vrijdag 27 maart 2015

Ik hou niet van auto's

Het is al enkele weken mijn betrachting om in Leuven binnen de stadsring de automobilisten zo veel mogelijk op de zenuwen te werken. Bijvoorbeeld in straten als Kapucijnenvoer of de Brusselsestraat probeer ik automobilisten rood te doen aanlopen van irritatie.
Hen enkele seconden de weg versperren door in het midden van de straat te rijden, is één manier om hen te koeioneren. Of links voorbijsteken wanneer de stroom van gemotoriseerd vervoer andermaal voor een hinderlijke opstopping zorgt. Van de files die zij zelf veroorzaken, hoef ik niet het slachtoffer te zijn. Als fietser in het stadscentrum zal ik mij nooit door auto’s laten dicteren hoe, waar en wanneer ik moet rijden. Het stadscentrum hoort immers toe aan fietsers en voetgangers, niet aan auto’s. De auto moet in de stad zijn plaats kennen en die plaats is op een parking aan de stadsrand. De automobilist moet blij zijn omdat hij in Leuven überhaupt (nog) in het stadscentrum mag kómen. Ze zouden dat moeten verbieden of, liever, dat had al lang verboden moeten zijn. Of men zou een heuse tolheffing kunnen invoeren: betalen om binnen de Ring te mogen rijden. Met de auto rijden zou in het algemeen obsceen duur moeten worden gemaakt. En extreem onaangenaam. Op snelheidsovertredingen moeten werkstraffen komen te staan. Overal flitspalen en wegversmallingen, drempels en nutteloze verkeerslichten.

Ik vrees niet dat er mij iets zal overkomen, dat een auto mij zal aanrijden of dat een chauffeur zal uitstappen om mij op mijn smoel te slaan, wanneer ik in het stadscentrum chauffeurs ambeteer. Wel ben ik mij er van bewust dat een slechte chauffeur (en zo zijn er heel veel) een ongeluk zou kunnen veroorzaken omdat hij plots voor mij op de rem moet gaan staan.
Veel mensen hebben de pretentie om te denken dat ze zich zomaar eender wanneer met de auto in het verkeer mogen wagen, maar eigenlijk is hun aanwezigheid op de weg onverantwoord. Ze sms’en achter het stuur, ze zoeken iets in hun handtas, ze kijken al rijdend achterom naar hun luidruchtige kinderen op de achterbank (al zit in ongeveer vier op vijf van alle auto’s slechts één persoon), ze zijn te oud en/of slechtziend of ze zijn te vermoeid na een lange werkdag. Ik vraag mij af hoeveel auto-ongelukken er gebeuren omdat de bestuurder in kwestie zeer vermoeid was en niet meer in staat om helder te denken of snel te reageren. Ik maakte mij deze bedenking nog toen ik laatst de documentaire ‘Sergio Herman, Fucking Perfect’ zag, waarin de topkok ver na middernacht en dodelijk vermoeid over de autostrade raasde. Volledig oververmoeid als die mens is - bekijk de documentaire -, was hij zeer onverantwoord bezig. (Sowieso komt die man op termijn in het nieuws omdat hij bezweken is aan een hartaanval of zo, maar dat is een ander verhaal.)

Behalve de automobilist proberen te koeioneren, is er als fietser niet zoveel dat ik kan doen. Het zullen politici moeten zijn die het stadscentrum autovrij maken. Krokodil Tobback schijnt voor deze kwestie echter weinig interesse te hebben. Integendeel, de man plant de aanleg van een grote parking onder de Bruul. Jammer dat iemand van 76 beslissingen neemt voor een stad waarvan hij binnen enkele jaren geen deel meer zal uitmaken (tenzij hij zich in de Dijle laat verassen). Een stad als Leuven verdient een jonge burgemeester, iemand die zelf nog toekomst heeft in deze stad en inspeelt op de wensen van de progressieve bevolking die hier procentueel gezien heel groot is. Groen scoort in Leuven tussen 15 en 20 procent. Het jonge gemeenteraadslid Lies Corneillie voert alvast uitstekend oppositie.

