The Dance Floor, net als Arctic Monkeys”.
Een (beknopt) antwoord liet niet lang op zich wachten. ‘You Better Mind - Sam Amidon’ stond er. Maar ik werd uitgenodigd voor een gesprek.
So far, so good, dus, maar het gesprek, ook weer in het Engels, verliep anders dan ik het mij had voorgesteld. Ik nam plaats aan een bureau tegenover een wat oudere maar wel behoorlijk aantrekkelijke dame - een bepaald type man zou van een ‘milf’ gewagen -, en die dame, de CEO, zo bleek, viel meteen met de deur in huis. “You Look So Fine” parafraseerde ze Garbage en “I Think I Like You” zei ze even later met The Black Box Revelation. De muziekkennis van deze vrouw begon me stilaan te verbazen.
Ze vroeg me ook om wat meer over mezelf te vertellen en omdat ik al lang niet meer van plan was om deze job serieus in overweging te nemen, verklaarde ik ondermeer: “I Bet On Losing Dogs” [Mitski], “I’m In Love With A German Filmstar” [The Passions/Foo Fighters] en, enkel om de interessante uit te hangen, “I’m An Outlaw” [Kurt Vile]. “I Will Never Let You Down”, besloot ik doodernstig met Rita Ora, waarna ik afscheid nam en de building verliet.
Nog diezelfde dag kreeg ik tot mijn verbijstering een mailtje van de HR-afdeling van het bedrijf. ‘You Got It’, zo las hun eenvoudige mededeling. Ik wist eerlijk gezegd eventjes niet wat te doen. Enerzijds was ik echt wel dringend op zoek naar een job, anderzijds was deze hele sollicitatie-ervaring toch echt te gek voor woorden. Ik was ook de flirterige uitspraken van de CEO niet vergeten en zat daar toch een beetje mee verveeld. Maar ach, op de werkvloer zou het er wel anders aantoe gaan.
Helaas helemaal niets daarvan, zo bleek al van bij mijn eerste werkdag. Mijn baas stuurde mij rare e-mails met titels als ‘You Are The Sunshine Of My Life’ [Stevie Wonder/Jack White] en ‘You’re Not Alone’ [Olive]. In de weken daarop ging ze nog verder en stuurde ze me enge berichten met onderwerpregels als ‘You Saved My Life’ [Cass McCombs], ‘I Will Possess Your Heart’ [Death Cab For Cutie] en zelfs ‘I Wanna Be Your Dog’ [The Stooges].
Dat de artiesten naar wie zij refereerde nogal aansloten bij mijn eigen muzieksmaak was maar een doekje voor het bloeden. Ik was niet gediend van dergelijke bizarre e-mails en bovendien hielden ze me van mijn werk als enquêteur. Enkele keren nam ik de moeite om mijn baas van antwoord te dienen en ik herinner me dat ik e-mails stuurde met titels als ‘I Ain’t No Joke’ [Eric B. & Rakim], ‘You Don’t Own Me’ [Grace] en ‘You’re So Vain’ [Carly Simon]. Ik had dat natuurlijk beter niet gedaan. Het zette haar er alleen maar toe aan om mij nog meer en nog smerigere berichten te sturen. Ze begon mij nu ook buiten de werkuren lastig te vallen, per sms. Het creepy ‘I Need Love, Baby Love, Not Trouble’ [Thomas Dybdahl], was er zo eentje, net als ‘I Thought You Were My Boyfriend’ [The Magnetic Fields], ‘I Would Be Your Slave [David Bowie] en het weinig aan de verbeelding overlatende ‘I Just Want To Make Love To You’ [Etta James]. Het waren maar enkele van haar vele vulgaire sms’jes die ik onbeantwoord liet.
‘You Show No Emotion At All’ [Hood] liet ze me weten. En ze had gelijk.
Toch moest er vroeg of laat aan deze situatie een eind komen en ik begon uit te kijken naar een andere job. Ik wilde me laten ontslaan, liever dan zelf mijn ontslag te geven, maar ik wist niet met welke argumenten ik mijn bazin zou kunnen overtuigen om mij de laan uit te sturen. “I’m Moving To Wales” [Eberg], mailde ik haar, en toen daar geen antwoord op kwam: “I Lied” [Telefon Tel Aviv]. Expliciet liegen tegen je baas is nooit een goed idee, redeneerde ik, maar ook na die laatste mail hoorde ik verschillende dagen niets van haar. Dat veranderde toen ik haar “I Kissed A Girl, ze leek op Katy Perry” sms’te. Blijkbaar volstond het gewoon om haar met zoveel woorden te laten weten dat ik niet in haar geïnteresseerd was en met een ander lag te kussen, of dat nu waar was of niet. Nog diezelfde dag kreeg ik via een mail, met als leugenachtige titel ‘You’re Not Good Enough’ [Blood Orange] te horen dat ik mijn boeltje kon pakken.
Was me dat een opluchting. Eindelijk verlost van die waanzin. Of dat dacht ik toch. Een week na mijn ontslag ontving ik immers ee nieuwe, hartverscheurende - ahum - sms: “You Stole The Sun From My Heart zoals Manic Street Preachrers."
Mijn ondertussen ex-bazin ging vervolgens helemáál door het lint met doodenge berichten als “You Are My Enemy” [Anohni] en “You Will Miss Me When I Burn [Will Olgham/Soulsavers feat. Mark Lanegan]. Ik ben daarop naar de politie gestapt en heb het hele verhaal verteld, nog veel gedetailleerder dan ik het hier beschrijf.
Sindsdien heb ik goddank nooit meer iets van mijn ex-bazin vernomen. Insane in the brain, nog aan toe.

vrijdag 15 december 2017

Nekklachten

Behalve met nek- en rugklachten krijgen steeds meer kinderen ook te maken met bijziendheid, hoorde ik op de radio. Dat is zonder meer erg tragisch nieuws. Bijziendheid is iets dat ik echt helemaal niet met kinderen associeer. Een professor of arts mocht reageren en raadde ouders aan om hun kinderen meer buiten te laten spelen. Hun ogen zouden daar wel bij varen. Ik moest grinniken. Zal niet gebeuren, dacht ik cynisch. Buitenspelende kinderen, da’s niet van deze tijd. Ze bestaan wel, maar ze worden schaarser. Zowel hun speeltjes als hun ouders houden hen steeds meer binnen. Het kind treft daarbij geen schuld, het heeft nooit anders geweten. Binnen een jaar of tien zal ook jonge ouders geen schuld meer treffen, want die zullen op hun beurt weinig hebben buiten gespeeld in hun kindertijd. Voor kinderen van mijn generatie, mensen die tussen 1980 en 1990 geboren zijn, zoiets, was het wel nog heel normaal om buiten te spelen. Wanneer het een beetje mooi weer was, waren wij altijd buiten. Mijn broer en ik speelden voetbal in de tuin van onze vriendjes M. en N. of wij raceten per fiets en tegen de chrono op ons ‘crossparcours’ aan de rand van het bos. Zelf zat ik van nature weleens graag binnen, ik was weleens graag alleen, in mijn eigen wereldje, zoals dat dan heet, maar binnen zitten was zeker niet de norm bij ons. Van een computer en alles wat daarna nog zou volgen was destijds uiteraard geen sprake. Mijn vader had een computer, maar die stond in de ouderlijke slaapkamer. Ik wist nauwelijks waar het toestel voor diende en het kwam niet eens in me op om er vragen over te stellen. Toen mijn ouders scheidden, verdween ook die computer en ik dacht er nooit meer aan terug.
Wij hadden thuis onze eerste 'gezinscomputer' in 2001 en toen was ik al 14 jaar. Hij kwam er ook niet op mijn vraag. Allesbehalve zelfs. Zoals ik dat met allerhande nieuwigheden heb, moest ik aanvankelijk helemaal niks van zo’n computer weten.
Maar goed, op dat moment was ik al geen kind meer, was er van 'buiten spelen' geen sprake meer, en maakte ik ook geen kaartjes meer met daarop de namen van voetbalploegen waarmee ik de voetbalcompetitie simuleerde door met een dobbelsteen te gooien en scores te noteren. Zo kon het in mijn spel dat Westerlo met 6-1 van Anderlecht won en dat Anderlecht laatste stond in het klassement. Bij het opstellen van dat klassement hield ik ook nauwgezet rekening met het doelpuntensaldo, ik deed niets liever dan tellen toen ik klein was. Ik was en ben nog steeds uitstekend in hoofdrekenen. Dat de uitslagen van de wedstrijden - wedstrijden die trouwens helemaal geen verloop hadden, ze hadden enkel een eindstand - louter op toeval berustten, kon mij niet deren, al probeerde ik de competitie af en toe iets meer overeen te laten komen met resultaten uit de realiteit door voor de topclubs (Anderlecht, Club Brugge, Standard, Racing Genk,..) het resultaat van de dobbelsteen met twee te vermenigvuldigen. Gooide ik voor Anderlecht een drie, dan werd dat dus een zes. Zo kreeg ik dan toch een competitie die meer op de echte competitie leek, maar het maakte het spel ook saaier want minder onvoorspelbaar. Het doelpuntensaldo was echter steeds indrukwekkend. Er werd in mijn matchen veel meer gescoord dan in de echte competitie en de dobbelsteen maakte het voor mijn ploegen onmogelijk om de nul te houden.
Vandaag de dag speel ik nog steeds graag met dobbelstenen. Kan je zowel binnen als buiten doen. En bijziend word je er niet van, voor zover ik weet.

