woensdag 12 april 2023

Rolf Dobelli: 'Het nieuwsdieet'

Ik heb 'Het nieuwsdieet' van de Zwitserse auteur Rolf Dobelli gelezen. In dat boek raadt de auteur de lezer aan om resoluut te kappen met elke vorm van nieuwsconsumptie. Hij argumenteert omstandig dat het lezen van nieuwsberichten op geen enkele manier iets bijdraagt aan je persoonlijk welbevinden, wel integendeel. Nieuwsconsumptie bezorgt de mens al gauw een machteloos gevoel en in weze steek je niks op van de doorlopende stroom aan berichten, omdat ze doorgaans slecht uitgewerkt want aan de korte kant zijn.
Ik heb een hele tijd geleden voor mezelf al eens de oefening gemaakt en kan Dobelli vrijwel over de hele lijn gelijk geven. Met het lezen van korte nieuwsberichten schiet je als mens niks op. De informatie die in het overgrote deel van alle nieuwsberichten staat is zelden 'must know' en het maakt niet uit of het dan gaat over een nieuw wereldrecord kogelstoten of over Oekraïne dat in de oorlog een nieuw tegenoffensief plant. Bij dat laatste denken we misschien dat we dat horen te weten omdat we anders niet geëngageerd zijn, maar dat is ook maar een gedachte. Als je je bijvoorbeeld één keer per maand door een goed journalistiek medium over die oorlog laat informeren in plaats van bijna elke dag door een nieuwssite, weet je ook perfect wat er aan de hand is.
In mijn geval is nieuwsconsumptie niet meer dan bezigheidstherapie, ik ga daar niet over liegen. Nu ik op Facebook de pagina's van Knack, De Standaard, De Tijd en andere media heb ontliket, word ik niet meer overspoeld door nieuwsberichten als ik op Facebook kom en dat is even wennen. Waar ik voorheen minutenlang zoet was met onbenullige krantenkoppen lezen, krijg ik nu een soort Groot Niets in de plaats. Mijn overzicht staat nu vol met memes, advertenties en aanbevelingen voor pagina's die ik zou kunnen volgen. Wat nieuws betreft heb ik wel de satirische pagina's overgehouden, zoals De Speld, Clickhole, en vele anderen. Zo blijf ik alsnog op de hoogte maar zie ik nieuwsberichten zoals ze zijn: vooral een hoop flauwekul.
Een illustratie van een nieuwsbericht waarvan je je kan afvragen waarom journalisten er hun tijd aan verdoen: dat Charles Michel blijkbaar geen goede beurt maakt als president van Europa. Serieuze media als Politico maken daar al weken spel rond en ook de Vlaamse pers is mee. Maar wat is hiervan de werkelijke nieuwswaarde? Is het voor u of voor mij belangrijk of interessant om te weten dat Charles Michel niet populair is bij Europese diplomaten en dat zijn leiderschap in vraag wordt gesteld? Totaal niet. Maar het is natuurlijk sappig nieuws en dat doet het goed in de media, daar halen ze hun inkomsten uit. Nieuwsconsumenten lezen graag over de mislukkingen van bekende mensen en de media spelen daarop in. Werkelijke nieuwswaarde: nul. Clicks en likes: veel.

Met een minimum aan nieuwsberichten de dag doorkomen is voor mij niet evident. Ze doen de tijd vooruitgaan, ze houden me bezig zonder dat ik bezig hoef te zijn. Maar toch vind ik het belangrijk om op nieuwsdieet te gaan want nieuwsberichten brengen me niks wezenlijks bij. Ik verneem weliswaar vanalles maar vergeet het even snel weer. En zelden is zo'n bericht voor mij persoonlijk van enig belang. De vrijgekomen tijd kan anders worden ingevuld. En zonder twijfel nuttiger. 

dinsdag 20 juli 2021

Nosferatu Man

Ik probeer soms naar mijn favoriete muziek te luisteren alsof ik die voor het eerst hoor. Dat is onmogelijk - bijzonder jammer - maar je kan de kwaliteit van de muziek wel trachten af te meten aan muziek die je wél voor eerst hoort en die om allerlei redenen veel minder indruk op je maakt.

Ik deed de oefening met 'Nosferatu Man' van Slint, het meest radiovriendelijke nummer van deze cultgroep met een uniek geluid.
Waarom trekt dit nummer de aandacht als je het voor het eerst hoort? Al in seconde vier wordt dat duidelijk. De droge drums die 'Nosferatu Man' aftrappen, krijgen het gezelschap van een sinistere baslijn die niet klinkt als iets dat je recent nog in een of andere Spotify-playlist is komen aanwaaien. Dit sfeertje is bijzonder onvriendelijk voor het Fnacpubliek waarvan het grootste deel van je kennissen deel uitmaakt. De splijtende gitaar die luttele seconden later invalt, meteen gevolgd door het bijna gefluisterd parlando van de Slint-zanger, bevestigt de initiële vermoedens en overtreft de in niet meer dan tien tellen gecreëerde hoge verwachtingen. Dit is iets anders, iets speciaal, dit heb je, met je al bij al vrij beperkte kennis van alternatieve 80's en 90's gitaarmuziek, niet eerder gehoord. Welke groep is dit? Dit moet je asap shazammen. Dit moet je zeker doorsturen naar je vriend-met-de-goeie-muzieksmaak. Dit is spannend en van jou.
Het agressieve refrein, waarin het gefluister omslaat in gebulder, is tegen dan - we zijn nog geen minuut onderweg - nog slechts de triomfantelijke bevestiging, de kers op de taart. Het geluid van Slint is gewoon.. wow. Van deze groep wil je alles horen. En dan heb je nog niet eens de stompende bridge halverwege het nummer gehoord en de laatste anderhalve, bijna volledig instrumentale minuut waarin het nummer zijn climax bereikt, misschien wel de meest opwindende anderhalve minuut van het vijfenhalf minuten durende nummer.
Vervolgens blijkt 'Spiderland', de plaat waar 'Nosferatu Man' als tweede nummer opstaat, bijna van voor naar achter van hetzelfde hoge niveau te zijn.

