vrijdag 2 november 2007

Dilbeek/Strombeek

Op dat moment borrelt de genegenheid in me op, als een stroom warm water, enkel en alleen omdat ik weet dat ze op me wachten en van me houden. In de kamer ernaast doen mindere goden hun ding - mindere goden doen dat wel vaker, 'hun ding' - en ik weet dat ik me geen zorgen hoef te maken. Ergens, jazeker, zit ik gebeiteld.

Ik had twee opeenvolgende dromen over te laat komen en met lede ogen moeten aanzien hoe me ontglipt wat ik wilde hebben. In een van die dromen was het mijn vader die ik niet te pakken kreeg. Ik reikte mijn hand uit naar de man, maar hij zette het op een lopen. Als een gek. Ik ging achter 'm aan, tot iemand van de ordehandhaving zegde dat ik de strijd beter kon staken. Dat er geen hulp meer kon baten.

In die andere droom moest ik in Dilbeek zijn, - een plek die sinds een tijd toevallig op mijn wereldkaart prijkt - maar ik had mijn agenda niet goed ingevuld en bijgevolg kwam ik hopeloos te laat. 't Is te zeggen: ik zag plots op tv een live-verslag van de gebeurtenis die ik live hoorde bij te wonen. Het was iets in een tuin met tuinstoelen. Voorts weet ik niks.

Mijn trip van vandaag - geen droom - had me bij voorbaat al tot doemdenken aangezet. Ik moest naar fuckin' Strombeek - zo zal ik die plek ook na mijn bezoek aldaar blijven noemen - en ik had opgezocht hoe ik daar moest komen. Alles ging goed, met treinen en bussen en een paar uur reizen, maar het regende wel. Toen was ik daar en vond ik het al bij al nog wel spannend, zo op een plaats waar ik in mijn leven hoogstwaarschijnlijk maar één keer zou zijn. Ver van huis, maar met een reden, dat bevredigt de mens.

Ik heb er Dez Mona geïnterviewd.

donderdag 1 november 2007

Stelten

P.-J.,
je bent een belachelijke snuiter.
Met die stelten van je, loop je erbij als een voor een vijftal percent gehandicapte. Dat zwaarwichtige dat je daarmee combineert maakt van jou het prototype van een rechtenstudent, zoals het clichébeeld het wil. Je moest je nog zo'n koffertje met een viercijferige code aanschaffen, dan was alles volmaakt.

Je praat met vervelende Brabantse klanken en kreunt dan herhaaldelijk dingen als "euuuuuh" en bwààààààh". Je houdt van de Scouts en bent waarschijnlijk tegen de Chiro, of omgekeerd, en je wil zuipen zuipen zuipen, want dat ken je.
Nochtans, en nu komt de nuancerende maar, er zit vanalles in jou. Je bent een jaar naar A. geweest en daar heb je je goed weten te handhaven. Je hebt dat jaar perfect in je huidige leven ingepast en je zal nooit meer 100% Fiere Vlaming zijn.

In weze voel ik me zelf tot je aangetrokken, P.-J., het is enkel jammer dat we de deur niet van bij het begin voor elkaar geopend hebben. Nu spelen we een spel, namelijk, en wel eentje van aantrekken en afstoten. Let wel: ik hou daarvan, maar het is zeker niet zo dat mijn nieuwsgierigheid ongeveer even groot is als mijn afkeer voor jou. Het doet me nog het meest denken aan een versnipperd politiek links.

Het moest er van komen dat jij eens gezellig tegen mij probeerde te zijn. En ik ging daar natuurlijk niet op in, ik was in "mijne jemenfoutistische" die dag. Jij deed net alsof wij elkaar wel mochten, maar het ging je niet af. Je las waarschijnlijk het misprijzen in mijn ogen om al die pintjes waar jij in je lang weekend zo naar zegde uit te kijken. Ook zag je waarschijnlijk mijn nazinderende afgrijzen voor de dingen die je enkele dagen tevoren in de cafetaria, op luide toon, had geroepen. Ik had toen besloten dat jij waarlijk niet was wie ik hoopte dat je was.

