maandag 7 februari 2011

Pisgeur is slechte marketing

Gisteren las ik op demorgen.be een artikel getiteld 'Tussenstand: Vlaanderen heeft Brussel al lang losgelaten'. Klinkt lekker sappig, maar 't is ook gewoon waar. Ik was halverwege toen ik op een interessante passage stuitte. Die waarin de titel van het stuk verduidelijkt wordt. Dat gaat als volgt:

"Die terugtrekking van de Vlaamse overheid [het gaat over geld] uit haar eigen hoofdstad hoeft niet echt te verwonderen. Ze is enkel de politieke vertaling van een discours dat al langer rondzoemt in Vlaanderen, en dat met de opkomst van de N-VA stilaan de norm is geworden. Brussel is naar de smaak van veel Vlamingen te vuil, te gekleurd, te Franstalig en te duur. Vlamingen die het kosmopolitanisme niet per definitie verwerpen en in de hoofdstad willen (blijven) wonen, worden weggezet als 'Dansaertvlamingen': verdachte 'évolués' die samentroepen in hun overgesubsidieerde instellingen om en rond de hippe Dansaertwijk in Brussel-centrum. Dat verwijt is geen privilegie van Bart De Wever, Louis Tobback (sp.a) neemt het even graag in de mond."

Hier kan je heel veel kanten mee op, zowel in positieve als in negatieve zin. Je kan zeggen dat dit (cliché)beeld een verzinsel is van mensen die nog nooit in Brussel zijn geweest - voor hen is Brussel de jungle - of je kan zeggen dat dit beeld grosso modo wel strookt met de werkelijkheid. Ik ga eens kijken wat ik er zelf over denk. Ik ben even benieuwd als u.

Deze is natuurlijk de interessantste dus daar zal het over gaan: "Brussel is naar de smaak van veel Vlamingen te vuil, te gekleurd, te Franstalig en te duur."

Te vuil. Ik maak uiteraard de vergelijking met mijn eigen stad en dan zeg ik: ja, het is daar inderdaad vuiler dan ik het graag zou hebben. Ik zie straatbeelden voor mij, tramritten die ik dagelijks maakte, en ik zie dingen op voetpaden liggen die er niet mogen liggen, vervallen huizen ook. In Schaarbeek, het Liedtsplein, verderop ter hoogte van Paviljoen en Helmet, maar nog verder, in Etterbeek, is het weer properder, Tilleul, Paix, Fonson. Een meer residentiële gemeente.

Of eenvoudigweg het tramstation Beurs. Pisgeur en zwervers op vieze matrassen. Je zou er bang van worden. Geen plek om een Vlaams kind mee naartoe te nemen. Beurs ligt pal in het centrum, er passeren veel mensen. Pisgeur is slechte marketing, desastreuze communicatie. 'Het gaat hier niet bijster goed,' of 'ge moet hier niet komen met uw Vlaamse mentaliteit van nette huisjes en tuintjes'. Brussel is zo anders dan alles wat er in Vlaanderen aan steden te zien is. Grimmig en onheilspellend. Te veel miserie en te weinig duiding. Je moet zelf op zoek naar antwoorden, dat is een inspanning. Antwoorden op de vraag waarom het daar zo anders is, waarom de straten er zo vies bijliggen. Miserie is geen leuk antwoord. Mensen moeten niets weten van vuiligheid, mensen houden niet van hoge werkloosheid en armoede. Dertig euro voor Music For Life en hun goeie daad is verricht. Misschien een idee voor Music For Life: Brussel opknappen.

Brussel te gekleurd? Heel gekleurd, ja. Héél. En is dat vervelend? Ik vind van wel. In combinatie met de taal dan. De combinatie van een andere cultuur - toch heel vaak - en een andere taal - in het openbaar gelukkig meestal Frans - vereist opnieuw een inspanning. Het maakt mij minder à l'aise, het stresseert mij. Een stad moet mij comfort bieden, zeker de hoofdstad van mijn land. Het mag niet bestaan dat ik in Brussel Frans moet spreken omdat Nederlands niet begrepen wordt. Dat gebeurt weliswaar zelden maar het mag helemaal niet gebeuren. Vanzelfsprekend spreek ik zelf altijd mijn beste Frans in Brussel. Dat vergemakkelijkt de dingen. Maar het blijft hinderlijk en in principe zou dat niet nodig mogen zijn. Niet omdat Brussel een Vlaamse stad is - het is geen Vlaamse stad - wel omdat een zelfverklaarde Brusselaar bilingue moet zijn. Allemaal en overal.