Meer dan vijftien jaar nadat je Slint hebt leren kennen, probeer je opnieuw naar 'Nosferatu Man' te luisteren alsof je het nummer voor het eerst hoort. Omdat er tegenwoordig veel minder nieuwe muziek uitkomt die een even grote indruk op je maakt en je dat eigenlijk heel jammer vindt. En omdat je een ouwe lul geworden bent die graag teruggrijpt naar de muziek waarmee hij is opgegroeid. Niet dat je leven vroeger beter was of de muziek zoveel interessanter, daar gaat het helemaal niet om, maar je was als zeventienjarige veel sneller van nieuwe dingen onder de indruk dan nu als bezadigde of verzadigde dertiger zonder dromen, en je wil verdomme nog eens ergens zwaar van onder de indruk zijn, niet dag na dag dezelfde tabbladjes dichtklikken en gedachteloos doorsjokken naar een volgende gelijksoortige onbenulligheid die op geen enkele manier een verschil maakt.

Dat je daar natuurlijk zelf iets aan kan doen. Door naar Slint te luisteren ofzo. 

zondag 18 juli 2021

Religie is fantasie

 Een piepklein insect trippelt over mijn bedovertrek en dat zint mij niet, het beestje moet daar weg. Ik kies voor de luie oplossing en vermorzel het dier tussen mijn vingers. Daarna gooi ik het met een vlotte polsbeweging op de grond. Ik zeg "Sorry vriend", maar voel me niet schuldig. Ik ben een sterk roofdier en roofdieren hebben de gewoonte om zwakkere dieren aan te vallen en te doden. Dat is nu eenmaal de natuur.


Maar wat ik eigenlijk wil zeggen: de mens is een dier, een levend wezen, niet anders dan een insect en we staan, het zijn gewoon de nuchtere feiten, op dezelfde voet, echt waar. Waarom gelooft dan niemand dat er een insectenhemel is, maar zijn er miljarden mensen die veronderstellen dat er voor de mens wel een hiernamaals is? Wat maakt ons mensen toch zo verschrikkelijk bijzonder? 

Het antwoord is verrassend eenvoudig: we zijn (waarschijnlijk) van alle dieren de beste verhalenvertellers, we hebben (misschien als enigen) de gave van de fantasie en die fantasie laten we gul de vrije loop. We fantaseren verhalen waarin we onszelf enorm belangrijk maken en maken onszelf wijs dat een god allerlei inspanningen heeft gedaan om ons mensen een bestaan op aarde te gunnen. En diezelfde god zou ook nog eens zoveel belang aan ons hechten dat hij voor ons - niet voor de andere dieren - een hiernamaals voorziet. Sta je daar even bij stil dan moet je toch concluderen dat de ijdelheid en hoogmoed die er nodig zijn om zoveel onzin te geloven al volstaat om in welk hiernamaals dan ook afgestraft te worden. Op z'n minst sta je in het vagevuur bekend als een behoorlijk stuk pretentie.


De mens eindigt niet anders dan een insect. Laat je fantasie de vrije loop, maar ga je verzinsels niet voor waar aannemen. Het is verleidelijk, we zijn hoogmoedig en ijdel, hebben een knoert van een ego, maar blijf bij de les, bewaar wat nuchterheid en concludeer finaal dat mensen niet bijzonder zijn en dat het universum, mocht dat een bewustzijn hebben, onverschillig tegenover ons staat.

Dat is niet erg, dat is oké. Doe je best, wees lief voor je medemens, en dan krijg je een leven met genoeg gelukkige dagen om tevreden te kunnen sterven.

Maar god is fantasie.

zondag 11 juli 2021

Jana

 Ik kijk ernaar uit om Jana terug te zien.

Jana is elf jaar en woont in de straat waar ik ben opgegroeid. Mijn broer en Jana zijn al een tijdje beste vrienden en sinds kort speel ik ook mee als ze op straat voetballen of frisbeeën.

Jana houdt er tal van boeiende meningen op na. Ze wil haar stem laten horen in het jeugdparlement en oproepen tot wereldvrede. Ze wil ook dat Vlaanderen en Wallonië beter samenwerken. Waarom is er wel een Vlaams maar geen Belgisch Belang, vraagt Jana zich af. Een zeer terechte bekommernis.

Ik vind het leuk om op een serieuze manier met een kind te praten. Een beetje gek en onnozel doen, is ook fun, maar als je ernstig bent, kom je veel meer te weten. Jana's hersenen draaien op volle toeren en ze wisselt schattige, onbenullige uitspraken met interessante observaties af.

En is het niet kapot stoer van haar dat ze twee dertigers tot haar vriendenkring mag rekenen? Ik had het toen ik elf was alleszins niet in mijn hoofd gehaald om bij een dertiger te gaan aanbellen met de vraag of hij mee wil komen voetballen. Anderzijds zou het ook wel kunnen dat mijn broer en ik er benaderbare meneren uitzien en mocht dat zo zijn, is dat wel een compliment. Een dertiger met een lening, een auto en een grasmachine ziet er alleszins niet uit alsof hij met een lagereschoolkind gaat voetballen.

Er is wel één ding dat me een beetje dwarszit. Binnen maximum twee jaar zal het waarschijnlijk gedaan zijn met voetballen, want dan is Jana dertien en vindt ze het misschien 'awkward' om nog met ons om te gaan. Dan wordt ons contact misschien gereduceerd tot een ongemakkelijke begroeting. En al zou dat misschien de normale gang van zaken zijn, ik zou het toch heel spijtig vinden. Maar hey, nu zijn we nog niet zover en daarom mag ik vandaag nog de hoop koesteren dat we met Jana gaan voetballen als ik straks in de ouderlijke woonst arriveer.

vrijdag 17 mei 2019

Ballerina's

 Het begon ermee dat de zool van mijn schoen was losgekomen. Dat leek S. en mij een prima aanleiding om naar een schoenenwinkel te gaan. Niet per se om een nieuw paar schoenen te kopen - de losgekomen zool kon worden hersteld, - maar, gewoon, omdat het altijd wel tof is om in een schoenenwinkel rond te neuzen.