donderdag 14 december 2017

Geert in Weert

Geert Van Istendael verhuist naar Sint-Joris-Weert. Ik spitste wel even mijn oren toen ik hem dat in ‘Winteruur’ hoorde zeggen. Niet zozeer omwille van het feit dat Van Istendael helemaal vergroeid leek met zijn geliefde stad Brussel, een stad waaruit hij nooit weg zou trekken, zo dachten waarschijnlijk velen, maar wel omdat Sint-Joris-Weert het dorp is waarin ik ben opgegroeid en waarin ik tot mijn twintigste heb gewoond. Je hoort er ook nooit maar dan ook nooit over praten in de media. Dus als dan plots die naam valt, luister ik nieuwsgierig.
“Een dorpje op de taalgrens.” “Ten zuiden van Leuven.” “Het platteland.” Behalve de mensen die er zijn opgegroeid, die er niet ver vandaan wonen of die met de jeugdbeweging weleens aan De Kluis hebben gekampeerd is er geen hond die weet waar het slaapdorp Sint-Joris-Weert, deelgemeente van Oud-Heverlee, ligt. Sint-Joris-Weert mag alleszins niet verward worden met Sint-Joris-Winge. De twee liggen niet eens bij elkaar in de buurt. Ook in een interview met Bruzz gaf Van Istendael wat uitleg bij zijn verhuis. Het was klaarblijkelijk de wens van zijn vrouw om in het dorpje (of misschien gewoon 'ergens op het platteland’) te gaan wonen. Zelf leek het hem niet zoveel te kunnen schelen. Dat verbaasde me natuurlijk niet echt. Wat kan de onderkoelde Van Istendael wél schelen of enthousiasmeren, eigenlijk? Wel, waarschijnlijk veel meer dan ik vermoed; ik ken die mens toch helemaal niet. Maar dat doet er hier niet toe.
In plaats van over de hoofdstad zou hij na zijn verhuis misschien over de taalgrens gaan schrijven, merkte hij op. Dóén, meneer Van Istendael, dacht ik meteen. Dat zou me interesseren, lectuur over de taalgrens ter hoogte van Sint-Joris-Weert en omstreken. Daar bestaat bij mijn weten nog heel weinig literatuur over. Pascal Verbeken, chroniqueur van het volgens hem verdwijnende land België, heeft het kort over Sint-Joris-Weert in zijn boek ‘Grand Central Belge’, maar voorts ben ik de naam nooit ergens tegengekomen. Over de geschiedenis van het dorp weet ik dankzij Verbeken dat heel wat inwoners tot in de jaren zestig naar Wallonië pendelden om er als arbeider te werken, maar dat is het dan wel zo’n beetje. Dat Sint-Joris-Weert de laatste decennia is volgebouwd, hoef ik niet in een boek te lezen, dat heb ik zelf beetje bij beetje zien gebeuren. Op een veldje naast de kerk waar vroeger schapen stonden, staan nu bijvoorbeeld vier spuuglelijke woonblokken. Ik kan daar nog triest van worden wanneer ik aan de kerk op de bus naar Leuven sta te wachten.
Van de taalgrens is in Sint-Joris-Weert trouwens maar weinig te merken. Bij de bakker of in de Proxy Delhaize, die voorheen de Spar en dáárvoor de Supra heette, hoor je weleens Frans spreken en bij de tandarts zag ik laatst folders liggen van een traiteur uit Hamme-Mille. ‘t Is weer die tijd van het jaar, vandaar. Maar verder, nee, nauwelijks interactie tussen Vlamingen en Walen ter hoogte van het dorp waarin ik ben opgegroeid. Vanuit Sint-Joris-Weert is bijna iedereen op Leuven georiënteerd, terwijl Waver niet eens zoveel verder ligt. Enkelingen verkiezen het toch verder gelegen Overijse als plaats om hun kinderen naar school te sturen. In tegenstelling tot Leuven is Overijse immers geen oord van verderf, zo redeneren sommigen van hen, naar ik tot mijn jolijt vernam.
En over een oord van verderf gesproken: nu ik eraan denk herinner ik me dat ik in de lagere school toch met een paar uit Wallonië afkomstige kindjes in de klas heb gezeten. Een van hen was zelfs een vriendje van mij. Deze jongen woonde in Nethen met zijn Vlaamse moeder en Waalse vader. Een ander kindje kwam vanuit het verderop gelegen Florival naar school in Sint-Joris-Weert. Nu ik erover nadenk had ik misschien wel in Florival naar school willen gaan. Of misschien ook niet.
Ik vraag me af of Geert Van Istendael zich in de straten van Sint-Joris-Weert zal vertonen. Zou hij misschien een hond hebben die hij tweemaal per dag moet uitlaten? Waar gaat hij trouwens wonen? In Bovenweert of in Nederweert? (Dat is iets heel grappig. Sint-Joris-Weert wordt zogezegd in tweeën verdeeld door de spoorlijn Leuven-Ottignies. Op de Wikipediapagina over Sint-Joris-Weert kan je daar meer over lezen. Nederweert heet daar het ‘economisch centrum’ van het dorp te zijn. Bovenweert is wat meer ruraal. Ik woonde zelf in Bovenweert en als ik naar de Proxy Delhaize, naar de bakker of naar het postkantoor ging, ging ik “helemaal naar Nederweert”. Naar vijandelijk gebied, als het ware. In de praktijk heeft echter niemand het over een Sint-Joris-Weert dat uit twee delen bestaat.)
Ik verwacht Van Istendael eerder in ons rustige Meerdaalwoud of misschien wel in de Doode Bemde, dan in de dorpskern. Sint-Joris-Weert is omgeven door natuur. Daarom, en omdat het op een boogscheut van Leuven ligt, zijn de huizen er ondertussen peperduur. Zou Geert Van Istendael er warmpjes inzitten?
Zou Geert Van Istendael - een schrijver!? uit Brussel!? - over de tongen gaan in het kleinburgerlijke roddelcircuit van Sint-Joris-Weert?
En oh, by the way, wie denkt dat Van Istendael de eerste BV is die in mijn dorp van oorsprong komt wonen is eraan voor de moeite. Herwig Van Hove woont er ook, en al heel lang zelfs. Niemand heeft hem er ooit gespot, maar hij woont er echt. En ik weet zelfs waar. Ooit ging ik met twee andere kinderen Driekoningen zingen - wordt dat nog gedaan? - en belde ik bij hem aan. Een vrouw deed open en gaf ons wat Belgische Franken - twintig of misschien zelfs vijftig (een andere man gaf ons die dag tot mijn grote verbazing een briefje van 100, stel je voor). Bij die gelegenheid, bij de voordeur van Herwig Van Hove, was er helaas geen spoor van de kok, die destijds, halverwege de jaren 90, nog dagelijks op tv te zien was in ‘1000 seconden’, met de geweldige Félicé. Moge die man in vrede rusten. Of misschien was het maar beter zo, dat het Van Hove niet was die de deur open deed. De man leek op tv steevast slechtgehumeurd. Ik herinner me dat ik daadwerkelijk nerveus was om bij hem aan te bellen. Nu krijgen we (of ‘ze’ - ik woon er niet meer) met Geert Van Istendael een tweede ‘karakterke’ te verduren in Sint-Joris-Weert. Waar heeft het onschuldige dorp dat toch aan verdiend?
Courage, Sint-Joris-Weertenaars! Het komt wel goed.

woensdag 13 december 2017

"Het zal wel moeten zeker?"

“Het zal wel moeten zeker?” Geert Van Istendael, ex-journalist, schrijver, uitgesproken Angela Merkel-sympathisant en, zo heb ik de indruk, de laatste jaren nog sterk geradicaliseerde brompot pur sang beantwoordt Wim Helsens vraag of hij de tekst die hij voor ‘Winteruur’ heeft meegebracht wil voorlezen. ‘Pff’, zo interpreteer ik zijn gezichtsuitdrukking. “Het zal wel moeten zeker?” Maar natuurlijk niet, meneer Van Istendael. Als het u tegensteekt om een tekst voor te lezen, bespaar u dan de moeite. Al is het natuurlijk wel eigenaardig dat u bent ingegaan op een uitnodiging voor ‘Winteruur’. Dat programma draait namelijk volledig om een door een bekende kop voorgelezen tekst. Dat had u toch kunnen weten, zou ik als neutrale kijker denken.
U bent een beetje zoals de jarige die van vrienden een mooi cadeau krijgt en bij ontvangst moppert dat hij niet weet wat hij daarmee moet aanvangen. U bent de hulpbehoevende die categoriek elk aanbod tot hulp afwijst en nog liever in eenzaamheid crepeert dan dat hij zijn trots opgeeft.
Maar bon, zover is het nog niet - ik wens het u ook niet toe - en uiteindelijk werd u, meneer Van Istendael, dan toch bereid gevonden om de door u meegebrachte tekst voor te lezen. Het betrof een gedicht, een gedicht van een Duitse schrijver en u las dat voor in de oorspronkelijke versie, het Duits. Natuurlijk, natúúrlijk, bromde u bij voorbaat een verontschuldiging voor uw slechte uitspraak van de Duitse taal. Een mooi staaltje van valse bescheidenheid, oordeelde ik daarover. Want u bent toch zeker niet het type dat op tv in gebrekkig Duits een tekst gaat voorlezen? Uw Duits is - het zou me heel erg verbazen mocht het niet zo zijn - waarschijnlijk nagenoeg perfect. U bent er toch zeker de man niet naar om uw kot uit te komen om in een tv-programma op enkele tienduizenden kijkers een belabberde, niet-erudiete indruk te maken? Nee, dat zie ik u niet zo snel doen.
Een indruk die u dan weer wel bereid bent te maken - wat zou het u immers een zorg zijn? - is die van de grumpy old man. Veel meer dan uw oud-collega, de in feite aimabele Walter Zinzen geeft u bijna de indruk dat u daarmee koketteert, met die grumpiness. Of u al dan niet onsympathiek overkomt, is voor u al lang niet meer van belang. Misschien is het dat zelfs nooit geweest. Ooit stond het een journalist vrij om redelijk onsympathiek te zijn. Dat is natuurlijk veranderd. Ik heb daar overigens helemaal niks op tegen, tegen redelijk onsympathieke (oud-)journalisten. U windt er tenminste geen doekjes om en dat vind ik wel zo duidelijk. U weet heel goed dat u oud aan het worden bent, u zegt dat ook graag, dat u oud wordt, en u weet dat de ‘jongere generaties’ u niet kennen. Uw naam doet bij hen geen belletje rinkelen. De jongere generaties zijn dat, groepen mensen waarover u desgevraagd waarschijnlijk voor elke positieve uitspraak automatisch drie negatieve uitspraken kan doen. Vraagt men u om iets positiefs te zeggen over pakweg de ‘millennials’, zo stel ik mij voor, antwoordt u gedachteloos, u raadt het al: “Het zal wel moeten zeker?”