Maar het moet met betrekking tot de taal niet enkel van de Brusselaars komen. Elke Belg moet in principe bilingue willen zijn. Een Vlaming die geen Frans kent moet niet zagen dat Brussel de jungle is. Alsof je een echte jungle intrekt maar wel geen zin hebt om je kleren vuil te maken. Eén van de redenen waarom wij Vlamingen met z'n allen plots zo ongelooflijk Vlaams zijn, ligt 'm in het feit dat ons Frans er zwaar op achteruit gaat. En dat heeft initieel niks met een afkeer van 'de Walen' te maken, dat heeft te maken met onze onvoorwaardelijke fixatie op de Angelsaksische cultuur en met het idee dat we Frans bijna niet nodig hebben. Een Vlaming moet Frans kennen om Belg te kunnen zijn. En Walen moeten dus ook Vlaams leren, hoe hypocriet ze daarin ook mogen zijn.

En is Brussel nu te gekleurd? Ik denk van wel en besef goed hoe politiek incorrect dat tien jaar geleden zou geklonken hebben - 'een grootstad is sowieso gekleurd' - maar hoe mainstream die bevinding tegenwoordig is. Stap proefondervindelijk eens een Brusselse tram op. Ik ga, want kan, er geen percentage op plakken, maar het kaukasische ras, om het zo te zeggen, is niet zelden in de minderheid. Dat is een vaststelling. Maakt het kaukasische ras geen gebruik van het openbaar vervoer? Zou kunnen. Ik alleszins wel en dus weet ik waarover ik spreek.

Maar het gaat 'm mij niet om ras. Ik ben daar niet mee bezig. Ja, ik heb een spontane afkeer van het begrip 'maghrebijnen', dat geef ik toe, maar ik geef eveneens toe dat die afkeer in mijn geval op geen enkel concreet praktijkvoorbeeld gestoeld is (al is het vaak genoeg om ze in groep te zien lopen). Wat niet wegneemt dat het onaangenaam is om een overigens bijzonder tolerante vriendin te horen vertellen dat er eens een man een hoofddoek naar haar hoofd slingerde, dat er naar haar geroepen werd en dat ze zich 's avonds onveilig voelt in Brussel. Dat kan onmogelijk de bedoeling zijn en daarmee zit ik perfect op één lijn met de Brusselse patroonheilige, Luckas Vander Taelen, waarover ik voor één keer niet zal uitweiden.

Wel zal ik doorgaan met te herhalen dat het mij niet om ras gaat, maar wel om taal. Ik hou er niet van om te vaak vreemde talen te horen spreken in mijn land. Ik vind dat asociaal. Vooral als landgenoten consequent gaan samenklitten. Je zou het hen niet kwalijk mogen nemen en je zou je eens in hun schoenen moeten verplaatsen maar daar gaat het niet over. Hier gaat het over integratie. Tien Nepalezen die al drie jaar in België wonen en zich opsluiten in hun gemeenschap waardoor ze zich nauwelijks kunnen uitdrukken, moeten niet op mijn tolerantie rekenen. Ook hier weet ik waarover ik spreek want ik geef Nederlandse les aan bereidwillige allochtonen en ik heb er zo een aantal gedropt. Ze waren niet genoeg gemotiveerd. Dat ze het zelf uitzoeken, denk ik dan. En dat het hen maar een beetje moeilijk(er) wordt gemaakt.