Hoe ik bij de ballerina’s terechtkwam, weet ik niet meer precies. Waarschijnlijk stond S. aan dat rek en ging ik gewoon haar kant op. Nu heb ik altijd een zwak gehad voor (meisjes die) ballerina’s (dragen) en plots leek het me leuk om zelf een paar te passen. Want hé, why not? Wie maalt daar nog om in tijden van m/v/x?
Natuurlijk moest er wel een maat 44 gevonden worden, - je zou niet verwachten dat zulke lieflijke ballerinaatjes in die maat bestaan, maar we vonden warempel een 44 - kennelijk geschikt voor vrouwen van basketballengte - en ik ging aan het passen.
Ik was enthousiast. Mijn ballerina’s maat 44 waren zwart en waren vooraan voorzien van een leuk, eveneens zwart, strikje. Ze pasten perfect. Maar of ik ze daarom ook moest kopen? Goh, zou dat niet wat al te gek zijn? Enkel voor de lol dan, want echt functioneel dragen zou ik ze toch niet. Voor de prijs hoefde ik het alleszins niet te laten. 15 euro voor een paar, ge zoudt er, zoals dat heet, niet voor kunnen sukkelen.
Toch maar niet doen, besloot ik uiteindelijk. Waarom iets kopen waar ik dan verder niks mee kan? Welja, ik zou mijn ballerina’s weleens kunnen dragen als ik met vrienden afspreek (waarmee ik hen dan misschien aan het lachen krijg), maar om een paar schoenen te kopen om ze één of twee keer te dragen (en dan echt louter voor de fun), dat leek me toch wel een beetje idioot.
Toch dacht ik ‘s avonds nog terug aan mijn maatje 44 met zijn schattige zwarte strikjes en hoe goed ze mij pasten, wat een vrolijk gevoel ze mij gaven vooral. Ik zou ze toch maar gaan kopen, nam ik me vooor. En toen ik ‘s anderendaags wakker werd, was ik nog steeds van dat gedacht.
De zenuwen die ik voelde toen ik met de schoendoos naar de kassa liep. Ja, ik was nerveus en een beetje bang voor eventuele rare blikken. Een beetje? Zeg maar gerust héél bang. Ik was absoluut niet op mijn gemak daar tussen de rekken met vrouwenschoenen. Maar ik bleek mij nodeloos zorgen te maken. De verkoopster aan de kassa was heel vriendelijk en stelde geen enkele enge vraag. Ze keek niet eens een heel klein beetje raar, tot mijn grote, gróte opluchting. Ik liep naar buiten met de ballerina’s in mijn rugzak en met een gevoel van vrolijke opluchting.
Bleef wel nog steeds de vraag wat ik verder met dit paar schoenen moest beginnen. Dat ik ze niet in het openbaar kon dragen, had me al vierentwintig uur nogal vanzelfsprekend geleken en dat was na mijn aankoop niet veranderd. Je moet weten, ik wil niet opvallen in het straatbeeld, ik ben daar absoluut niet zelfzeker genoeg voor, ik sta daarvoor - haha - niet stevig genoeg in mijn schoenen. Ik wil liever niet al te hard in de kijker lopen en al helemaal niet door vrouwenschoenen te dragen, stel je voor. Maar nu ik ze gekocht had, kon ik mijn ballerina’s natuurlijk ook niet gewoon in een kast opbergen.
Thuisgekomen trok ik ze dus maar meteen aan en ik kon alleszins onmiddellijk vaststellen dat ‘het’ goed zat. De fijne sensatie die vrolijke ballerina’s te dragen, de zwarte strikjes die ik zo tof vind, qua gevoel was alles nog volledig intact. Puur gevoelsmatig was dit echt absoluut een topaankoop.
Op dit eigenste moment, thuis, draag ik de ballerina’s om mijn voeten een beetje warm te houden (ik heb bijna altijd ijskoude tenen). Ik kijk naar de strikjes en ben blij. Ik zal binnenkort ook wel buiten komen met deze schoenen in een poging om er vrienden mee aan het lachen te maken. Dan vertrek ik thuis met een ander paar schoenen aan mijn voeten, neem ik de ballerina’s mee in een rugzak en trek ik die aan net voor ik de betreffende vriend ontmoet.
En kom ik toch eens in een situatie terecht waarin iemand mij vervelende vragen stelt over mijn opmerkelijke schoeisel, dan antwoord ik gewoon dat ik dit voorjaar in Williamsburgh, New York, ben geweest en dat alle mannen daar ballerina’s dragen, dat de trend gewoon nog niet naar hier is overgewaaid maar dat het slechts een kwestie van weken is voor de hipsters ze ook hier en masse zullen beginnen te kopen.
Dat lijkt me een geloofwaardige uitleg. Begin tegen mensen over hippe modetrends uit Williamsburgh, New York en je kan ze eender wat wijsmaken.

woensdag 1 mei 2019

Pynchon & Wallace

 Op zich vind ik het niet zo relevant om me uitgebreid af te vragen waarom ik een welbepaald boek lees. Ik lees een welbepaald boek omdat het me op een of andere manier aanspreekt, niet meer of niet minder. Maar als ik me dan toch de vraag stel waarom ik boek x lees dan doe ik dat kennelijk omdat ik er niet zeker van ben dat het rendement dat ik haal uit het lezen van het betreffende boek zijn tijdsinvestering wel waard is. Ja, inderdaad, ik kan er maar beter meteen begrippen als ‘rendement’ en tijdsinvestering’ bijsleuren. Die passen we tegenwoordig immers op vrijwel alles toe en dus ook zeker op het lezen van een roman (want ik heb het hier over fictie, niet over (in het algemeen sneller concreet renderende) non-fictie).