In afwachting van betere tijden kan ik zelf dus enkel mijn spreekwoordelijke middenvinger opsteken naar elke automobilist die mij hindert binnen de stadsring. Maakt mij weinig uit of het dan dementerende dametjes van vijfenzeventig zijn of onschuldige moedertjes van vijfendertig die hun schattige kindjes van school halen.
Maar liefst zijn het natuurlijk de mannen die alleen in hun Duitse patserbak zitten die ik irriteer. Het Open vld- of Lijst Dedecker-type (dat nu natuurlijk op N-VA stemt). Het licht ontvlambare type dat van nature al een rood aangelopen kop heeft. Het soort dat in een bedrijf een functie bekleedt waarvan de naam in het Engels goed klinkt maar belachelijk als je ‘m naar het Nederlands vertaalt. Het soort dat al een eigen auto heeft maar door de stad tuft in een bedrijfswagen, omdat dat fiscaal interessant is. Het soort dat het openbaar vervoer in Vlaanderen beoordeelt met een drie op tien terwijl het er nog nooit gebruik van heeft gemaakt. Het soort dat rijk genoeg is om zijn schouders op te halen voor een boete van 250 euro en zich daarbij de bedenking weigert te maken dat de maatschappij het wenselijk acht dat hij zijn rijgedrag aanpast.
Nog het liefst wil ik dát soort mannen van frustratie horen claxonneren als ik mij op onorthodoxe wijze met mijn fiets een weg baan door de uitlaatgassenstank van het stadscentrum.
Dat soort eikels, dat denkt dat ze in het centrum van Leuven de rally van de Condroz aan het rijden zijn, mogen voor mijn part in de nacht van zaterdag op zondag in vele dozijnen tegelijk tegen middenbermen te pletter knallen en hun leven voortzetten in een rolstoel.
In een bedrijfsrolstoel zelfs, als dat fiscaal voordeliger is.

woensdag 25 maart 2015

De dood van een fotograaf

“Ik zal u waarschijnlijk overvallen met mijn vraag, temeer omdat wij elkaar enkel maar van ziens kennen, maar mijn man en ik willen het u toch vragen."
"Wij hebben u hier al verschillende keren zien zitten en mijn man en ik vinden u allebei heel aantrekkelijk. Nu zit het zo: mijn man is onvruchtbaar en nu wilden wij aan u vragen of u misschien..”

“Ja?”

“Of u misschien een kind bij mij zou willen verwekken. Mijn man is er mee akkoord.”

Daar moest ik even over nadenken.

Er zijn momenten waarop je hoopt dat je leven plots een drastische wending neemt. Dat je wenst dat je als modefotograaf naam en faam maakt in Tokio. Of dat je ingaat op de vraag van een wildvreemde vrouw om met haar naar bed te gaan, met de goedkeuring van haar man, om een kind te verwekken dat je daarna waarschijnlijk nooit meer terugziet.
Maar ik was die donderdagnamiddag in het wegrestaurant niet uit op ingrijpende veranderingen in mijn toch al op haar eind lopende bestaan en de vraag van deze vrouw trof mij dan ook als maf en ongewenst. Ik had de grootste moeite om mijn gezichtsspieren te beheersen en een stomverbaasde grijns te bedwingen. God, wat moet een mens met terminale kanker nog meer doorstaan?

Zo lang moest ik dus ook weer niet nadenken over haar vraag. “Luister eens hier, ik ken u niet en ik hou niet van kinderen.”
Met de botte bijl. De vrouw droop af.

Ik heb niet de gewoonte om op mijn stappen terug te keren. Beslissingen nemen is mij altijd gemakkelijk af gegaan. Toch keerde ik twee weken later terug naar het wegrestaurant waar ik de vrouw verzonken in een boek zag zitten in een hoek.
“Ik ben er klaar voor.”

Ze keek verstrooid op en had twee tellen nodig om mij te herkennen en een repliek te bedenken maar ik was haar voor.
“Als u het nog steeds wilt en uw man is nog steeds akkoord, dan ben ik er nu klaar voor. Maar dan wel nu.”

Het kon me niet schelen dat we het deden in het bed waarin zij en haar man die nacht zouden slapen. Hun eigen bed in hun eigen huis. Als een van ons er hinder van zou ondervinden, zouden zij het wel zijn.
Op hun vraag aan mij wat zij konden doen om mij te bedanken, een financiële tegemoetkoming, iets anders, n’importe, had ik geantwoord dat ik niet bedankt wilde worden. Opnieuw bot.

Ik kreeg ‘m niet onmiddellijk overeind. Dat ik homoseksueel was had ik hen niet verteld.
Maar enkele weken later bevestigde zij mij per telefoon dat ze in verwachting was. Ze klonk gelukkig.
Nu kon ik sterven.

Ik herkende de dag van mijn dood. Ik kocht een zonnebril en ging met de bus naar het strand. Een kind liet een blauwe bal stuiteren tot aan mijn voeten. Ik hield de bal drie seconden in mijn handen en keek de vragende jongen in de ogen. Wij bevonden ons op de plaats waar ik straks zou sterven en waar hij misschien al de volgende zonnige dag naar zou terugkeren om opnieuw met zijn bal te spelen. Ik gaf hem zijn bal terug.