donderdag 7 december 2017

Telefoontje

Ik verwacht omzeggens elke minuut een telefoontje. Niet dat ik elke minuut van mijn leven een telefoontje verwacht, nee, ik verwacht nu, op dit moment, elke minuut een telefoontje. Dat maakt het vrijwel onmogelijk om iets te ondernemen dat per definitie enige tijd in beslag neemt. Als dat telefoontje komt, zal ik mijn activiteit, waarschijnlijk tot mijn spijt, moeten onderbreken. Als je naar een vijftig minuten durend tv-programma kijkt, is dat niet zo heel erg, maar als je een tekst wil schrijven is dat wel vervelend. Ik ben niet goed in het weer oppikken van de draad, eens ik die heb laten liggen. Schrijven gaat in een flow, de tekst gutst als het ware via mijn vingers uit mijn hoofd. Als ik dat proces onderbreek, ben ik ‘het’ meestal kwijt. Daarom is wat ik hier schrijf niet meer dan gekrabbel. Dit is niet het juiste moment om iets wezenlijks te te vertellen. Ik verwacht echt dat telefoontje. Maar het vervelende is wel dat het ook pas over twee uur zou kunnen komen. Ik zit in dubio over wat ik de komende uren al dan niet ga doen. Ik wil iets schrijven en ik gá ook iets schrijven over mijn eerste interimjob ooit, vandaag exact zeven jaar geleden. De job bestond eruit om een gezelschap dat nog in de ontwerpfase zat uit te testen, en ja, dat klinkt inderdaad geweldig tof. Maar om eerlijk te zijn herinner ik me daar ook niet heel veel meer van en wat ik me er nog van herinner ga ik nu niet opschrijven, want ik kan, nog steeds, omzeggens elk moment worden gebeld. Al kan het ook pas over twee of drie uur zijn. Toch vervelend, dat moeten wachten.

woensdag 22 november 2017

Vreselijke docent

“Alexander, kan ik je even spreken?”
“Zeker, mevrouw.”
“Ik wil je wat feedback geven over je houding tijdens de les. Ik zou je willen vragen om in de klas soms iets meer kritische zin te tonen. Je bent erg meegaand en lijkt over weinig dingen een eigen mening te hebben. Je formuleert zelden een originele gedachte en sluit je al te gemakkelijk aan bij de mening van een meer kritische klasgenoot. Ben je daar in het verleden nog op aangesproken geweest of krijg je deze feedback voor het eerst?”
“Nee, het is niet de eerste keer dat ik deze feedback krijg en ik doe ook wel mijn best om kritisch te zijn over sommige dingen, maar het lukt gewoon niet goed. Ik bén niet kritisch, denk ik.”
“En toch denken wij vanuit het lerarenkorps dat kritisch zijn iets is dat jij kan leren. Lees je soms een krant of volg je de actualiteit? Denk je dan na over wat je leest of hoort en vorm je je daar een mening over?”
“Niet echt, mevrouw. Ja, ik luister af en toe wel naar het nieuws, maar ik heb daar niet echt iets over te zeggen. Ik heb daar weinig gedachten bij.”
“Oké, het is goed dat je de actualiteit toch een beetje volgt. Ik zou je willen vragen om voortaan minstens één keer per week naar het nieuws te luisteren en er één bericht uit te pikken waarover je je een mening vormt. Voor de les begint kom je dat dan even met mij bespreken in de leraarskamer. Ik reken er op dat je toont dat je een mening hebt en probeer daarbij ook zo kritisch mogelijk te zijn. Het is belangrijk in onze opleiding dat je over sommige thema’s een standpunt kan innemen. Dat is niet voor iedereen even gemakkelijk, maar het is wel iets waar je je in kan oefenen.”
“Oké, mevrouw.”
“Dankuwel, Alexander. Tot volgende week.”
“Tot volgende week, mevrouw.”
“Mevrouw, ik ben er zeker van dat u als docent vertrekt vanuit de vraag of u uw eigen lessen leuk zou vinden, mocht u die lessen krijgen. Dat is, neem ik aan, het uitgangspunt voor elke leerkracht in het volwassenenonderwijs. Te vergelijken met een bakker die zijn eigen broden te vreten moet vinden voor hij ze begint te verkopen. Ik ben er ook zeker van dat u nadenkt over de manier waarop u met de studenten omgaat. Als u vraagt of ‘wij ook mogen meeluisteren’ wanneer een student iets tegen een andere student fluistert, dan neem ik aan dat u dat doet vanuit het idee dat u het als leerling fijn zou vinden om zo toegesproken te worden door uw docent. En aangezien we hier in het volwassenenonderwijs zitten, kan u zich waarschijnlijk wel voorstellen dat u hier les zou volgen, volwassenen onder elkaar als we zijn. Wel, indien dat zo was, indien u hier les volgde, zou u het waarschijnlijk ook fijn vinden mocht uw docent op uw vraag of u naar de wc mag antwoorden met: “binnen een kwartier is het pauze”.”
Enzovoort. Man, wat heb ik een vreselijke docent.

dinsdag 21 november 2017

Moeilijke jeugd

“Da’s echt een ziek merk”, zei hij terwijl hij naar mijn nieuwe jas van het merk Patagonia keek. Ik wist even niet zeker of dit goed dan wel slecht nieuws was. Goed, zo bleek, gelukkig. ‘Ziek’ is een synoniem voor ‘cool’, blijkbaar.
Cool.
We speelden een kennismakingsspel. We stonden in een kring en wie dat wilde kon een stap naar voor zetten en iets over zichzelf vertellen. Wie zich herkende in dat wat er gezegd werd, kon vervolgens mee in de kring gaan staan. “Ik ben heel verlegen”, biechtte ik op en ik zette een stap naar voor. Enkelen volgden mij.
“Ik heb een moeilijke jeugd gehad”, sprak een ander. Ik twijfelde. Nogal makkelijk als je het mij vraagt, zeggen dat je een moeilijke jeugd hebt gehad. Wat is dat trouwens? Wie bepaalt dat? Uiteindelijk zette ook ik een stap naar voor, al was het maar opdat de anderen zouden opmerken dat ook ik een ‘zware rugzak’ meedraag. En om mij interessant te maken, ook daarom ging ik in de kring staan. Lekker gratuit. Serieus, wat is dat, een moeilijke jeugd? Stoppen met school op zestien jaar? Twee keer van huis weglopen? Je pa die je slaat? Wat de jongen met de moeilijke jeugd (tot nu toe) heeft gelost doet vermoeden dat hij niet graag naar school ging. Het systeem was niet op zijn maat, dat soort verhaal. Maar dat hebben we natuurlijk nog gehoord. Welkom in de club, enzo. Ik had er zelf geen bijzondere moeilijkheden mee om een hele dag aan een lessenaar te zitten. Inspirerend was het natuurlijk niet, maar ik werd er ook niet knettergek van. Dat er anderen zijn die er wél gek van worden, begrijp ik. Maar om te zeggen dat je een moeilijke jeugd hebt gehad, is er volgens mij nog iets meer nodig. En waarschijnlijk zal dat ‘iets meer’ er bij hem ook wel zijn. Och, het interesseert me eigenlijk niet eens. Hebben we het niet allemaal al eens moeilijk?
De bus, oftewel dat vervoersmiddel waarop je zoveel hoogopgeleide mannen/vrouwen van ouder dan dertig ziet. De bus, oftewel dat vervoersmiddel waarop ik een in zichzelf gekeerde, binnensmonds mompelende, zichtbaar verwarde man van amper een jaar of 70 gadesloeg. Eerst zat ik naast hem, maar dat werd me al gauw te gortig. Zijn onverstaanbare geprevel ging namelijk samen met een soort walgelijk gesmak waar ik knettergek van werd. Ik verzette me van plaats, een eindje bij hem vandaan, maar wel op een plaats waar ik hem goed kon zien. Wie was die man met zijn bruine anorak, met afgedragen schoenen (eerder sloffen) in dezelfde kleur en een onbestemde blauwe broek? Wie was die man die zeker niet ouder dan 70 kon zijn maar die toch de indruk wekte de seniliteit op de hielen te zitten? Hoe was hij geworden wie hij nu is? Waar ging hij naartoe? Hij stond op, met enige moeite. Ging hij afstappen? Nee. Hij drukte niet op de bel. Maar hij bleef staan. Zou hij weten waar hij is, vroeg ik me af. Straks is hij zijn halte voorbij. Hij drukte op de bel en stapte af daar waar de ‘proffen van de KUL’ wonen, oftewel de villawijk in Heverlee op een steenworp van Leuven. De man leek gedesoriënteerd, hij keek naar links en hij keek naar rechts. Hij slofte ten slotte richting de villawijk. Triestig, dacht ik. Knal mij neer als het met mij ook zo afloopt.