Wat levert dit mij op? Ik heb me herhaaldelijk deze vraag gesteld tijdens het lezen van ‘Infinite Jest’ van David Foster Wallace en nu ook bij ‘Gravity’s Rainbow’ van Thomas Pynchon - twee boeken die heel veel tijd en aandacht van een lezer vragen.
Verrassend genoeg bleek het echter steeds om een retorische vraag te gaan, een vraag die geen antwoord behoefde. En als er al een antwoord op de vraag was dan zou het er op neerkomen dat ik met het lezen van deze boeken een ‘ervaring’ heb opgedaan, een ervaring die niet noodzakelijk voor rendement zorgde, maar die ik wel voor nog een hele lange tijd zal kunnen koesteren. En nu ik erover nadenk heeft het wel degelijk concreet gerendeerd om deze boeken te lezen: ze hebben mij allebei uitgebreid doen stilstaan bij het godgeklaagde fenomeen dát tegenwoordig zowat alles moet renderen. En ik heb tijdens het lezen van deze boeken vastgesteld dat ik met plezier tegen deze tendens wil ingaan.
‘Infinite Jest’ en ‘Gravity’s Rainbow’ vragen heel veel van een gemiddelde lezer. Heel veel althans in vergelijking met - ik noem het eerste boek dat in mij opkomt - ‘De helaasheid der dingen’. Om te beginnen zijn beide boeken drie à vier keer zo dik als ‘De helaasheid der dingen’, maar je moet er om alles te kunnen begrijpen ook drie à vier keer beter je kop bijhouden tijdens het lezen. Beide vuistdikke boeken zijn geschreven in het soort taalregister dat je misschien wel nergens anders aantreft in de moderne literatuur. In ‘Infinite Jest’ - 1000 kleinbedrukte pagina’s + 200 nog kleiner bedrukte pagina’s met eindnoten - kom je ellenlange passages tegen die zo lijken weggeplukt uit een vakblad voor academici die opereren in een verre uithoek van de wetenschap, en Thomas Pynchon toont zich in ‘Gravity’s Rainbow’ een kampioen in pagina’s lange quasi nutteloze, zij het vaak prachtige, uitweidingen over, bijvoorbeeld, de natuur, waardoor je als in je gedachten afdwalende lezer steeds opnieuw van de sporen sukkelt die in feite het werkelijke verhaal vormen. Het zijn dit soort zaken waarop een lezer met een overvolle agenda heel snel zal afknappen wanneer hij er al in het eerste hoofdstuk mee te maken krijgt. Waar gaat dit in godsnaam over, kan hij zich dan afvragen. En: heb ik misschien niks beters te doen? Wat héb ik hieraan - hoe zal dit renderen? Wel, als ik die vraag dan toch beantwoord: je krijgt hier te maken met een doorlopende stroom van verrassingen, met een bombardement van rariteiten en andere gekkigheden waarvan je nooit had gedacht dat een mens ze kon bedenken en waarvan je vermoedt dat geen andere schrijver in staat is om deze te produceren - waarom anders zijn Pynchon en Wallace absolute cultschrijvers? Je breekt je al lezend het hoofd over de drijfveren van Wallace en Pynchon - en in één ruk ook over de drijfveren van de mens als zodanig - en gaat op internet alles lezen wat er over hen te vinden is. Je hebt als lezer ook het gevoel dat je in een select gezelschap terechtkomt van mensen die ‘het’ ook hebben klaargespeeld, die kunnen weten welke inspanning je hebt geleverd door Wallace of Pynchon te lezen. Het lezen van deze boeken vormt misschien het equivalent van wat men in de sport een ‘strijd tegen de elementen’ zou noemen. Je trotseert onaangenaam lange, extreem gedetailleerde, niets concreet toevoegende omschrijvingen van onbenulligheden, moet soms tot het uiterste gaan om er je geduld niet bij te verliezen en verlegt je grens telkens wanneer je weer zo’n godgeklaagde passage doospartelt en in een meer toegankelijk deel van het verhaal terechtkomt, waar je weer even op adem kan komen vooraleer je opnieuw aan het zwoegen moet. En hoewel dat alles dan niet rendeert in de gangbare betekenis van het woord gaat die geleverde inspanning dikwijls samen met een gevoel van diepe tevredenheid. Te weten dat je zo’n boeken aankan, geeft je een boost. Je bent een man van de lange adem en hebt bewezen dat je aandachtsspanne die van een goudvis overstijgt.
Sinds ik ‘Infinite Jest’ (en ‘Gravity’s Rainbow’) gelezen heb, ben ik iemand die zich kan toeleggen op dingen die in de ogen van vele anderen in niets concreets zullen resulteren. En daar ben ik blij om.

vrijdag 19 april 2019

Dagje Brussel

 Dus ik zoals elke donderdag naar Brussel om te betogen voor een ambitieuzer klimaatbeleid. Ik rep me naar het Bolivarplein aan de achterkant - of is het de voorkant? - van station Brussel-Noord, maar er is daar vandaag geen betoger te bespeuren. Het is 10:40 nochtans en zouden we niet, net als vorige week, tegen 10:30 verzamelen? Maar er is dus niemand vandaag (gisteren), zelfs ook geen verdwaalde (of verdwaasde) PvdA’er die, joint tussen wijs- en middenvinger, roept dat hij weg wil met het kapitalisme.