Brussel is dus niet alleen te Frans - doe er dan niets aan, lieve Vlamingen, - het is gewoon te meertalig. Ik vind dat samenklitten met landgenoten en dus voortdurend je taal van herkomst spreken getuigen van een gebrek aan motivatie om te integreren. Een nieuwe taal leren is aartsmoeilijk, dat is zo, maar wie gebruik maakt van de infrastructuur moet daar ook een prijs voor willen betalen. Dat is logica. Enkel joden kunnen zich in naam van de Hollocaust eender wat permitteren, wat dat er ook mee te maken moge hebben. Ik vermoed dat er achter dat gigantische euvel van het leren van de taal vaak een impliciete afwijzing van de westerse cultuur schuilgaat. Mocht die afwijzing er niet zijn, zouden 'ze' staan springen om de taal te mogen leren. Ik denk dat niet alleen, ik ben daar vrijwel zeker van. Als ik morgen in smurfendorp beland en alles blijkt daar ronduit fantastisch te zijn, dan zal ik het ook niet nalaten om voor al mijn nieuwe vriendjes een avondmaal te smurfen. Ik wil maar zeggen dat ik in Brussel te veel vreemde talen hoor spreken, te veel 'groepen' zie samenklitten - hou je vast aan de takken van de bomen: één maghrebijn is geen maghrebijn - en te weinig bereidwilligheid tot integratie zie. Mijns inziens kwam dat ondermeer tot uiting in de SHAME-betoging waar ik nauwelijks een allochtoon kon bespeuren, terwijl we toch wel degelijk door Brussel trokken, waar ze een groot deel van de bevolking uitmaken. Ik vroeg me af of zij zich, al is het maar een beetje, Belg voelen, die allochtone populatie. Of zij ook maar iets afweten van de zogenaamde politieke impasse, of het hen überhaupt interesseert. Nochtans gaat het in niet geringe mate over hen, en in dat licht was het des te opvallender dat ze niet meeliepen. Het was ook maar mijn observatie hoor, linkse jongens en meisjes. Ik ben zelf een linkse jongen, dus?

En of Brussel te duur is, zoals nog vermeld in de uitgelichtte passage? I couldn't care less, dudes. Ik koop mijn cd's in tweedehandswinkel Pêle Mêle en betaal daar gemiddeld zeven euro voor. Bon marché, quoi.

zaterdag 5 februari 2011

Vriendschap of Facebook

Een interview met Bram Vanparys a.k.a. The Bony King of Nowhere in de Rifraf. Bram heeft een nieuwe cd klaar en wil daar graag wat uitleg bij geven. Bram lijkt me iemand die oordeelt en veroordeelt, net als ik. Daarom werkt hij me op de zenuwen als hij zegt dat hij zijn debuut, het geweldige 'Alas, My Love', nu niet meer kan beluisteren omdat hij tijdens concerten merkte dat de nummers uit die plaat "door de mand vielen". Dat lijkt mij hengelen naar complimenten, maar ik kan er naast zitten. Hopelijk zegt hij over twee jaar niet dat hij zijn tweede plaat, die dus nu uitkomt, ook maar zozo vond.

Bram is een andere richting uitgegaan, dat kan hij niet genoeg benadrukken. Hij is niet langer op zoek naar sfeer, nu zoekt hij naar de song. Komt allemaal nogal bestudeerd over, hij heeft erover nagedacht. Op de cover van zijn nieuwe cd staat een foto van hemzelf. Geen toeters en bellen meer, zo zegt hij, gewoon de naakte feiten. De zanger op de cover, zo was het vroeger ook. Ergens in het interview zegt Bram dat hij gewoon zijn ding wil doen. Of zo heeft de interviewer het toch genoteerd. Gruwelijk om zoiets te zeggen als je jezelf zo serieus neemt. 'Ik doe gewoon mijn ding.' Net als een uitdrukking à la 'ik wil een verhaal vertellen'. Jukkie.