vrijdag 17 november 2017

Dromen zeer serieus nemen

Weinig dat mij zo irriteert als mensen die in mijn plaats beslissen wat ik serieus moet nemen.
Weinig dat ik zo belachelijk vind als mensen die de meest onnozele dingen serieus nemen.
Weinig dat ik zo serieus neem als mijn eigen belangen verdedigen, desnoods ten koste van anderen.
Mijn devies is: maak het niet moeilijker dan het al is. En ‘het’ is uiteraard het leven.
Voor ik in de wereld geworpen werd, om eens een begrip van Martin Heidegger te gebruiken, had ik graag even een kijkje willen nemen. Onzichtbaar of vanachter een raam had ik dan vanuit alle perspectieven kunnen bestuderen hoe ik een goed leven kan leiden, wat het leven precies inhoudt en of het wel iets voor mij is. Dat zoiets niet kan, is een groot mankement binnen de Goddelijke Schepping of het Grote Toeval. Mensen zouden de kans moeten krijgen om zelf de afweging te maken. (Maar eens we dan geboren worden, nadat we ‘ja’ tegen het leven hebben gezegd, moet dat beslissingsmoment dat aan het leven vooraf gaat uit ons geheugen gewist zijn, anders zouden we onszelf en elkaar gedurende ons leven om de haverklap vragen waarom we voor het leven gekozen hebben, en daar zou ook weer veel miserie uit voortkomen.)
Ik heb vannacht gedroomd dat ik verliefd was op een meisje met wie ik ooit in de klas heb gezeten. Opvallend detail: zij had in deze droom volledig het uiterlijk van een mensaap. Ze was niet groot, had een platte kop en kon maar gebrekkig praten. Toch vond ik haar mooi, waren wij helemaal gek op elkaar en konden we niet van elkaar afblijven. We waren ook echt heel gelukkig samen. Maar zij was onmiskenbaar een mensaap. Dit was een vreemde maar ook een hele mooie, bijna ontroerende droom, waarvan ik helaas heel veel details vergeten ben.

zaterdag 11 november 2017

Vreesachtige mens

Ik ben een vreesachtige mens en nergens wordt dat zo duidelijk als in mijn dromen. In mijn dromen lijk ik situaties uit mijn dagelijks leven te herbeleven en lopen die situaties vaak slechter af dan ze in werkelijkheid afgelopen zijn. Gelukkig ben ik mij daar overdag maar weinig van bewust, maar ik leef wel degelijk in de vrees dat het op een dag in de niet zo verre toekomst eens helemaal fout zal lopen. Dat ik finaal door de mand zal vallen en ontmaskerd zal worden als een pathetische en lachwekkende loser. De ultieme keer dat ik als ‘heel raar’ of als ‘een autist ofzo’ bestempeld zal worden, waarna ik voor eens en voor altijd zal moeten toegeven dat ik gewoon niet mee kan met hen, de normale mensen (niet tussen enkele aanhalingstekens, voor één keer). Hoe, waar en wanneer mijn ontmaskering zal plaatsvinden weet ik niet, maar voor mij staat het buiten kijf dat ik - ik kan niet de héle tijd oplettend zijn - nog eens pijnlijk hard tegen een muur ga aanbotsen. En dat is jammer, want ik doe er echt bijna alles aan om dat te voorkomen. Ik ben daar actief mee bezig door vooral niet al te actief te zijn en door over dit soort gedachten te praten.
Vannacht had ik een nogal ongemakkelijke droom. Ik droomde dat ik Vincent Merckx contacteerde in verband met zijn roman ‘De man die niet schoot’. Ik zei of mailde hem dat ik zijn boek enkele weken geleden gelezen had en dat ik daar een stuk over had geschreven. Ik mailde hem dat stuk en zei dat hij maar moest zien wat hij ermee deed. Misschien vond hij het leuk dat iemand vrij uitgebreid aandacht aan zijn boek had besteed. Als ik het goed heb excuseerde ik me voor de mogelijkheid dat ik zijn boek misschien helemaal verkeerd begrepen heb. En precies dat is echt wel helemaal iets voor mij natuurlijk: op voorhand al mijn excuses aanbieden, zodat ik de klap kan opvangen wanneer hij mij laat weten dat ik zijn boek inderdaad helemaal verkeerd begrepen heb. Alsof ik voor zoiets bang zou moeten zijn. Alsof zoiets ertoe doet.
Ik ben een bang iemand. In bepaalde gezelschappen ben ik bijna voortdurend bezig ‘de schade te beperken’. De schade, oftewel: het ultieme gezichtsverlies. De gelegenheid waarbij er niets meer te herstellen valt en waarbij mijn jarenlange inspanningen om ‘normaal’ over te komen teniet worden gedaan. De gelegenheid waarna de moed noch de zin zal terugkeren.

vrijdag 10 november 2017

280 tekens

“Hé, sinds vandaag hebt ge op Twitter 280 lettertekens in plaats van 140.”
“Aaaah, ik dacht al, vanmorgen: ‘amai, da’s precies zo’n extreem lange tweet..’”
“Ja, maar da’s echt raar, want ge zijt daar nu aan gewend om zo’n tweet heel kort te houden en nu opeens is dat niet meer nodig. Echt een mindfuck.”
“Ja, sowieso. Bij mij heeft dat echt extreem lang geduurd voor ik iets gezegd kreeg in 140 tekens en nu opeens is dat niet meer nodig. Pff.”
“Zeg, effe iets anders, staan de Instagramberichten al klaar?”
“Ik ben ermee bezig.”
“En de Facebook?”
“Is al gebeurd.”
“Met Facebook wel altijd opletten dat ge wat tijd laat tussen twee posts. Anders verschijnt er maar één in het overzicht van onze followers.”
“Hoeveel tijd tussenlaten?”
“Toch zeker 40 minuten ofzo. Of een uur. Tenzij het echt belangrijk is.”
“En hoe doen we het nu met Twitter, nu die berichten dubbel zo lang mogen zijn?”
...
Enzovoort.
Enzomeer.
Enzoverder.
Ik ben een hele slechte communicatiemedewerker. Van gesprekken zoals deze krijg ik al maar gemakkelijker het vliegend schijt in het kwadraat.
Het Facebookbericht dat oh zo belangrijk is genereert acht likes (zeven duimpjes, één hartje) en het wordt door niemand gedeeld. Die ene belangwekkende tweet wordt geliket en geretweet door één collega. Verder gebeurt er nougatbollen.
Ik heb dit niet gewild. Sociale media zijn op de terugweg in mijn leven. Twitter gebruik ik al lang niet meer actief, een enkele keer ga ik even piepen wat er trending is, en ook Facebook kan mij steeds minder boeien. Sinds ik thuis geen internet heb, bezoek ik die site sowieso veel minder en als ik er eens op zit, ben ik vaak verbijsterd over het feit dat dat medium mij tot voor kort zo in beslag kon nemen. Meer in het algemeen ben ik eigenlijk niet zo heel dol meer op internet als dusdanig, merk ik. Ik vraag me steeds vaker af: waarom? Waarom is dit, internet, zo belangrijk? Voor mij? Voor de hele maatschappij? De antwoorden op die vragen zijn bekend, dus die ga ik hier niet opsommen, laat staan bespreken, maar persoonlijk heb ik al een tijd geleden vastgesteld dat ik me het allerhardst verveel wanneer ik rondsurf op internet. Door op internet toertjes te doen, hoop ik verveling te kunnen vermijden of bestrijden, maar het tegendeel is het geval. Net dat gesurf brengt mij in een staat van lethargie die ik niemand toewens, om het zo te zeggen. Dat je verveling bestrijdt met een middel dat je verveelt, triestiger kan het nauwelijks worden.
Ik ben een waardeloze communicatiemedewerker. ‘t Is te zeggen: ik wil graag communiceren, maar gewoon niet op díé manier. Ik word zo fucking moe van díé manier.