(‘s Avonds zal ik op internet lezen dat de spijbelaars Brussel een week hebben overgeslagen en dat ze op het strand in Oostende zaten. Goed voor hen. Opwarming of niet, iedereen houdt wel van een dagje stralend weer. En dan zit je natuurlijk goed aan de zee.)
Ik sta dus aan Brussel-Noord en moet toegeven dat ik niet echt rouwig ben om het feit dat ik geen betogers aantref. Al dat betogen, er zijn echt wel plezieriger dingen in het leven. Wat mij er het meest aan tegenstaat is het aanhoudende kabaal, twee uur aan een stuk door. ‘What do we want? Climate justice! When do we want it? Now!’ Vorige week had ik mijn koptelefoon al bij en ook vandaag heb ik mijn voorzorgen genomen. Ik luister naar een podcast met Johannes Verschaeve van The Van Jets.
Het zou een beetje onnozel zijn om meteen weer de trein naar huis te nemen, dus ik stap zomaar tram 4 richting Stalle op. Benieuwd welk landschap ik onderweg zal passeren. Vorig jaar heb ik het Vijverspark in Anderlecht ontdekt door willekeurig op een tram te stappen en het Vijverspark in Anderlecht is sindsdien mijn favoriete plek binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Ik plan er later vandaag opnieuw heen te gaan.
Tram 4 Stalle heeft zijn terminus in Ukkel, maar er valt weinig te zien langs het traject. In Ukkel stap ik op de tram naar Kasteel Drogenbos, maar ook daar ben ik snel rond. Dan maar tram 82 naar Sint-Agatha-Berchem. (Berchem-Saint-Agathe voor de Franstaligen - anders hebben die geen idéé waar je het over hebt. Hetzelfde geldt voor haltes met namen als Maalbeek of Mennekens. In de tram wordt dat Maalbéék en Mennekéns. Eigenlijk is het volslagen debiel om een Vlaamse naam op z’n Frans uit te spreken, maar bon, blijkbaar is het voor een Franstalige gewoon niet te doen om de klemtoon op een andere lettergreep dan de laatste te leggen. Ik bedenk me trouwens dat ik me nergens sterker bewust ben van mijn Vlaming-zijn dan in Brussel. In Brussel ben ik zó’n Vlaming dat het bijna pijn doet.)
De lijn naar Berchem-Saint-Agathe heeft zijn terminus aan het shoppingcentrer aldaar. Ik loop de Carrefour hypermarché in voor een cola. Het te lang noodgedwongen achterwaarts op de tram zitten heeft me een beetje misselijk gemaakt. Intussen zijn we rond het middaguur en het is waanzinnig mooi weer. Ik slenter langs de Steenweg op Gent en speur zo’n beetje naar toevallige eigenaardigheden. Industrial Cleaning Demir staat er op een plakaat aan een huis geschreven. Die is goed. Demir. Industrial cleaning. N-VA. Opkuisen. Industrieel opkuisen. De concentratiekampen.
Jeetje. Zuhal en kornuiten moesten het weten. Misschien hebben ze hier hun inspiratie gehaald?
(De Belgische politiek is te reduceren tot een strijd van de mot tegen de mier. Van Rudi tegen Zuhal. Van het ‘PS-model’ tegen het ‘N-VA-model’. Daarmee is alles gezegd. Schort maar op al die debatten. Bol het af, Ivan De Vadder.)
Voor een appartmentsblok in Saint-Agathe stoot ik op een bronskleurig ijzeren beeld van een neushoorn. Wat doet die daar? En dan dit, heel lollig: op een deurbel lees ik de naam Sögüt. ‘How are you today?’ ‘I ain’t feeling sögüt.’ Turks waarschijnlijk.
Even verderop weerklinkt vanuit een raam het gestuiter van pingpongballen. Ik loop snel door vooraleer mijn goesting om te pingpngen ondraaglijk wordt. Pingpongen! Wat is er leuker?
Het is toch uiterst bizar hoe het Nederlands de facto volledig uit Brussel verdwenen is. Ik voel mij hier een buitenstaander, een Vlaming, een absolute minderheid. Niet dat dat een probleem is, per se, maar tramhaltes met namen als Mennnekens en Karreveld (Karrevéld voor de Franstaligen) herinneren aan een verleden waar nu geen spoor meer van over is. Karreveld en Mennnekens (en zovele andere plaatsnamen binnen het hoofdstedelijk gewest) vertellen ons dat de voertaal hier ooit het Nederlands was. Edoch, die tijden zijn lang voorbij.
(‘t Is wel te hopen dat de soepjurken/baardapen Brussel niet volledig naar hun hand zetten binnen dit en een aantal decennia, en dat Karreveld niet wordt omgedoopt tot Al-Sjakkamakka ofzo. Dat zou ik minder leuk vinden.)
(Ken jij trouwens een stad waar je met de tram én in Zweden én in Monaco én in Betlehem kan passeren? Brussel heeft zelfs een tramhalte die Orban heet. Onze hoofdstad is één groot tranendecor.)
Aan tramhalte Joseph Baeck is een aagenaam park gelegen en ik besluit om daar eventjes op een bank te verpozen. Ik lees een artikel in DS Weekblad over Manfred Weber, de Duitse ‘Spitzenkandidaat’ voor de EVP bij de Europese verkiezingen. Weber behoort tot de christendemocraten en moet Viktor Orban in zijn fractie dulden. Welja, ‘moet’, hij moet dat natuurlijk niet, maar als hij Commissievoorzitter wil worden kan hij de stemmen voor Fidesz goed gebruiken. De opportunist.
Ik lees een deel van het artikel (geschreven door journalist Ruud Goossens - zoon ván maar goed bezig op zijn eigen) en besluit de rest in het Vijverspark te lezen. Want ik neem de tram terug richting Brussel-Zuid en stap daar op lijn 81 Marius Rénard, richting mijn geliefde Vijverspark.
(Tijdens de rit verbijstert het mij andermaal hoe fietsonvriendelijk Brussel is. Op héél veel plaatsen in het Gewest zijn géén voorzieningen voor fietsers. Géén. Dat houd je anno 2019 toch niet voor mogelijk? Ik ben geen fan van Brussel en dat heeft alles met het wanbeleid te maken dat in die stad (of in die 19 gemeentes) gevoerd is en nog steeds wordt. Het is gewoon hallucinant hoe die stad op zo veel vlakken mismeesterd is.)
Oh, mijn liefde voor het vlakbij het stadion van RSC Anderlecht gelegen Vijverspark is volledig intact gebleven sinds ik er ergens in de herfst voor het laatst kwam. Wat zo zalig is aan dit park zijn met name de vele eenden, ganzen en zwanen die er ronddobberen of langs de vijvers heen en weer hobbelen. Met ganzen en zeker met zwanen moet je wel uitkijken, die beesten kunnen gevaarlijk uit de hoek komen. Wanneer ik een man zie proberen om een zwaan te voederen, maak ik dan ook dat ik wegkom. Een zwaan uit je hand laten eten is echt een achterlijk idee. Een zwaan moet trouwens het enige dier zijn dat én sierlijk én eng is. Die lange nek (en die kop) geeft mij alleszins een beetje de krieps.
Bizar genoeg is ook het ruisen van de auto’s op de vlakbij gelegen autostrade een meerwaarde voor de Vijversparkbeleving. De snelweg ligt net ver genoeg van het park om niet te storen en het lichte geruis heeft een bepaald rustgevend effect. Heel gek.
Ik zoek mij een rustig plekje in de schaduw en ga voor het eerst in 2019 languit op mijn rug in het gras liggen. Mijn pet trek ik over mijn ogen en ik doezel een eindje weg. Vanochtend had ik een enorme kutdroom en ik werd pisnijdig wakker; zoiets had ik nooit eerder meegemaakt; ik werd wakker en ik was bóós. Ik droomde dat ik met mijn moeder aan een bushalte stond, dat ik teken deed naar de chauffeur dat hij moest stoppen, dat ik aangaf dat ik nog even iets in de vuilbak wilde gooien, dat de chauffeur mijn signaal negeerde en weer optrok, dat ik bijna gek werd van verontwaardiging en dat mijn moeder zei dat zo’n dingen nu eenmaal kunnen gebeuren. Zelfs als ik het nu, ruim 24 uur later, opschrijf, word ik er nog ambetant van. Omdat mijn moeder echt tot zoiets in staat zou zijn. En buschauffeurs natuurlijk al helemaal.
Maar ik lig dus te soezen in het Vijverspark en als ik daar na enige tijd genoeg van krijg loopt het ook al tegen zessen. Ik heb een hele namiddag in het Gewest rondgehangen, zonder zelfs maar in de buurt van, bijvoorbeeld, de Pêle-mêle te komen, of andere adresjes in het centrum die ik soms met mijn bezoek vereer. (Een tijd geleden was ik zeer gecharmeerd door L’atelier en ville in de Hoogstraat. Check zelf maar wat ze daar doen en hoe.)
Ik ga terug naar Brussel-Zuid, stap daar op de trein en ben nog op tijd om in de bibliotheek (die op donderdag tot 20u open is - waarvoor hulde) op internet te lezen dat er vandaag effectief geen klimaatbetoging in Brussel heeft plaatsgevonden.
Zo hoef ik me dus helemaal nergens schuldig over te voelen.
Volgende week weer klimaatbetogen. Als ik het combineer met een andere activiteit blijft het wel draaglijk.