Maar genoeg opmerkinkjes over Bram. Elders zegt hij ook dingen die ik wel interessant vind. 'Ik weet niet wat vriendschap tegenwoordig nog betekent.', luidt immers de streamer bij het artikel, en vanzelfsprekend wil ik weten wat hij daarmee bedoelt. Bram is vierentwintig en behoort met andere woorden tot de social network-generatie. Wellicht is er ook voor hem geen ontsnappen aan Facebook en andere, maar zoals ik al vermoedde zegt hij daar niet aan mee te doen. Hij merkt wel dat hij op die manier een en ander mist, maar dan is het maar zo. En dan komt hij dus op de proppen met die streamer. "Ik worstel met het feit dat ik vriendschap in vraag stel. Ik weet niet wat vriendschap tegenwoordig nog betekent. Dat Facebook-gebeuren: ik heb geen Facebookprofiel maar ik merk wel dat ik zeer veel dingen mis. (..) ,dat ik vriendschap in vraag stel en me op den duur meer en meer terugtrek in mezelf."

Ik heb me ook altijd afgevraagd hoe ik Facebook moet gebruiken. Eind 2007 heb ik mijn profiel aangemaakt, samen met een vriend. Het was fun om zo snel mogelijk aan honderd vrienden te komen, bij hem ging dat sneller dan bij mij, maar hij raakte erop uitgekeken en toen stak ik hem voorbij. Ik zwichtte voor Facebook, de initiële weerstand nam af. Ik ben makkelijk vatbaar voor dergelijke fora. MSN was destijds ook belangrijk voor mij. Ik geloof dat ik mij op zo'n platform anders en beter kan profileren en uiten dan in het echte leven. De verleiding daartoe is enorm. Ik kan beter schrijven dan spreken. Het is leuk om die vaardigheid aan te wenden en jezelf op een andere manier te presenteren. Als iemand die grappig is (lees: dat hoopt te zijn). Als iemand die naar goeie muziek luistert en alternatief is (lees: dat van zichzelf vindt). Als iemand die interessant is, door links en blogberichten te plaatsen. Facebook is mijn dikke vriend omdat ik via dat kanaal hartstochtelijk kan hopen leuk gevonden te worden, wat blijkbaar betekent dat ik mezelf 'in het echt' niet goed genoeg kan verkopen, dat ik vind dat ik te weinig tot mijn recht kom, niet leuk genoeg ben. Ik hoop ergens op via Facebook. Ik wil aandacht via Facebook. Ik hoor erbij via Facebook. Dat geeft de gekwelde randautist een boost.

Maar ik ben via Facebook met niemand bevriend geraakt. Ook de mensen die mij waarschijnlijk vooral van mijn Facebookprofiel (leren) kennen (hebben), zijn in het echte leven niet dichter bij mij komen te staan. In het geheel niet. Op geen enkele manier. Ik heb al statussen leuk gevonden van mensen die ik daar in het echt niet eens over durfde aan te spreken. De vanzelfsprekendheid op Facebook maakte plaats voor schroom. Mensen in de ogen kijken, een stem, een houding. Eigenlijk vermoed ik dat Facebook nefast is voor mij. Het verandert niks aan mijn (ingebeelde) isolement, maar ik blijf wel steeds in de waan. Wellicht is dat des te pijnlijker. Het is dan ook altijd mijn ambitie geweest om met Facebook te kappen, of toch wat betreft het status updaten. Daar ben ik mee gestopt, maar ik worstel ermee. Er helemaal af gaan is echter onmogelijk. De leegte van de desactivering, ik wil er niet eens aan denken. De beste redenen om op Facebook te blijven zijn dus de links die worden gedeeld, voornamelijk naar artikels maar ook naar events waarover je dan kan zeggen of je al dan niet aanwezig zal zijn. Dat geeft voldoening, een uitnodiging krijgen. Zonder Facebook zou ik veel minder op de hoogte zijn van de sociale en culturele agenda. Ik zou zelf op zoek moeten gaan en daar zou allicht te veel tijd in kruipen. Daarom dus Facebook. Deze rechtvaardiging moet volstaan.