Even nadat iedereen het strand had verlaten, ben ik gestorven liggend op mijn rug met mijn zonnebril nog op. Als fotograaf ben ik goedgeplaatst om te veronderstellen dat het er fotogeniek moet hebben uitgezien.

[Kijk naar de film ‘Le temps qui reste’ en ontdek dat ik dit verhaaltje uit die film heb gepikt.]

De koffiebar

De koffiebar. Plots zijn ze overal. Of dat lijkt toch zo. Mensen die positief in het leven staan en de vinger aan de pols houden zijn heel gretig om het ‘fenomeen’ van de koffiebar te verwelkomen. Op ‘trendy’ blogs en in lifestyle-magazines krijgen koffiebars veel aandacht. Tegelijk zouden koffiebars overspoeld worden door ‘hipsters’, en ‘dat moeten we er dan maar bijnemen’, lijkt de bijgedachte. Dat zijn natuurlijk de mensen die zichzelf nadrukkelijk geen hipster vinden die dat erbij denken.

Maar dus de koffiebar. De laatste tijd worden er her en der in Vlaanderen cafés geopend die ‘een stukje Berlijn’ naar de stad (zouden) brengen. Deze cafés heten steeds vaker koffiebar en niet café. Berlijn is al heel wat jaren extreem trendy. Hangt er in je horecazaak een ‘Berlijnse sfeer’ dan mag je je in de handen wrijven. Mensen die nadrukkelijk zeggen dat ze geen hipster zijn, zijn vast van plan om met een boek in de koffiebar met de Berlijnse sfeer gezien te worden. Want nergens is het aangenamer om te lezen dan in de koffiebar, wordt beweerd door mensen die zelden een boek lezen.

Er is trouwens absoluut niks mis met de naam ‘koffiebar’. Er is niks verkeerds aan om mensen te laten geloven dat ze in een koffiebar zitten en niet in een gewoon café. Maar er is wel iets mis met het geforceerde imago van de koffiebar als zou dit een gezellige plek zijn. Want dat is ze meestal niet.
Hoezeer lifestylebladen de koffiebar ook mogen bejubelen, - “je ontmoet er nieuwe mensen, je komt er mensen van alle leeftijden tegen, - studenten, maar ook gezinnen die een hapje komen eten - de koffiebar ‘verbindt’ mensen” - de waarheid is dat koffiebars vooral ook veel mensen met tablets of laptops trekken, en laat ons eerlijk zijn, iemand die met een tablet of een laptop aan een tafel zit, is niet nadrukkelijk uit op sociaal contact of gezelligheid. Deze mensen komen alleen naar de koffiebar en zitten alleen aan een tafeltje waar zij zich over hun scherm gebogen terugtrekken in hun eigen cocon. Ze bouwen een klein Berlijns muurtje om zich heen. Erg ongezellig.
De koffiebar - uiteindelijk gewoon een café met een andere naam - lijkt vaak een soort moderne werkruimte, een alternatief bureau, erg geschikt voor freelancers die anders thuis werken maar in de koffiebar het soort geroezemoes terugvinden dat hen net dat tikje afleiding bezorgt waar zij naar op zoek zijn terwijl ze met hun vinger over hun schermpje swipen en meer op sociale media zitten dan dat zij ooit in de bar met de andere aanwezigen zouden interageren.

Mij doet de koffiebar ook denken aan de ceo, de Chief Executive Officer. Geef het kind een dure naam en het voelt zich op slag beter, terwijl er eigenlijk niks verandert. De directeur van tien jaar geleden mag nu ‘ceo’ op zijn visitekaartje zetten al zijn zijn bevoegdheden nog precies dezelfde. En dat is met de koffiebar ook zo. De uitbater probeert zijn bar wat ‘cachet’ te geven middels een ‘alternatieve’ inrichting opdat het etiket ‘koffiebar’ gerechtvaardigd zou zijn. Maar de koffiebar is een illusie.

De vraag is dan waarom bepaalde mensen zo graag een illusie voor waar willen aannemen? Dan denk ik bijvoorbeeld aan mensen die vinden dat er nood is aan een ‘positieve tegenbeweging’ en graag in alles en niks positieve tegenbewegingen menen te kunnen ontwaren. Die positieve tegenbeweging moet er komen omdat we nu (kennelijk) in een ‘negatieve beweging’ zitten, al wordt dat niet zo genoemd. Ik ben het daar trouwens volledig mee eens, dat we nu in een negatieve beweging zitten. De financiële crisis, N-VA-regeringen, etc. We leven in onzekere tijden en mensen zijn niet op hun gemak.