donderdag 27 december 2018

Homo Deus

 ‘Sapiens’ is uit en dus ben ik maar meteen ‘Homo Deus’ gaan kopen. Yuval Noah Harari slaat spijkers met koppen en ontmaskert religie op overtuigende wijze als een verzinsel van de mens. Wij zijn neven van de chimpansees, zegt Harari. Zo simpel is dat. Hoogstens stellen religies - of het nu gaat om het christendom, het nationalisme, het kapitalisme,.. - grote groepen mensen in staat om aan hetzelfde zeel te trekken. Zonder zijn vermogen tot het bedenken van verzinsels zou de mens zich niet onderscheiden van andere dieren. Mochten mensen niet tot fantasie in staat zijn dan zouden ze elkaar op nog veel frequentere basis de kop inslaan.

Ik heb geweldig veel zin om nu aan ‘Homo deus’ te beginnen omdat de laatste hoofdstukken uit ‘Sapiens’ mij bijzonder hebben gefascineerd. Er wordt de lezer in die laatste hoofdstukken een beeld gepresenteerd van de huidige mens, de mens aan het begin van de eenentwintigste eeuw, en van hoe die mens lijkt te denen dat hij wel het logische sluitstuk moet zijn binnen de grote evolutie van de soort.

Harari haalt dat beeld onderuit en stelt dat wij als homo sapiens maar een schakel zijn in een proces dat nog lang niet afgelopen hoeft te zijn. Wij, homo sapiens, met al onze kleine en grote zorgen, met al onze ziektes en politieke twisten, wij hoeven helemaal niet het eindpunt van de menselijke evolutie te zijn. We zijn trouwens al volop aan het bewijzen dat we maar een tussenschakel zijn, een nieuwe mensensoort is al op komst.

De homo sapiens is veel te gebrekkig, zowel lichamelijk als geestelijk, om een eindpunt te kunnen zijn. Wij ervaren nog veel te veel kwesties als ‘problemen’, kwesties die voor toekomstige mensen helemaal niet problematisch hoeven te zijn. Hoezo kapitalisme, hoezo christendom? Wat een gedoe! De mens van de toekomst rekent naar alle waarschijnlijkheid af met die fabeltjes.

(In dat opzicht is het trouwens lollig dat Barack “God bless you” Obama lovend is over dit boek.)

Ik zal ook uit ‘Sapiens’ onthouden dat mensenrechten niet bestaan.

Natuurlijk hoefde ik ‘Sapiens’ niet te lezen om dat te beseffen (want op welke basis zou de mens zichzelf rechten mogen toekennen?), maar toch weer eens handig om het geschreven te zien staan in een Zeer Interessant Boek.

Ik begin de indruk te krijgen dat dit boek (nu al) mijn kijk op de mensheid veranderd heeft.

Te weten dat wij, homo sapiens, slechts een tussenschakel zijn binnen de evolutie, het voelt haast aan als een bevrijding.

Oh, en ook nog dit. Ons streven naar geluk is ridicuul. Middeleeuwse boeren waren niet noodzakelijk ongelukkiger dan wij, zegt Harari. Ze waren er alleszins niet door geobsedeerd (wat natuurlijk ook helpt).

Het is biologisch (of biochemisch) bepaald in welke mate iemand gelukkig kan zijn en aan ieders geluk zijn grenzen. Harari spreekt van mensen wier geluk tussen 10/10 en 6/10 schommelt, met 8/10 als gemiddelde. Evengoed zijn er mensen wier geluk fluctueert tussen een maximum van 8/10 en een minimum van 3/10. Deze laatste groep kan onmogelijk een geluksstaat van 10/10 bereiken, hoezeer ze daar ook zijn best voor doet. Het kan gewoon niet.

En dat kan je jammer vinden, maar daar schiet je niks mee op. Kan je je lot toch niet aanvaarden? Verdiep je dan in het boeddhisme. Want het boeddhisme, ja, dát houdt steek - serieus.

*

Ondertussen in ‘Homo Deus’ begonnen. Wat een waanzinnig goed boek! Ik ga er mee slapen en sta er mee op.

Mogelijks later meer daarover.

dinsdag 25 december 2018

Opvoeder

 Ik heb mij vorige week serieus opgewonden tijdens een gesprek met iemand die ik heel goed ken. Deze twintiger met veel meer intellectuele bagage dan zijn gemiddelde leeftijdsgenoot volgt momenteel een opleiding tot opvoeder en in dat kader moet hij stage lopen bij een kinder- en jongerenwerking. Toen hij begin oktober aan die stage begon, was hij enthousiast. Hij vond het fijn om de leefwereld van de kinderen te leren kennen en beschouwde zijn engagement zelfs als een constructieve bijdrage aan de opbouw van de samenleving. Hij was er sterk van overtuigd, zei hij, dat een maatschappij alle nodige middelen moet inzetten om kinderen de kansen te geven die ze nodig hebben om zich te kunnen ontplooien, zodat ze later op hun beurt een constructieve bijdrage aan de maatschappij kunnen leveren.