vrijdag 3 november 2017

SP.A-brochure

Wow, heb ik nu gedroomd of niet dat iemand mij vertelde dat iemand die ik ken darmkanker heeft? Ja, ik heb dat gedroomd, ik ben er 95% zeker van. Ik kon er in die droom mijn kop niet bijhouden en vroeg “Welke kanker ook weer? Borstkanker?” “Nee, darmkanker”, klonk het lichtjes geërgerd. Ik weet niet meer wie mij dat vertelde. Ik weet ook niet meer wie die kanker had.
In de brochure ‘Leuven, een toekomst voor iedereen’ van de sp.a lees ik het volgende: “Leuven is een groeiende stad waar veel beweging in zit. Het is fijn dat steeds meer mensen ervoor kiezen om hier te komen wonen.” Ho, stop! Stop! Steeds meer mensen kiezen ervoor om in Leuven te komen wonen? Een andere waarheid is dat steeds meer mensen uit Leuven wegtrekken omdat de stad onbetaalbaar geworden is. Mensen verhuizen naar Tienen of Mechelen omdat je daar wel nog een huis kan kopen voor een redelijk bedrag. De nieuwkomers in Leuven zijn waarschijnlijk bijna zonder uitzondering welgesteld en hoogopgeleid. Of anders zijn het opkopers die een pand kopen om het opnieuw te verhuren of om het om te bouwen dat studentenkamers. Doe daar niet huichelachtig over, sp.a.
Zelf kan ik mij geen studio in Leuven veroorloven. Zelfs geen piepkleine. Tenzij ik bij het OCMW aanklop misschien. De situatie is onhoudbaar. Prijzen beginnen vanaf 550 euro per maand. Met een inkomen van 850 euro per maand is er werkelijk geen enkel immokantoor dat op mijn kandidatuur zit te wachten, laat staan dat ze die serieus in overweging zouden nemen. Als je krap bij kas zit kan je in Leuven niks komen zoeken. Ik kon enkel maar op het grondgebied Leuven blijven wonen omdat ik het geluk heb iemand te kennen wiens studio leegstond. Fuck, man. Leuven een stad met veel nieuwe inwoners. Ik kan daar boos van worden.
Oh, iets verderop in de brochure zeggen ze het dan toch zelf (omdat ze er écht niet omheen kunnen): “Zo is het als gezin of alleenstaande niet altijd vanzelfsprekend om een betaalbare woning te vinden.” ‘Niet altijd vanzelfsprekend’ is hier een eufemisme voor ‘bijna onmogelijk’, maar bon. Voor sp.a is dit maar één van de ‘uitdagingen’ die ze wil aanpakken. Enzovoort, enzoverder. Blablabla met wat leuke foto’s erbij. Leuke foto’s van mensen van wie we weten dat ze ook weleens enorm huichelachtig uit de hoek kunnen komen. Nee, ‘t zal geen wandeling in het park worden voor de sossen. Met de weinig charismatische kandidaat-burgemeester Mohamed Ridouani wordt het er ook niet gemakkelijker op.

woensdag 1 november 2017

"Goh, die heeft een goeie stem"

Ik ken iemand die graag naar ‘The Voice van Vlaanderen’ kijkt. Jaar in jaar uit en week na week. Ter ontspanning én om mensen met een mooie stem te horen zingen, om die, nadat een nieuw seizoen erop zit is, ook meteen weer te vergeten.
“Goh, die heeft een goeie stem”, zegt zij dan over een of ander meisje met een ‘urban look’ uit Kaprijke dat het eigenaardig genoeg nog niet ver heeft geschopt in het internationale muzieklandschap. “‘t Is te hopen dat ze die niet gaan wegstemmen.”
Ik voel mij altijd geroepen om de sfeer te verpesten. “Binnen een maand zijt ge het bestaan van dat kind alweer vergeten. Ge weet toch dat het jurylid-van-beroep Koen Wauters’ grote frustratie is dat er uit al die talentenjachten nooit een grote ster voortkomt? Die mens zit al vijftien jaar in de ene jury na de andere en behalve Natalia is er nooit iemand uit zo’n programma gekomen die daarna iets dat een beetje op een carrière lijkt wist uit te bouwen. Pensenkermissen, ja, die doen ze misschien wel.”
Dat van Koen Wauters herhaal ik keer op keer, omdat ik dat zo’n sterk argument vind tégen het ernstig nemen van zangwedstrijden op tv. Alsof het in zo’n wedstrijd om muziek draait. Het gaat om entertainment, entertainment van zeer korte duur dan nog. Eens van het scherm is hij/zij die blijkbaar bekend hoopte te worden alweer vergeten. En gelukkig maar.
Maar toch. Koen Wauters heeft daadwerkelijk verklaard dat hij het jammer vindt dat geen van deze mensen erin slaagt om blijvende bekendheid te verwerven. Hoe houdt hij het dan vol in die jury’s, vraag ik me af. Hij (en een zangcoach enz) investeert zoveel tijd in het begeleiden van die jongens en meisjes om daarna al dat werk min of meer verloren te zien gaan.
Maar daar wilde ik het eigenlijk niet eens over hebben. Wat ik eigenlijk wilde zeggen is dat ik het zo jammer vind dat de vrouw die naar zangwedstrijden op tv kijkt nauwelijks nog naar muziek luistert, zelden of nooit naar concerten gaat. Ze hoort iemand op tv een voor haar onbekend liedje coveren en dat is voor haar dan de officiële versie van dat liedje. Naar het origineel is ze niet eens meer benieuwd. En ik kan het dus niet laten om daar steeds iets van te zeggen.

zondag 22 oktober 2017

Girls

 Mijn leven lijkt in niks op dat van de personages uit ‘Girls’. Die wonen in New York en lopen voortdurend bij elkaar de deur plat. Ze verhuizen even gemakkelijk als ze seks hebben en kunnen altijd wel ergens een slaapplaats vinden. Ze rollen van de ene relatie in de andere en al hun relaties zijn destructief en lopen slecht af. Ze belanden totaal ongepland op feestjes en leren daar nieuwe mensen kennen die ze daarna weer onmiddellijk vergeten. Ze wisselen met een onbekende van kleren, vallen in vijvers en ga zo maar door. Mijn leven lijkt in niks op dat van hen en, nee, jaloers word ik daar niet van. Maar ik bedenk me wel dat mijn leven bijlange niet vol verrassingen en gekkigheid zit. En als er al verrassingen zijn, zijn dat meestal ook geen al te gekke verrassingen. Ik kijk graag naar ‘Girls’. In zekere zin is het toch een herkenbaar universum. Heel veel twijfels, verwende jonge mensen en leegloperij. Als ik iemand anders was geweest, iemand wat meer ‘à l’aise’, had ik een heel klein beetje zo’n leven kunnen leiden, stel ik me voor. Een heel klein beetje.

woensdag 18 oktober 2017

Ware liefde

Ik vraag me af wat het is om van iemand te houden zoals dat in een goede liefdesrelatie tussen twee mensen het geval schijnt te zijn (of zou moeten zijn). Eigenlijk heeft het me altijd enorm verbaasd dat zoveel mensen tot zoiets als liefde in staat zouden zijn. Ik denk eerlijk gezegd dat de meeste mensen geen werkelijke liefde kennen; zij voelen ‘iets’ voor die ander en sluiten met de nodige toeters en bellen een soort akkoord af dat ze ‘relatie’ noemen. Echte liefde (waarbij je je partner bv. volledige vrijheid gunt) is als dusdanig behoorlijk hooggegrepen voor de al bij al eenvoudige, vrij primitieve mens. Bovendien, en dat hoor ik vreemd genoeg nóóit iemand zeggen, lijkt het mij heel aannemelijk, bijna vanzelfsprekend zelfs, dat een significant percentage mensen gedurende zijn leven nooit te maken krijgt met iemand die werkelijk verliefd is op hem of haar. Er zijn immers zoveel mensen die quasi over de hele lijn vrij onaantrekkelijk en inwisselbaar zijn. Ze lijken op elkaar, hebben eenzelfde kledingsstijl, zien er niet opvallend goed uit, hebben weinig of geen charisma, zijn niet bijzonder intelligent en hebben weinig boeiends te vertellen; ze zijn kortom enorm doorsnee en inwisselbaar, met hun vaalbruine haar, de doffe blik in hun niet erg mooie ogen, hun diploma industrieel ingenieur of communicatiemanagement en hun stomvervelende passie voor all things reizen. Op elke straathoek vind je een van hen en bijna allemaal hebben ze gelijkaardige interesses. Dat er ooit iemand voorbijkomt die op zo’n doorsnee persoon verliefd wordt, is op zich eigenaardig. Dat de doorsnee persoon die ik beschrijf vervolgens tot echte liefde in staat zou zijn, is zelfs ronduit twijfelachtig. Voor deze persoon is het concept relatie (het contract, de ‘deal’) wellicht het hoogst haalbare. Hij sluit een deal met zijn partner, een onuitgesproken akkoord om veel tijd met elkaar door te brengen en zich als koppel aan hun omgeving te presenteren. Om niet alleen te zijn, ook. Voorál daarom. Maar echte liefde? Nee, daarvan is bij de meeste van deze mensen wellicht geen sprake. En daar hoeven ze zich niet voor te schamen. Ware liefde vereist volgens mij een hoge mate van bewustzijn en offerbereidheid die maar voor weinig mensen haalbaar zijn.
Ik weet niet of ware liefde voor mij haalbaar is. Enorm veel om iemand geven lijkt me al moeilijk genoeg. Mijn verstand verliezen omwille van die persoon, helemaal ontdooien vanwege die persoon. Geen slag om de arm houden, geen reserve inbouwen, me helemaal smijten. Zou het? Zou ik daar vanuit mijn enorme zelfbewustzijn en mijn lichte zelfobsessie toe in staat zijn? Zou het voor mij niet eerder als een oefening of zelfs als een experiment aanvoelen? Ik kan me er werkelijk niet veel bij voorstellen. Verliefd zijn, dat wel. Ik weet heel goed wat verliefdheid is. Maar verliefdheid verhoudt zich tot echte liefde zoals de kleuterschool zich verhoudt tot een postdoctorale studie. Ze hebben weinig met elkaar te maken. Ik zou de liefde dolgraag willen ervaren, dat wel, en liefst ook niet pas over tien of twintig jaar, als het even kan. Als ik in dit leven nooit naar echte liefde zal hebben gestreefd, zal ik daar aan het eind veel spijt van hebben. Dat staat vast. De zoektocht naar ware liefde maakt deel uit van het leven.

zondag 15 oktober 2017

"Wie drinkt er ier geire een pint?"