(Trouwens: ‘bottom-up-initiatieven’. Dat is nog zo’n grappige term die in zwang is. Die Engelse benamingen van zaken die je ook gewoon in het Nederlands kan benoemen moeten een groot gewicht verlenen, een sérieux waar je niet mee mag lachen. Wat het dus net lachwekkend maakt.)

(Nog een eindconclusie over de koffiebar: helemaal niks mis mee, een café met een andere naam, maar het label ‘gezellig’ is over het algemeen niet gerechtvaardigd.)

Apple

Apple, het bedrijf dat het monopolie heeft verworven op Geluk, maakte gisteren wereldkundig wat Geluk anno 2015 zal kosten. De prijs van Geluk, in de vorm van de Apple Watch, blijkt dit jaar te kunnen oplopen tot 17.000 dollar. Dat is niet goedkoop en daarom dreigen we dit jaar meer dan ooit in een wereld te zullen belanden waarin Geluk nog slechts een luxeproduct is voor een kleine elite van superrijken, gadgetfreaks, Appleverslaafden en technologiejournalisten en -bloggers.
Deze groepen zullen nog aangevuld worden door miljoenen mensen die zich financieel zullen ruïneren om ook in 2015 nog Gelukkig te kunnen zijn.
Alle andere mensen - meer dan 90 procent van de wereldbevolking? - staan barre tijden van diepe ellende en onoverzienbare miserie te wachten. Is dit nu echt wat Apple wil?! Is dat niet gewoon wraakroepend en misdadig! Wanneer gaan we eindelijk optreden tegen dit machtsmisbruik? Ik word hier nu al vreselijk ongelukkig van!

maandag 2 maart 2015

Ik schaam mij voor mijn kinderen

Andere mannen met kleine kinderen zullen het misschien niet zo boudweg durven stellen, maar ik durf grif toegeven dat het vaderschap naast lusten ook lasten met zich meebrengt.
Zo wil het weleens gebeuren dat een van mijn twee klein mannen ziek valt op de dinsdag, de dag waarop mijn vrouw tot zeven uur ‘s avonds moet werken, en ik met de twee klein in de wachtzaal van de dokter beland; ik kan een van beide moeilijk thuis laten als er geen opvang voorzien is, de bomma kan niet altijd inspringen, die heeft ook recht op haar zumba-avond of haar ‘Dagelijkse kost’.

Maar daar zit ik dan bij de dokter met mijn gasten van vier en bijna twee. Onze Mattis, de oudste, heeft een gevoelige keel en de week voor de krokusvakantie was het weer zover. Dinsdagavond kwam hij van school met zo’n gezwollen keel dat ik direct beslist heb om met hem naar de dokter te gaan. Maar voor onze Noam was geen oplossing (de mama was nog aan ‘t werken) en daarom moest hij mee.
Dat is een lijdensweg geweest. Ik wist het op voorhand, maar dat het mij zó zou ergeren - ik ben er zelf van verschoten.

Wij komen daar binnen in die wachtzaal en we hebben geluk want er zat maar één persoon. Het zou dus snel aan ons zijn. Maar onze Mattis zit met zijn keel en onze Noam weet van niks, en sowieso is het voor die mannen niet gemakkelijk om op een stoel te blijven zitten en rustig te zijn. Begint onze Noam van anderhalf daar toch wel rond te crossen en in de speelhoek met blokken te gooien tot hij zijn evenwicht verliest en pardoes op zijn poep valt. Hij was gewoon geschrokken, hij had zich geen pijn gedaan, maar zo’n kind verschiet en trekt een klep open, het gekende verhaal. Er was geen troosten aan en ik mocht hem op mijn arm nemen en sussen al wat ik wilde, hij bleef maar kressen en doen.

Ondertussen zat ik nog altijd met onze Mattis en zijn zere keel en dat manneke was ook aan het eind van zijn latijn. Hij begint daar ook rond te lopen en gaat ook in die speelhoek met blokken gooien en kabaal maken. Nu, ik weet dat het maar kinderen zijn en dat ze zich ook maar vervelen, maar al die herrie, dat is niet aan mij besteed. Nooit geweest. Ik was mij daar vóór ik kinderen had niet zo van bewust, maar dat geblèr en getier, ik krijg het daarvan fameus op mijn heupen. Zelfs als het mijn eigen kinderen zijn.