Helaas, twee maanden later heeft het idealisme van deze twintiger plaatsgemaakt voor een soort doffe ontgoocheling en hij denkt er nu over na om met zijn stage te kappen. Anders dan hij had verwacht, worden de kinderen in deze jongerenwerking door hun begeleiders nauwelijks gestimuleerd om iets productiefs te ondernemen. Men knijpt een oogje toe voor baldadig gedrag en slaat een twaalfjarige zomaar een badmintonracket stuk, welja, ach, dan koopt men toch wel een nieuwe.
De anarchie heerst, zegt de twintiger. Jongeren komen overal mee weg en dat hebben ze zelf maar al te goed in de gaten. Ngenjarigen kopiëren dan ook zorgeloos het gedrag van wat oudere jongeren en zien er op hun beurt geen graten in om het kot op stelten te zetten wanneer zij dat willen. Intussen laten begeleiders betijen, of toch zo goed als.
Wat is hier aan de hand? Er stellen zich verschillende problemen.
- De jongerenwerking is onderbemand, er zijn chronisch onvoldoende begeleiders aanwezig om alles te kunnen overzien. De begeleiders zijn de eersten om dit te beamen, maar ja, “zo is het nu eenmaal, de middelen zijn er niet om meer opvoeders aan te werven”. Dat is natuurlijk niet de schuld van de kinderbegeleiders zelf, nee, dat is een probleem dat door bevoegde instanties moet worden aangepakt.
- De overheid maakt veel te weinig geld vrij om in degelijke kinderwerkingen te voorzien. Dit verzuim kan nare gevolgen hebben omdat slecht begeleide kinderen zich niet naar behoren kunnen ontwikkelen. Vaak zijn het kinderen uit een kansarm milieu die naar een kinderwerking komen. Deze kinderen, een hoog percentage van hen heeft een migratieachtergrond, krijgen meestal al niet erg veel ‘mee’ van thuis en de meesten onder hen hebben een taalachterstand, wat hun kansen voor de toekomst nog verkleint.
- De opleiding tot opvoeder is niet bijzonder ambitieus. De twintiger spreekt van klasgenoten die er de kantjes van aflopen en tijdens de les computerspelletjes spelen. Als intellectueel, als iemand met een uitgebreide feitenkennis, word je binnen deze omgeving beschouwd als een buitenbeentje, een curiosum. Dit is bij uitstek problematisch omdat het precies hoogopgeleiden zijn die het verschil kunnen maken in een kinderwerking. Het zijn universitairen die jongeren kunnen stimuleren en hen ideeën kunnen aanreiken die ze anders misschien nooit te horen zouden krijgen. Ik heb de twintiger uitdrukkelijk gezegd dat het enorm belangrijk is dat hij als opvoeder aan de slag gaat of het toch op z’n minst probeert. Elke kansarme jongere die hij kan prikkelen met nieuwe ideeën kan winst opleveren voor de maatschappij. Het is hij die van een kansarme jongere een kansrijke jongere kan maken. Maar dan moet onze twintiger natuurlijk wel het gevoel krijgen dat hij voor zijn inbreng wordt geapprecieerd.
- Jongerenwerkingen kennen een gigantisch verloop van stagiairs wat ervoor zorgt dat kinderen geen band kunnen opbouwen met begeleiders. Dit is een heel groot probleem, een probleem dat zich ook stelt in het onderwijs en in de pleegzorg. Dat lijkt me verder wel duidelijk.
En over dat alles heb ik me vorige week dus boos gemaakt.
Over de geëngageerde twintiger die ontmoedigd raakt als hij vaststelt dat de overheid onvoldoende investeert in het welzijn van kinderen (zij het in kinderopvang, school of pleegzorg - allemaal hyperbelangrijk voor de ontwikkeling van een kind).
Als we dit als maatschappij niet snel serieus gaan nemen - en ik maak mij daarover geen illusies - zullen we zeer binnenkort waarschijnlijk op de blaren moeten zitten. En we zullen er niet mee wegkomen om de jongeren met de vinger te wijzen.
Wie was trouwens weer die minister die de kinderarmoede ging halveren?
Die lijkt wel van de aardbol verdwenen.
Roen Hetzwoen en Hilde Van Wijnsberghe

donderdag 20 december 2018

Grof

 Iedereen weet dit, maar toch.

Om van hem af te geraken is het zaak om gewoon niets meer van je te laten horen.
Niet via sms, niet via Facebook en neem ook zeker nooit op als hij belt.
Je bent hem geen verklaring verschuldigd (als hij je vraagt waarom je niet meer antwoordt).
Deze regels pas je toe op zowel mannen die gevoelens voor jou hebben maar evengoed op mannen met wie je ‘gewoon bevriend’ bent (geweest).
Jij dumpt hen wanneer jij dat wil.
Net zoals jij weer contact met hen opneemt wanneer jij dat wil.
Want een man is als een hond. Je kan hem tien keer straal negeren maar de elfde keer zit hij nog steeds te kwispelen met zijn tong uit zijn bek.
Jij bent de baas.
*
Zelfs ik ben al enkele keren het ‘slachtoffer’ geweest van dit mechanisme.
Jazeker, #MeToo.
En het heeft mij gedegouteerd.
Maar verder geen klachten.
(En trouwens, ik wil niet alle vrouwen over één kam scheren. Er zijn uitzonderingen.)
(Ik begrijp ook perfect waarom vrouwen dit mechanisme toepassen. Als je de deur op slot doet, kan hij er zijn voet niet tussen steken, ‘met alle gevolgen vandien’. Het voordeel van de duidelijkheid. Maar het blijft natuurlijk grof om een man niet uit te leggen waarom je hem dumpt. Het blijft natuurlijk grof.)

zaterdag 8 december 2018

Het grote dictee

 Rare avond gisteren.