Als wij straks samen op de tram zitten, dan hoop ik dit spel echter voort te kunnen zetten. Ik zal een waardige tegenstander zijn, ik ken mijn rol en zal er geen moment uitvallen. Jij zal proberen mij aan het wankelen te brengen door plots een opmerkelijke uitspraak te doen en ik zal vast ook wel eens wat milder zijn, maar al bij al zullen wij geen vrienden worden, geen denken aan. Als ik afgestudeerd ben en jij tegen dan ook, of misschien nog eerder, zullen wij elkaar tegenkomen op straat, elk in onze vertrouwde cocon en dan zullen we nog steeds onze neuzen ophalen.

Honing

Er is een enorm hoge drempel om aan het schrijven te gaan. Je moet daar tijd in willen steken en je moet daar de zin van inzien. Niet evident, of toch niet voor mij. Als ik klaar ben, ben ik blij. Als ik vind dat het goed is toch.

Ik zet een hoop komma's in mijn zinnen. Andere mensen halen die er uit voor mij. Ze snappen er ook niks van, waarom ik zo veel komma's zet. Je zou ze naar het echte leven kunnen doortrekken, denk ik dan wat elitair. Daarin probeer ik immers ook veel komma's aan te brengen, al was het maar om af en toe een rustpauze te kunnen inlassen. Ik merk dat heel wat mensen die komma's niet nodig hebben. Dat die gewoon fluitend aan nieuwe zinnen beginnen, in zwierige hoofdletters. Maar inhoudelijk valt dat tegen.

Neem nu D.: op geen :(-tje te betrappen. D. lost het op met :D's en ook wel :p's. Die laatste kende ik overigens niet. Zijn lief zal dat kennelijk wel leuk vinden, die lachende D. Of misschien is hij in haar bijzijn plots de ernst zelve (*-)). En hoe moet ik me dat dan voorstellen?

Bij nog een andere D. gaat het er net zo naturel aan toe. Doch, hij lijkt te beschikken over een iets rijker palet aan gemoedstoestanden. Soms kan hij erg ontstemd zijn en dan weet ik zeker dat zijn L. het ook geweten zal hebben. Eender welke blondine kan trouwens een lach op zijn gezicht toveren. Dat is zijn zwakke punt. Maar smooth guys zijn het allemaal. Alsof ze al een Bacheloropleiding in het cocoonen achter de rug hebben.

Wist je dat jongens vaak over meisjes praten? Dat is hen ingegeven door de natuur, zou ik durven zweren. "Meisjes zijn het leukst om over te praten," durven jongens tussen de praktijk van het over meisjes praten in, wel eens theoretisch opmerken. En dan wordt het vaak nog leuker, omdat je dat besef gedeeld hebt en daavan kan genieten. Dat staat namelijk in zekere zin wat intellectueel.

Maar vaak blijft alle leut gewoon hangen in de monden en wordt er van dat spreken geen woord in de praktijk gebracht. Een meisje is als een pot honing en jongens zijn de vliegen die om die pot vechten. Ik heb als vlieg de verkeerde ingesteldheid. Ik vind rond een pot honing vliegen namelijk allesbehalve leuk. Competitie en mannelijkheid zeggen mij slechts zeer occasioneel iets. Nee, liever dan die jagende vlieg te zijn, wil ik dat die pot honing zich plots met een sierlijke boog op mij stort, - in de praktijk onmogelijk, natuurlijk - zodat ik mijn taken kan beperken tot het werkeloos goedkeuren. Vooralsnog is er evenwel - en in dat woordje zit mijn in sarcasme verpakte verslagenheid over het heerlijke gezelschapsspel dat Liefde heet - geen enkel initiaal om die springende pot honing van mij een naam te geven.