“Wie drinkt er ‘ier geire een pint?”
“Ikke, ikke, ikke!”
“ Awel, dan zijde mijne vriend!”
Om maar meteen met de deur in huis te vallen, ik ga het over Sam Gooris hebben. Sammeke Gooris. Met z’n basketsloefkes aan. Sammeke Gooris die het gras laat groeien en het nooit meer afrijdt (nee oh nee, hij rijdt het nooit meer af!). Sammeke en zijn Marijke. Geweldige kerel, zeg dat ik het gezegd heb. Mijn broer en ik zijn al vele jaren dol op deze amusementsfactor tien, uitlachfactor nul. Sam Gooris is een man naar mijn hart. Authentiek en zonder pretentie. Heel goed in wat hij doet. Ik ben nadrukkelijk niet ironisch. Laat dat duidelijk zijn. Nadrukkelijk. Niet. Ironisch.
Enkele jaren geleden zag ik Sam Gooris een kort optreden geven op het Martelarenplein in Leuven. Fantastisch was dat. Fan-tas-tisch. Af en toe gebeurt het dat ik heel breed glimlach. Meestal is dat wanneer ik iets zie of hoor dat ik geweldig vind. Mijn glimlach tijdens dat optreden van Sam Gooris moet pleinbreed zijn geweest. Ik herinner me dat ik mijn broer sms’te (om een onverklaarbare reden kon hij er niet bij zijn) en typte dat ik getuige was van iets geweldig plezants. Man, ik was op dat moment zo heppiklepelong als tien Forellen tegelijk. Sam Gooris zette dat plein in vuur en vlam en maakte honderden mensen gedurende een halfuur gewoon domweg gelukkig met zijn enthousiasme, zijn energie en zijn abso-geweldige dansmoves. Domweg gelukkig was ik, inderdaad. Soms zou dat moeten volstaan. Zei ik soms? Ik bedoel natuurlijk meestal. Of zelfs altijd.
Nu ging YouTube-reportagemaker Bert DC Sam Gooris interviewen voor zijn prima interviewreeks Vakmansklap en Sam zei in dat interview enkele dingen die ik meer dan het onthouden waard vind. Neem nu het volgende. Sam maakt een vergelijking tussen zichzelf als artiest en wat hij een beetje meewarig ‘de alternatieve boys and girls’ noemt. Sam stelt vast dat er voor zijn optredens een massa mensen komt opdagen, terwijl het zogenaamde ‘betere werk’ vaak maar enkele tientallen belangstellenden trekt. Sam stelt ook vast dat zijn publiek zich amuseert, dat de mensen plezier hebben, daar waar de alternatievelingen weinig vreugde uitstralen wanneer ze naar hun favoriete bands gaan kijken. En laat ons een kat een kat noemen: in zekere zin zijn Sams observaties helemaal correct. Qua amusementswaarde, qua entertainment, scoort Sam Gooris beter dan al mijn favoriete groepen tesamen. Ik beleefde aan zijn optreden op het Martelarenplein meer plezier dan aan die een of twee optredens van Radiohead die ik gezien heb. Sam Gooris is niemand minder dan de keizer van het plezier (of ‘plezeer’, zoals hij dat pleegt te zeggen). Maar daar tegenover staat natuurlijk wel dat zijn optredens - van ‘concerten’ moet je niet spreken - gespeend zijn van alle muzikaliteit. Muzikaal valt er bij Sam Gooris niks te rapen. Sam Gooris brengt entertainment, geen muziek.
Maar hoe dan ook, ik vond dat geen verkeerde vaststelling van Sam. Veel alternatieve boys and girls weten er tijdens hun concerten inderdaad maar heel beperkt de schwung in te krijgen. ‘t Is alleszins iets om te onthouden wat Sammeke zegt. Maar iets anders dat hij zei, was veel belangrijker en sneed nog meer hout, naar mijn mening. Zo ging zijn gesprek met YouTuber Bert op een gegeven moment over de liefde. Bert zit kennelijk met heel wat twijfels en onzekerheden daaromtrent en sprak er daar enkele van uit. “Niet mee in uw hoofdje zitten”, zei Sam stellig. “Wie u niet moet hebben zoals ge zijt, is u niet waard”, iets in die trand. En dat is zo wáár. Ikzelf kan die les ook gebruiken, realiseerde ik me eens te meer. Voortdurend zit ik na te denken over al mijn gebreken en hoe ik die kan verhelpen, maar de waarheid is dat iemand die mij echt graag zal zien mij graag zal zien mét mijn gebreken. Omdat het niks uitmaakt. Zoals Sam Gooris dat zei, ik denk dat het behalve voor mij ook voor Bert hoog tijd was om iemand dat nog eens met zoveel woorden te horen zeggen.
Bert biechtte ook op dat hij in zijn 26-jarige leven nog maar één relatie heeft gehad. Sam Gooris vond dat prachtig en vertelde Bert dat hij, Bert dus, nog ‘puur’ was en dat hij daar fier (‘feer’) op mocht zijn. Sam sprak zijn afkeer uit voor mensen die met jan en alleman liggen te lebberen en aldoende hun puurheid kwijtspelen. Bert daarentegen heeft nog zoveel oprechte liefde en genegenheid te geef aan de jongen of het meisje dat weldra zijn pad zal kruisen (het is mij niet duidelijk of Bert homo dan wel bi of hetero is; niet dat het ertoe doet trouwens). Van Sam Gooris vond ik wat hij over die puurheid zei opnieuw een interessante kijk op de zaak die liefde of, meer algemeen, het leven heet. Zo hoor je het niet elke dag zeggen. Puurheid. Fierheid. En ik merkte dat zijn woorden ook weer heel toepasbaar waren op mijn eigen leven (dat blijkbaar verschillende overeenkomsten vertoont met dat van Bert DC). Ik heb ook nog maar één relatie gehad en ben dus ook nog heel puur.
Bedankt dus, Sam Gooris, om een aantal belangrijke dingen eens op een andere manier te benoemen. Echt, ik had op den duur een kleine krop in mijn keel.
En bedankt ook Bert voor het goede interview en de mooie reportage. Kiep up de goed weurk, zou ik zeggen.

vrijdag 13 oktober 2017

Matthijs

Een Somalische vrouw die haar dochter van vijf jaar niet zonder hoofddoek laat buitenkomen. Is het belangrijk om daarbij stil te staan of maakt het niets uit?

12-10-2017
Een maand geleden schreef ik eender wat op, nu vind ik nauwelijks iets nog belangwekkend genoeg om het op te schrijven. Zo gaat het bij mij altijd. Een tijdje loopt het los en daarna slipt het dicht. Plots begrijp ik niet goed meer waarom ik deed wat ik deed. Plots heb ik helemaal niet meer de goesting om iets te schrijven over bijvoorbeeld bepaalde gesprekken die ik toevallig hoor op de bus. Mijn belangstelling is weg.