Ondertussen begon het allemaal nogal lang te duren en de dokter was de meneer voor ons nog niet komen halen. Ik zag ook dat die kerel, een jaar of 28, zich zat te ergeren aan mijn kinderen, ik kon dat ook begrijpen. Ik zag hem denken dat hij die twee klein mannen gerust met hun kopkes tegen een betonnen muur zou willen kwakken en als ik eerlijk ben, ik had inmiddels gerust hetzelfde willen doen.

De man probeerde een boek te lezen en ik kon zien dat hij de grootste moeite had om zich te concentreren. Het gejengel van mijn gasten maakte dat hij elke zin drie keer moest lezen. Ik weet dat omdat ik mij zelf een aantal jaren geleden, toen ik nog geen kinderen had, geregeld in zijn situatie bevond als ik zelf bij de dokter zat.
Ik ben zelf altijd een grote lezer geweest, maar met de kinderen komt het er toch veel minder van om nog eens rustig met een boek in de zetel te kruipen.

Ik probeerde te zien wat meneer aan ‘t lezen was en hij las ‘Vloed’ van Roderik Six.
Dat wekte meteen mijn interesse, ik heb veel goeds gelezen over dat boek en mocht ik tijd hebben, zou ik het zelf ook wel willen lezen.

Ik begon dus sympathie te krijgen voor die kerel - zo gaat dat - en had het aan mij gelegen, ik had een praatje met hem aangeknoopt. Maar opnieuw: mijn twee klein mannen beletten mij op elke manier om twee minuutjes met iets anders bezig te zijn dan met hun eigen gesnotter en gefezel en het werd wel duidelijk dat ik een mogelijk gesprekje onder boekenliefhebbers zou mislopen. De prijs van kinderen zeker? Nemen maar buitenproportioneel veel geven.

Het was uiteindelijk ronduit gênant om daar als slappe pa van twee miserabele kinderen in die wachtzaal te zitten met iemand die beheerst en in stilte een goed boek probeerde te lezen.
Ik moest elke twee seconden een van mijn mannen naar mij roepen, op mijn schoot nemen, de traantjes deppen en wat niet al. Toen onze Mattis terug naar die speelhoek wilde, heb ik zelfs dat ene vreselijke zinnetje uitgesproken waar ik zelf altijd zo van gegruweld heb als ik het andere ouders hoorde zeggen: “en nu blijft ge op uw stoel zitten en ik ga het geen tweede keer zeggen hé!” Dat was zonder meer het dieptepunt van dat afschuwelijke halfuur.

Gelukkig kwam toen de dokter meneer roepen en was de miserie voorbij.
Ik heb mij doodgeschaamd voor mijn kinderen en voor mezelf als vader. Ik had mij willen excuseren, maar toen ik het had kunnen doen heb ik het nagelaten. Ik moet het hier met mijn vrouw over hebben want dit wil ik niet meer meemaken. De volgende keer dat er iets is met onze Noam of onze Mattis bel ik de huisdokter.
Het is gewoon verschrikkelijk om andere mensen te moeten ambeteren met het gejengel van mijn kinderen.

Duiven

Net liep ik door een rustige straat in de stad en bleef ik even staan bij twee duiven die naast elkaar op een vensterbank langs het water zaten. Zij zaten daar een beetje in het wilde weg te pikken en aan hun veren te krabben, gewoon de dagelijkse dingen die duiven doen.
Toen keerden zij zich naar elkaar en gingen zij elkaar pikken, quasi snavel tegen snavel. Als ik dit gedrag zou moeten vertalen naar de menselijke omgang, zou ik hiervoor het werkwoord 'muilen' gebruiken.
Dit duurde zo'n tien seconden.Vervolgens sprong de ene duif achteraan op de andere en voltrok zich iets dat leek op copulatie. De duif die bovenop zat, leek een aantal keren te 'stoten' en ging daarbij wild tekeer met zijn vleugels.
Dit duurde maar drie of vier seconden.
De duiven keerden zich daarna van elkaar af en gedurende de ongeveer twintig seconden dat ik nog bleef wachten, gunden zij elkaar geen blik meer waardig.En zo kreeg ik iets te zien dat ik nooit eerder had gezien. Ik weet niet waarom ik bij de duiven was blijven stilstaan. Waarschijnlijk wilde ik eventjes kijken hoe zij hun dagen gevuld krijgen. Onder andere met muilen en seks in het openbaar, meen ik nu te hebben begrepen.
Dat dat zomaar allemaal kan in mijn stad, het is wonderbaarlijk