Maar daarmee heb ik het nog niet over vriendschap gehad. Met iemand bevriend zijn zonder je duim te moeten opsteken. Met iemand afspreken en een gini gaan drinken. Met iemand op reis gaan. Met iemand over persoonlijke dingen praten. Iemand vertellen dat je verliefd bent. Iemand vertellen dat je je slecht voelt. Iemand die tijd heeft om naar je te luisteren. En omgekeerd natuurlijk. Met iemand gaan poolen. Samen om dingen lachen. Geen schroom voelen, geen afstand. Met iemand over je zomervakantie praten zonder dat je vooraf en zonder het te zeggen zijn foto's op Facebook hebt gezien. Niet getagd worden. Foto's trekken zonder de bedoeling te hebben om ze op Facebook te gooien. Je gemeenschappelijke privacy bewaren.

The Bony King vraagt zich af wat vriendschap vandaag de dag nog betekent en ik ben geneigd te denken dat hij daarmee impliceert dat vriendschap vroeger 'echter' was. Of dat zo is is evenwel moeilijk te achterhalen. Het klopt dat je dertig jaar geleden niet naar de vakantiefoto's kon kijken van iemand die je al vijf jaar niet meer had gezien, maar of dat betekent dat het begrip vriendschap in het algemeen aan belang verliest; zelf vermoed ik van niet. Iedereen zoekt oprechte vriendschap. Liefst in het echt, daar ben ik zeker van. Mensen willen voelen, horen, zien. Ik denk dat ook de zogenaamde Facebookgeneratie liever met mensen praat dan met mensen chat. Maar de evidentie van dat chatten en de evidentie van het virtuele contact is hoe dan ook heel groot geworden. Ik weet niet wat ik daarover moet denken, ik probeer er zelf alleszins zo veel mogelijk aan te ontsnappen.

Maar wat betekent vriendschap dus nog vandaag de dag? In hoeverre ben ik aangetast door sociale netwerksites? Ben ik nog een goeie vriend? Of staat die vraag volledig los van allerlei internetfora? Is het goed of slecht dat ik af en toe mijn duim opsteek als iemand die ik niet meer zie publiekelijk virtueel communiceert?

Ben ik (nog) een goeie vriend? Het is alvast goed om weten dat ik met vier van mijn beste vrienden niet via sociale netwerken communiceer. Ik stuur hen ook geen Facebookberichten, ik mail hen. Twee van hen weerstaan probleemloos aan Facebook, de derde heeft een profiel maar is er zich amper van bewust en de vierde gebruikt het als een doordeweekse sloerie maar dat beïnvloedt onze vriendschap absoluut niet. Ik merk dat ik met mijn echte vrienden niet via Facebook communiceer. Ik verlang niet van hen dat ze mijn virtuele hoop op appreciatie opmerken. Ze appreciëren mij om wie ik ben, om de persoon die ze al kenden voor Facebook bestond. De inner circle is volstrekt immuun voor Facebook, dat vergemakkelijkt het naar mijn gevoel voor mij om goed bevriend met hen te zijn of te blijven. Ik denk dat ik een goeie vriend voor hen ben.

Aan mijn vrienden die eerder Facebookvrienden zijn, spendeer ik weinig toewijding. Ik ben vaak onduidelijk en ironisch in de dingen die ik tegen hen zeg, of eerder: met hen communiceer. Tamelijk bewust heb ik een klein gebrek aan respect voor hen. Ik verwijder persoonlijks berichten op mijn prikbord. Ik mail die mensen om te zeggen dat ik daar niet van hou, die gratuite openbaarheid. Ik neem het hen niet kwalijk als ze zich daardoor gekwetst of beledigd voelen, maar daar kan ik mij niet veel van aantrekken. Daar heb ik het geduld niet voor. Wie oppervlakkig met mij wil communiceren moet aanvaarden dat ik soms mijn deur voor hem sluit. Wie oppervlakkig met mij wil communiceren kent mij niet goed. Ik heb weinig geduld met mensen die mij niet goed kennen, en dat is soms problematisch. Ik heb hoegenaamd niet veel tijd nodig om te weten wat er met iemand kan en wat niet. Ik vind het makkelijk te doorzien wie zich voor wie interesseert. Ik verlies geen tijd met het veinzen van interesse in iets of iemand dat of die mij niet interesseert. Dat is een zwakte en een sterkte tegelijk. Mijn gebrek aan geduld en tolerantie zorgen voor isolement maar het stelt kwaliteit boven kwantiteit, en dat laatste vind ik uitermate belangrijk. Voor de mensen die ik echt belangrijk vind, ben ik denk ik een goeie vriend. Mensen waarvan ik weet dat ik er 'nergens mee naartoe ga' krijgen daarentegen waarschijnlijk moeilijk hoogte van mij. Ik kan hen dat niet kwalijk nemen, ook al ben ik vaak te klein om dat in te zien. Dan heb ik een dubbele agenda en wil ik wél dat ze mij leuk vinden. Die tegenstrijdigheid, dat gebrek aan consequentie, stoort me aan mezelf. Noem het het Facebooksyndroom.