13-10-2017
‘De regels van Matthijs’. Ik heb ‘m van YouTube gedownload om ‘m een derde keer te kunnen bekijken, deze documentaire. ‘De regels van Matthijs’ verdient het adjectief ‘beklijvend’. Ik was ook deze keer weer erg onder de indruk.
‘De regels van Matthijs’ is een Nederlandse documentaire van een jaar of vijf geleden waarin filmmaker Marc Schmidt zijn autistische en psychisch zieke jeugdvriend Matthijs volgt. Op moment van opname zijn beide mannen begin 40. Schmidt filmt Matthijs 95% van de tijd in diens appartement, ook al omdat Matthijs maar zelden zijn huis uit gaat. “Mijn huis is mijn heelal”, zegt hij ergens. Het appartement van Matthijs heeft overigens nog weinig weg van een appartement. Veeleer is het een opslagplaats voor allerlei materialen die in enorme stapels op de grond en op tafels opeengepakt staan. De chaos is totaal, onleefbaar, zonder meer, maar Matthijs vindt kennelijk geen manier om er orde in te scheppen. In zijn hoofd zit het dan ook niet bepaald op orde. Deze immens gefrustreerde man is namelijk goed op weg om helemaal gek te worden van zijn eigen gedachten. Doorheen de opname van deze documentaire is Matthijs in feite suïcidaal. Zo krijgen we in de documentaire te zien hoe hij tegenover Marc Schmidt verklaart dat hij een overdosis medicijnen heeft geslikt en we horen hoe Schmidt vervolgens de hulpdiensten op de hoogte brengt. Aan het eind van de documentaire zal Matthijs er uiteindelijk wél in slagen om uit het leven te stappen. Niet dat er daarvan beelden zijn, gelukkig.
Matthijs is een man met goede bedoelingen. Hij heeft ook gevoel voor humor en is onmiskenbaar intelligent. Maar hij zit volledig opgesloten in zijn eigen hoofd. We zien hem in zijn eigen woonst loodgieterijwerken uitvoeren waarvan hij weet dat die niet volgens het boekje zijn. De wooninspectie houdt hem in de gaten en de gedachte dat ze elk moment voor zijn deur kunnen staan om hem uit zijn appartement te zetten, jaagt hem verschrikkelijk op. Ik denk dat de werken die hij in zijn woonst uitvoert een vlucht zijn voor zijn hamerende zelfdestructieve gedachten, maar de tragiek is dat uitgerekend deze werken niet stroken met wat toelaatbaar is. Kon hij zich maar met iets anders bezighouden, verzucht je doorheen de film. Iets dat wél oké is. Matthijs weet doorheen de periode van opname dat hij uit zijn woonst gezet zal worden, in feite lijkt hij er bijna op te wachten. Misschien wachtte hij dat moment af om een einde aan zijn leven te kunnen maken.
De uithuiszetting verloopt in enkele fases en bepaald niet zonder slag of stoot. Matthijs krijgt buitensporige woedeaanvallen, machteloos als hij zich voelt tegenover de regels van instanties die niet overeenkomen met zijn eigen regels. Zijn eigen regels die hij probeert af te stemmen op gangbare regels, iets waarin hij niet slaagt. “Als autist moet je alles uitdenken”, zegt hij. “Wat voor een niet-autist als vanzelf gaat daar moet een autist lange tijd op studeren.” Hij tapt telefoongesprekken af om te bestuderen wat mensen ‘tussen de lijnen’ zeggen. Hij is ervan overtuigd dat mensen met wat ze zeggen vaak iets anders bedoelen, en hij stelt vast dat die dubbele betekenis hem vaak ontgaat.
Matthijs komt voor de rechter vanwege de schade die hij aan zijn appartement heeft toegebracht en in zijn oordeel is de rechter van mening dat Matthijs zich teveel als een slachtoffer van zijn autisme gedraagt. Als kijker ga je je die vraag ook weleens stellen. Maar deze man is behalve autistisch ook gewoon helemaal óp. Al jaren zit hij aan de pillen, pillen die al lang hun oppeppende effect verloren hebben. Deze man is suïcidaal, helemaal leeg, volstrekt zeker dat hij de code van het leven niet meer zal kraken. Hij leeft in zijn hoofd en vindt geen houvast. Zijn appartement is daarvan een reflectie. De absolute wanorde. Ik kijk ernaar met veel medelijden. Deze Matthijs is of was tot vanalles in staat, hij was intelligent en getalenteerd, maar zijn leven zat muurvast en hij zag nog maar één uitweg. Deze documentaire legt die strijd heel mooi vast. Ik heb hem de afgelopen drie of vier jaar drie keer bekeken en hij blijft mij doen nadenken over de (on)mogelijkheid van het leven. Zeer aan te raden voor iedereen die een uur tijd heeft voor een beklijvende documentaire. Integraal te bekijken op YouTube.

woensdag 11 oktober 2017

Motor sputtert

Het was natuurlijk te voorspellen dat de motor zou gaan sputteren nadat die ene man had gezegd dat het toch zo zonde is dat ik het voor twee man en een paardenkop doe. Sommige teksten zijn immers goed genoeg om een breder publiek te kunnen plezieren, zegt hij, en ik ben het daarmee eens. Maar, wat moet een mens daarmee? En hoe pakt een mens dat aan? Return on investment, enkele virtuele schouderklopjes, enzovoort - wat heb ik daaraan, wat haal ik daar voor mezelf uit?
Natuurlijk hoopt een mens dat hij op een of andere manier een zeker publiek zal bereiken wanneer hij een werkstuk heeft afgeleverd dat er zijn mag. Wanneer je lang (dat is natuurlijk in elke context anders) aan iets hebt gewerkt, hoop je op een bepaalde respons. Wanneer die respons er niet komt - niet, als in: er komt letterlijk niks - dan is dat ontegenzeglijk ontgoochelend. Maar anderzijds, als die respons er wel komt, wat moet een mens daar dan mee?
Als ik daarover nadenk moet ik al gauw aan Lize Spit denken. Zij had al enige bekendheid omdat ze een kortverhalenwedstrijd had gewonnen, en ja, er waren zelfs hoge verwachtingen over haar debuutroman. ‘Het smelt’ schoot vervolgens helemaal door het dak en werd de literaire hype van 2016. In één klap werd Lize Spit een van Vlaanderens meest bekende auteurs en zat ze elke avond van de week wel ergens op een lezing in een boerengat ergens te lande. Maar doet Lize Spit dat graag? Houdt ze ervan om altijd dezelfde praatjes te moeten herhalen? Droomde ze van bekendheid terwijl ze ‘Het smelt’ zat te schrijven? Was het haar ook dáár om te doen? Wat als haar boek geen succes was geworden? Is Lize Spit nu gelukkiger dan voor ze bekend werd?
Ik ben constant op zoek naar geluk. Schrijven maakt mij bij tijd en wijle gelukkig, daarom doe ik het. Trachten naam te maken als schrijver heb ik nog nooit actief geprobeerd en het idee staat me enorm tegen. Ik ben niet bevlogen zoals Maarten Inghels of even serieus als ambitieus als Yves Petry. Ik heb nooit een kortverhaal gepubliceerd in een literair magazine noch heb ik deelgenomen aan een schrijfwedstrijd. Ik zou er nú voor moeten gaan, zei die ene man mij. Nu, nu ik er nog de tijd voor heb, nu, nu ik nog jong ben en nog geen gezin heb. Maar ik voel hem niet, de drang. Ik voel niet zoiets. Ik verlang er enkel naar om vrede te hebben met mezelf. Ik merk hoe dat nog steeds niet lukt en hoe ik daar iets aan wil doen. Schrijven is daarbij een middel en meer ook niet.

zondag 8 oktober 2017

Morgen iets gaan drinken?

Een van mijn docenten is enorm verstrooid. In de afgelopen drie weken heeft ze drie keer een verkeerde datum doorgegeven voor een afspraak of een taak. Moet allemaal kunnen, maar laat mij wel dit zeggen: als ik mij op mijn stage week na week van datum ga vergissen, dan vlíég ik natuurlijk. Ja, dat dan weer wel.
Uit De Standaard leer ik dat de Britse Brexit-minister David Davis heet. Het is ondertussen onduidelijk of de Britse Brexit-minister David Davis nog met bretellen in Davos is gesignaleerd.
Het werd echt niet geapprecieerd dat ik opmerkte dat ik voor het thema religie geen bijzondere belangstelling heb. Maar ja, dat komt ervan als je mij te lang in een omgeving zet waarin de superdiverse samenleving met alle religies vandien aan 150km/u omarmd wordt en men mij min of meer verplicht om hetzelfde te doen. Dan ga ik dat soort dingen zeggen. Ja, dat dan weer wel.
De avondprogrammatie op Radio 1 is verdomd goed. Tussen 20u en 23u naar Radio 1 luisteren is echt het aanbevelen waard.

7-10-2017
Ik stel me voor dat Stijn Meuris thuis naar ‘Alleen Elvis blijft bestaan’ zit te kijken en zich verbouwereerd afvraagt waarom hij nog niet voor dat programma gevraagd is. Stijn zou zonder twijfel een heel tv-seizoen kunnen vullen met het toelichten van tv-fragmenten en gebabbel over zichzelf.