Ik nam deel aan ‘Het grote dictee heruitgevonden’, een initiatief van de bibliotheek van Mechelen dat nu in allerlei bibliotheken te lande navolging krijgt en zo ook dus in Bibliotheek Tweebronnen in Leuven. Het dictee bestond uit twee oefeningen: eerst was er een klassiek gedeelte waarin men zinnen foutloos moest proberen te schrijven en daarna was er een deel waarin men letters kon verzamelen door gedicteerde woorden foutloos te schrijven, en met deze letters, twintig in totaal (tenminste als je alle letters of het grootste deel ervan wist te verzamelen), was het mogelijk om een woord van twintig letters te vormen.
We waren daar met een man of vijftig, schat ik, en heel wat mensen - vooral vrouwen van tussen de 50 en 65, duh - waren met vriend(inn)en gekomen. Zelf was ik daar (uiteraard) in mijn eentje en ik had zelfs met niemand over dit evenement gepraat (ik had er geen aanleiding toe gezien en had ook niet het gevoel gehad dat ik dit zo nodig wilde ‘delen’). Er waren ambitieloze toeristen, zoals ikzelf, onder de deelnemers, maar evengoed zaten er strevers tussen die weten dat het ‘johnlennonbrilletje’ is en niet ‘John Lennonbrilletje’.
Lang verhaal heel kort: ik was daar de winnaar van dat spel.
‘t Is te zeggen: ik won het onderdeel om het langste woord te vormen. Tot mijn grote verbazing sloeg ik er als enige deelnemer in om ‘bibliotheekbezoekers’ te leggen. Er bleken nog verschillende mensen te zijn die de twintig letters hadden weten te verzamelen, maar geen van hen had alle twintig letters op hun juiste plaats gezet. Hoe was dat in godsnaam mogelijk? Het lag zo voor de hand. Drie b’s... En we waren ín een bibliotheek.
Als winnaar van dit onderdeel (voor het andere onderdeel zat ik niet in de top vijf) werd ik op het podium geroepen en ik kreeg behalve drie kussen van Phara de Aguirre (die de avond in goede banen leidde) ook een boekenpakket* cadeau.
Vanuit de zaal weerklonk een beleefd applaus. Niemand kende mij, dus kon er ook niet gejoeld worden, ofzo. Phara de Aguirre vroeg mij naar mijn job. Ik antwoordde dat ik werkloos ben, om er (voor het gênant zou worden) snel aan toe te voegen dat ik van opleiding journalist ben. “Een journalist die goed kan schrijven, die kunnen we wel gebruiken”, sprak Phara de Aguirre in de microfoon.
Ik haastte me het podium af en hier en daar feliciteerde iemand me met mijn blijkbaar opmerkelijke prestatie. De avond was voorbij en mensen begonnen met hun gezelschap na te kaarten over de moeilijkheidsgraad van het dictee (relatief gemakkelijk, waren de meesten het erover eens). Omdat ik daar alleen was, kon ik in principe maar beter meteen naar huis gaan, maar ik merkte dat ik me daar toch niet helemaal goed bij zou voelen. Ik had net een onderdeel van dit spel gewonnen, op het podium gestaan, applaus en een boekenpakket in ontvangst mogen nemen - ik wilde nu toch, al was het maar heel even, met iemand hier over spreken. Het was allemaal zo totaal onverwachts gebeurd. Ik stond bij wijze van spreken nog wat na te trillen op mijn benen (ik word zéér nerveus als ik voor een groep mensen moet spreken, zelfs al zijn het maar drie zinnen).
Gelukkig was de uitbater van het bibliotheekcafé aanwezig om de mensen van drankjes te voorzien. Omdat ik die man een beetje ken, kon ik nog wat met hem kletsen alvorens naar huis terug te gaan met mijn boeken. Phara de Aguirre kwam mij vragen waar ik had gewerkt als journalist en waarom ik nu werkloos ben. Ik sprak over een ‘hobbelig parcours’ en dat ik in 2012 op de VRT had gewerkt in het kader van een project rond de gemeenteraadsverkiezingen. “Er komen binnenkort weer verkiezingen aan”, lachte Phara de Aguirre veelbetekend, waarna ze vertrok.
Het was echter al op het podium dat ik de ‘ernst van de situatie’ had ingezien. Daar stond ik op een verhoog en redelijk eenzaam als beste van een vijftigtal deelnemers. Ik had dat twintigletterwoord onmiddellijk gevonden. Onmiddellijk. Omdat ik me weleens met het vormen van anagrammen vermaak misschien, maar toch. Niemand anders had dat woord gevonden en mij had het zo eenvoudig geleken. Wat wilde dat nu zeggen over mij? Dat ik een 'goed taalgevoel' heb? Ik vrees van wel. En al op het podium had ik beseft dat het toch triestig is dat ik daar niet echt iets mee doe in mijn dagelijks leven (een professioneel leven heb ik überhaupt niet).
Maar ik zette die gedachte van me af toen ik op de bus naar huis stapte en als ik dit nu opschrijf dan doe ik dat in alle rust. Welja, ik houd wel wat zogenaamde ‘mixed feelings’ aan deze avond over, maar het plezierige haalt het toch makkelijk van het treurige. Niettemin stemt het gisterenavond gebeurde tot nadenken.
* Het boekenpakket, dat heel mooi was ingepakt, bevat ‘Trouweloos’ van Karen Slaughter en ‘Ter voorbereiding op het volgende leven’ van Atticus Lish.

woensdag 5 december 2018

Je telefoneert me niet meer

 Je telefoneert me niet meer

Je telefoneert me niet meer
Was het dan laatst de laatste keer dat je de moeite nam om me te zeggen dat ik zo interessant ben
Dat ik je amuseer en een plezante man ben
Dat ik een gast met een verhaal en met een hoop talent ben
Vond je dan niet écht dat ik de mooiste woorden ken en originele ideeën weet te ontlokken aan mijn pen
Dat ik een goeie minnaar zou zijn die niet zomaar naar de juiste plaatsen gaat
Die niet op de hoogte wenst te zijn van andermans interessant doenerige doen en laten
Die galant de precieze maten van jouw outfits kent en minder in stemhokjes dan in pashokjes denkt
Die niet zwenkt in zijn oordeel daar waar jij bijna zijn spiegelbeeld bent
Alsof ik een trein ben, zo zei je, die je bereid zou zijn te nemen, naar waar hij ook rijdt
Dat ik, welaan dan, iemand ben op wie ik zelf verliefd zou kunnen worden, grapte je
Als ik niet was wie ik was, een ander smaakvol iemand was, die uit mijn lichaam kon ontsnappen
Dat ik dan bijvoorbeeld als ik mij zou zien een beetje zoals jij zou kunnen zijn
Want jij en niemand anders zegt precies te weten wie ik ben en jouw oordeel, ja, dat houdt me bezig
Maar toch, waarom daarover het nadeel en niet het voordeel vrezen
Wie is die gast, zou ik dan kunnen denken, die tast zonder te vinden, die kwast die niet kan verven
Die door de straten zwerft, niet in staat is om te werken, niet in staat om op te merken
Dat zijn wezenloze blik de wereld rond hem heen verbrijzelt
Alsnog een onwijze blok is aan jouw been
En jou daarom niet durft te bellen om eerlijk te vertellen dat hij net zo veel houdt van jou
Wanneer jij me telefoneert en mij bezweert dat je gelukkig bent
Met mij, een vent - zo noem je mij - die jou begeert, bijna vereert of dat althans beweert
Maar nu bel je niet meer en schrijf ik dit gedicht want ik wil zo veel meer van jouw aandacht op mij gericht