dinsdag 1 februari 2011

Rouslan Toumaniantz

Onlangs sprak ik met vrienden over body modification. Ik herinner me niet meer hoe we bij dat onderwerp terecht waren gekomen, maar mijn vrienden zijn van het ruigere, alternatievere, ruimdenkende type en waar ik sommige dingen ver genoeg vind gaan, gaan zij nog een stuk verder. Zo hadden we het over Rouslan Toumaniantz, de tattooeerder die bekend is geworden door het 'ophefmakende verhaal' van het 'sterrenmeisje', de oliedomme Kimberley Vlaeminck. Mijn vrienden vonden Rouslan 'aanvaardbaar'. Ik niet.

Kijk naar die foto. Ik ben bang van die man. Die piercings in zijn onderlip. Die man kan niet meer kussen. Dat strot.

We hadden het over de sociale consequenties van zo'n uiterlijk. Over hoe die man zich onmogelijk nog in het openbaar kan begeven. Vond ik althans. Ik zei dat ik niet voor die man zou willen staan bij het aanschuiven aan de kassa. Ik vond dat zo'n man niet in pakweg de Fnac moet komen. Mijn sterkste argument was dat het ontoelaatbaar is dat kinderen zo'n man te zien krijgen. Mijn vrienden gaven mij ongelijk. Ik excuseerde mij voor mijn starre houding.

Zo iemand blijft toch in "zijn milieu," zeiden mijn vrienden. "En als je ervoor kiest om zo te leven, moet je dat toch kunnen doen." Ik kon daar niks tegen in brengen. Ze vonden mijn voorbeeld over de Fnac te hypothetisch. Wat als. Het was me niet duidelijk wat ze daar precies mee bedoelden. Ik vroeg hen of het de bedoeling kon zijn dat mensen in hun milieu blijven. Zij keurden dat goed, ze noemden dat een keuze.

Ik vind dat een bijzonder enge keuze, zich opsluiten in zijn milieu. Wat is een milieu? Ik hoor weleens praten over het 'homocircuit', maar dat is waarschijnlijk onvergelijkbaar. Waarover spreken mensen in het body modification milieu? Waar ontmoeten ze elkaar?

Waar gaat Rouslan Toumaniantz naar de bakker? Hoe komt hij aan brood? Wat doet hij als hij een inlichting nodig heeft en hij moet naar het gemeentehuis? Stuurt hij iemand? Deze tekst lijkt meer en meer op een vragenlijst voor een interview met de man. Ik zal dat interview helaas nooit afnemen. Omdat ik er geen reden toe heb, omdat ik het gevoel heb dat mijn vragen te ver gaan, hoewel ze op zich niet verregaand zijn. Naar het schijnt is Rouslan een heel vriendelijke en belezen man. In een Humo-interview leek hij bijzonder sympathiek, zachtaardig zelfs. Maar ik ben bang van hem. De keuze die hij gemaakt heeft om in een 'milieu' te leven en zich uiterlijk ongewoon choquerend te presenteren, vind ik getuigen van een onpeilbaar extremisme. Hij moet goed beseft hebben dat het voor hem onmogelijk zou zijn om zich nog in het openbaar te vertonen. Of komt hij misschien wel gewoon zijn appelsienen kopen in de Delhaize van Kortrijk? Hoe eet je eigenlijk appelsienen als je onderlip vol piercings zit?

Aan mensen die je niet begrijpt kan je vragen blijven stellen.