8-10-2017
Ik las gisteren een aan mij gerichte e-mail van een klasgenoot. Die e-mail was eergisteren rond 23u verzonden. Hij stelde de vraag of ik ‘morgen’ (ik neem aan dat dat dan gisteren was) met hem iets wilde gaan drinken. Ik was verbaasd, ten eerste omdat hij mijn e-mailadres bleek te kennen en ten tweede omdat hij mij zo rechtstreeks een dergelijke vraag durfde te stellen. Zo goed ken ik hem (nog) niet en ik ben het niet gewoon dat mensen die ik nog niet goed ken mij als het ware op de man af ergens voor uitnodigen. Dat deze klasgenoot tien jaar jonger is dan ik maakte het mijns inziens nog specialer.
Het neemt me wel voor hem in, moet ik zeggen. Hoeveel mensen ken ik wel niet die nooit eens zelf het initiatief nemen om af te spreken. Alsof ze koudwatervrees hebben of spaarzaam met de vriendschap willen omgaan. Alsof ze zich generen om als eerste de stap te zetten. Nu, ik zit er niet mee in om zelf het initiatief te nemen. Ik ben iemand die gemakkelijk mensen sms’t om af te spreken, gewoon wanneer dat in mij opkomt en ik daar wel goesting in heb. Kennelijk zijn er veel mensen die zich ook weleens afvragen hoe het nog met die of die vriend zou gaan, maar daar dan verder geen gevolg aan geven. Geen probleem voor mij, maar ik pak het anders aan (al laat ik het soms ook voor wat het is; als iemand nooit iets van zich laat horen, stopt het ook wel na een tijd).
Maar deze jonge klasgenoot is dus blijkbaar ook een initiatiefnemer. Opmerkelijk, hij is immers een vrij stille, schijnbaar timide jongen. Maar in zijn mail houdt hij dus geen slag om de arm. Hij stuurt mij in het weekend een e-mail en vraagt het mij dus niet na de les. ‘t Is dat ik zijn e-mail pas las op het moment dat hij wellicht had willen afspreken, dat ik antwoordde dat het dit weekend niet meer zou lukken, maar dat ik gerust weleens na de les iets met hem wil gaan drinken. Voorlopig heb ik mijn mailbox niet meer bekeken om te kijken of of wát hij daarop heeft geantwoord.
In de les communicatietechnieken hadden we het over de open ruimte, de blinde vlek en het verborgen gebied. De open ruimte is wat we over onszelf weten en wat de ander over ons weet, de blinde vlek is wat de ander over ons weet maar wat wij zelf niet weten en het verborgen gebied is wat we over onszelf weten maar wat de ander niet over ons weet. Ik ben in deze klassituatie iemand met een nogal groot verborgen gebied (en dus met een eerder kleine open ruimte), denk ik. Ik loop niet voortdurend te vertellen waar ik mij in mijn vrije tijd zoal mee bezig houd. Niet omdat ik dat angstvallig geheim wil houden, maar omdat ik er de noodzaak niet van inzie om dergelijke informatie met mijn klasgenoten te delen. Ook ben ik in de veronderstelling dat de grote meerderheid onder hen - om niet te zeggen: allemaal - er weinig boodschap aan heeft als ik zeg dat ik veel lees. Tot nu toe heb ik van hun kant alleszins niks opgevangen over lezen en voor veel jonge mensen is lezen toch vooral iets dat ze niet graag doen of waar ze geen affiniteit mee hebben. Waarom zou ik me dan gaan uitsloven om bijvoorbeeld iets te vertellen over ‘Infinite Jest’ van David Foster Wallace? Het lijkt me een zinloze onderneming.
Ik wil dus zeggen dat mijn verborgen gebied, waarbij anderen niet zoveel van mij weten, redelijk groot is. Dat is trouwens altijd zo geweest, in elke klas waarin ik ooit heb gezeten. Tegenover klasgenoten die ik niet goed ken, voel ik geen behoefte om veel over mijn bezigheden te vertellen.
Daarom vraag ik me nu ook af welk gesprek ik met deze jonge klasgenoot zou voeren, mocht ik met hem iets gaan drinken. Is hij geïnteresseerd om mij beter te leren kennen? Wil hij over de les praten? Ik weet het niet. Het benieuwt me wel. Ik van mijn kant heb hem wél al vanalles gevraagd, dat dan weer wel. Ik stel de mensen gewoon veel vragen, een beetje zoals ik al gemakkelijk eens iemand een sms stuur. Omgekeerd merk ik dan weer dat anderen vaak weinig vragen stellen. Geen idee hoe dat komt. Maar het is een vaststelling.
Ik zal zeker weleens iets gaan drinken met mijn klasgenoot. Ik waardeer zijn durf.

woensdag 4 oktober 2017

Nog veel onwetendheid

‘Bij mensen met een migratieachtergrond heerst hierover nog veel onwetendheid.’ Het is zo’n zinnetje dat je regelmatig ergens hoort of leest in een context van actuele gebeurtenissen. Deze keer lees ik het in een artikel over voortstuderen na het middelbaar. Jongeren met een migratieachtergrond kiezen aan de universiteit of de hogeschool vaak voor dezelfde richtingen. Aan de universiteit zijn dat rechten, arabistiek, economie, ingenieur en in toenemende mate geneeskunde. Aan de hogescholen gaat het vooral om office- en bedrijfsmanagement en toerisme. Een studie in de letteren weet veel minder studenten met een migratieachtergrond te lokken. Reden hiervoor: met Nederlands als tweede taal - het Nederlands is in dat geval niet de thuistaal - hebben zij vaak een ‘taalachterstand’. Bovendien heeft een studie voor advocaat of dokter nog heel wat prestige binnen de ‘gemeenschap’.
Een student met migratieachtergrond getuigt. “Hoewel ik goede punten haalde in de eerste jaren van het middelbaar onderwijs kreeg ik toch de raad om naar het technisch te gaan. Bizar. Ik weigerde, en gelukkig maar: ik voltooide met succes het ASO. Veel van mijn vrienden niet. Die luisterden naar de zogenaamde goed bedoelde raad van leerkrachten en volgden daarop beroepsonderwijs. Dat verklaart ook meteen waarom veel jongeren met een migratieachtergrond meer in technische opleidingen dan in puur intellectuele belanden. Het stoort me enorm. Zo gaat veel talent verloren. Leraren en ook het Centrum voor Leerlingenbegeleiding stimuleren te weinig de leerlingen van allochtone afkomst. Van de overheid verwacht ik trouwens veel meer informatie. Die moet extra moeite doen om onze ouders te bereiken. Velen vinden voortstuderen onnodig. En velen weten ook niet wat allemaal kan, en denken evengoed nog dat een universiteit tot een betere job leidt dan een hogeschool. Er heerst nog veel onwetendheid.”
Deze hele kwestie roept bij mij nogal wat vragen op. Vooral die onwetendheid bij mensen met een migratiechtergrond doet vragen rijzen.
- Komt die onwetendheid voort uit het feit dat de ouders (en dan in de meeste gevallen al zeker de moeder) van heel wat migrantenjongeren vaak zelf niet voortgestudeerd hebben?
- Komt die onwetendheid voort uit een soort niet-bewustzijn van het feit dat voortstuderen voor veel autochtone jongeren intussen ‘heel normaal’ is?
- Komt die onwetendheid voort uit een soort desinteresse voor, niet-betrokkenheid bij, ons onderwijssysteem?
- Is die onwetendheid te vergelijken met de onwetendheid (in sommige gevallen) over voortstuderen binnen autochtone arbeidersmilieus?
- Is een zekere taalbarrière de oorzaak van deze onwetendheid (en wie is verantwoordelijk voor die taalbarrière)?
Aansluitend: hoe kunnen we die taalbarrière verkleinen? Is de academische taal te ontoegankelijk (voor mensen die het Nederlands niet goed machtig zijn)? Zo ja: is dat problematisch? Wat is daarvoor de oplossing?
- Zijn het leerkrachten, CLB’s en de overheid die in deze kwestie (nog steeds) tekortschieten, en waarom dan (het ‘probleem’ is toch al vele jaren bekend)?
Aansluitend: is de voornoemde onwetendheid een gedeelde verantwoordelijkheid of zou alles opgelost zijn mocht onze overheid de ouders van leerlingen met een migratieachtergrond van extra informatie voorzien? Als onze leerkrachten, CLB’s en overheid (blijvend) tekortschieten, doen zij dat dan misschien moedwillig? (Men zou het bijna gaan denken.)
Een andere vraag: waarom wordt er in dit artikel over de ‘eigen gemeenschap’ gesproken terwijl we toch net zo ons best doen om niet mee te gaan in het wij-zij-verhaal? Wij zijn toch allemaal wij, of niet soms? (Persoonlijk zou ik niets liever willen hoor, maar mijn kennissenkring is nog steeds voor 95% blank. Ik heb daar trouwens geen complexen over.)
Ik weet niet waarom men de hierboven getuigende student richting TSO wilde duwen, maar indien dat zonder duidelijke reden gebeurde, is dat zonder meer problematisch. Klopt het dat jongeren met een migratieachtergrond veel vaker naar een andere studierichting worden doorverwezen dan autochtone jongeren? Indien ja: waarom in godsnaam?
Wat de taalachterstand betreft: ik begrijp volkomen dat migranten met hun kinderen hun taal van herkomst spreken. Dat is werkelijk niet meer dan normaal. Toch kan het belang van taal onmogelijk onderschat worden. Taal is extreem belangrijk. Wie zijn kind onvoldoende toegang tot een landstaal verschaft, zadelt zijn kind al van jongs af met problemen op, en niet alleen in een context van studies, nee: taal is overal. Een kind met migratieachtergrond dat in het Nederlandse taalgebied in zijn eerste levensjaren van het Nederlands verstoken blijft of het weinig te horen krijgt, is, volgens mij, min of meer gedoemd om de rest van zijn leven voornamelijk in zijn ‘eigen gemeenschap’ door te brengen - daar waar hij zijn moedertaal kan spreken. Ik vermoed dat voor veel kinderen de crèche een plaats is waar ze volop met het Nederlands in aanraking komen en er dus veel van oppikken. Wanneer ik veelal gesluierde vrouwen in Leuven hun buggy zie voortduwen heb ik dan ook gemengde gevoelens. Die vrouwen zijn niet aan het werk (wat sowieso al bepaalde vragen oproept - zo is dat hier nu eenmaal anno 2017) en (bijgevolg) gaan hun kinderen niet naar de crèche. Met het Nederlands komen die kinderen vóór ze naar de kleuterklas gaan (en gaan ze daar wel allemaal naartoe?) in onze nog heel gesegregeerde maatschappij dus hoogstwaarschijnlijk niet of nauwelijks in contact. En dat is een klein drama, want de taalverwerving van een peuter is fenomenaal en een autochtoon kind heeft in die zin, wanneer het naar de eerste kleuterklas gaat, al een straatlengte voorsprong op een allochtoon kind. En in de meeste gevallen is die voorsprong/achterstand meteen voor het leven.
En je kan nog verdergaan door je af te vragen welke thuistaal de studenten met migratieachtergrond (zij het universitairen of mensen met een beroepsopleiding) met hún kinderen zullen spreken? Zullen zij het belang van de taal voldoende inzien? Zullen interculturele huwelijken in de nabije toekomst vaker voorkomen of zal men nog overwegend binnen de 'eigen gemeenschap' trouwen? En zo ja: is dat een probleem?
Nogal een interessante kwestie, vind ik.