zondag 22 oktober 2017

Girls

 Mijn leven lijkt in niks op dat van de personages uit ‘Girls’. Die wonen in New York en lopen voortdurend bij elkaar de deur plat. Ze verhuizen even gemakkelijk als ze seks hebben en kunnen altijd wel ergens een slaapplaats vinden. Ze rollen van de ene relatie in de andere en al hun relaties zijn destructief en lopen slecht af. Ze belanden totaal ongepland op feestjes en leren daar nieuwe mensen kennen die ze daarna weer onmiddellijk vergeten. Ze wisselen met een onbekende van kleren, vallen in vijvers en ga zo maar door. Mijn leven lijkt in niks op dat van hen en, nee, jaloers word ik daar niet van. Maar ik bedenk me wel dat mijn leven bijlange niet vol verrassingen en gekkigheid zit. En als er al verrassingen zijn, zijn dat meestal ook geen al te gekke verrassingen. Ik kijk graag naar ‘Girls’. In zekere zin is het toch een herkenbaar universum. Heel veel twijfels, verwende jonge mensen en leegloperij. Als ik iemand anders was geweest, iemand wat meer ‘à l’aise’, had ik een heel klein beetje zo’n leven kunnen leiden, stel ik me voor. Een heel klein beetje.

woensdag 18 oktober 2017

Ware liefde

Ik vraag me af wat het is om van iemand te houden zoals dat in een goede liefdesrelatie tussen twee mensen het geval schijnt te zijn (of zou moeten zijn). Eigenlijk heeft het me altijd enorm verbaasd dat zoveel mensen tot zoiets als liefde in staat zouden zijn. Ik denk eerlijk gezegd dat de meeste mensen geen werkelijke liefde kennen; zij voelen ‘iets’ voor die ander en sluiten met de nodige toeters en bellen een soort akkoord af dat ze ‘relatie’ noemen. Echte liefde (waarbij je je partner bv. volledige vrijheid gunt) is als dusdanig behoorlijk hooggegrepen voor de al bij al eenvoudige, vrij primitieve mens. Bovendien, en dat hoor ik vreemd genoeg nóóit iemand zeggen, lijkt het mij heel aannemelijk, bijna vanzelfsprekend zelfs, dat een significant percentage mensen gedurende zijn leven nooit te maken krijgt met iemand die werkelijk verliefd is op hem of haar. Er zijn immers zoveel mensen die quasi over de hele lijn vrij onaantrekkelijk en inwisselbaar zijn. Ze lijken op elkaar, hebben eenzelfde kledingsstijl, zien er niet opvallend goed uit, hebben weinig of geen charisma, zijn niet bijzonder intelligent en hebben weinig boeiends te vertellen; ze zijn kortom enorm doorsnee en inwisselbaar, met hun vaalbruine haar, de doffe blik in hun niet erg mooie ogen, hun diploma industrieel ingenieur of communicatiemanagement en hun stomvervelende passie voor all things reizen. Op elke straathoek vind je een van hen en bijna allemaal hebben ze gelijkaardige interesses. Dat er ooit iemand voorbijkomt die op zo’n doorsnee persoon verliefd wordt, is op zich eigenaardig. Dat de doorsnee persoon die ik beschrijf vervolgens tot echte liefde in staat zou zijn, is zelfs ronduit twijfelachtig. Voor deze persoon is het concept relatie (het contract, de ‘deal’) wellicht het hoogst haalbare. Hij sluit een deal met zijn partner, een onuitgesproken akkoord om veel tijd met elkaar door te brengen en zich als koppel aan hun omgeving te presenteren. Om niet alleen te zijn, ook. Voorál daarom. Maar echte liefde? Nee, daarvan is bij de meeste van deze mensen wellicht geen sprake. En daar hoeven ze zich niet voor te schamen. Ware liefde vereist volgens mij een hoge mate van bewustzijn en offerbereidheid die maar voor weinig mensen haalbaar zijn.
Ik weet niet of ware liefde voor mij haalbaar is. Enorm veel om iemand geven lijkt me al moeilijk genoeg. Mijn verstand verliezen omwille van die persoon, helemaal ontdooien vanwege die persoon. Geen slag om de arm houden, geen reserve inbouwen, me helemaal smijten. Zou het? Zou ik daar vanuit mijn enorme zelfbewustzijn en mijn lichte zelfobsessie toe in staat zijn? Zou het voor mij niet eerder als een oefening of zelfs als een experiment aanvoelen? Ik kan me er werkelijk niet veel bij voorstellen. Verliefd zijn, dat wel. Ik weet heel goed wat verliefdheid is. Maar verliefdheid verhoudt zich tot echte liefde zoals de kleuterschool zich verhoudt tot een postdoctorale studie. Ze hebben weinig met elkaar te maken. Ik zou de liefde dolgraag willen ervaren, dat wel, en liefst ook niet pas over tien of twintig jaar, als het even kan. Als ik in dit leven nooit naar echte liefde zal hebben gestreefd, zal ik daar aan het eind veel spijt van hebben. Dat staat vast. De zoektocht naar ware liefde maakt deel uit van het leven.

zondag 15 oktober 2017

"Wie drinkt er ier geire een pint?"

“Wie drinkt er ‘ier geire een pint?”
“Ikke, ikke, ikke!”
“ Awel, dan zijde mijne vriend!”
Om maar meteen met de deur in huis te vallen, ik ga het over Sam Gooris hebben. Sammeke Gooris. Met z’n basketsloefkes aan. Sammeke Gooris die het gras laat groeien en het nooit meer afrijdt (nee oh nee, hij rijdt het nooit meer af!). Sammeke en zijn Marijke. Geweldige kerel, zeg dat ik het gezegd heb. Mijn broer en ik zijn al vele jaren dol op deze amusementsfactor tien, uitlachfactor nul. Sam Gooris is een man naar mijn hart. Authentiek en zonder pretentie. Heel goed in wat hij doet. Ik ben nadrukkelijk niet ironisch. Laat dat duidelijk zijn. Nadrukkelijk. Niet. Ironisch.
Enkele jaren geleden zag ik Sam Gooris een kort optreden geven op het Martelarenplein in Leuven. Fantastisch was dat. Fan-tas-tisch. Af en toe gebeurt het dat ik heel breed glimlach. Meestal is dat wanneer ik iets zie of hoor dat ik geweldig vind. Mijn glimlach tijdens dat optreden van Sam Gooris moet pleinbreed zijn geweest. Ik herinner me dat ik mijn broer sms’te (om een onverklaarbare reden kon hij er niet bij zijn) en typte dat ik getuige was van iets geweldig plezants. Man, ik was op dat moment zo heppiklepelong als tien Forellen tegelijk. Sam Gooris zette dat plein in vuur en vlam en maakte honderden mensen gedurende een halfuur gewoon domweg gelukkig met zijn enthousiasme, zijn energie en zijn abso-geweldige dansmoves. Domweg gelukkig was ik, inderdaad. Soms zou dat moeten volstaan. Zei ik soms? Ik bedoel natuurlijk meestal. Of zelfs altijd.
Nu ging YouTube-reportagemaker Bert DC Sam Gooris interviewen voor zijn prima interviewreeks Vakmansklap en Sam zei in dat interview enkele dingen die ik meer dan het onthouden waard vind. Neem nu het volgende. Sam maakt een vergelijking tussen zichzelf als artiest en wat hij een beetje meewarig ‘de alternatieve boys and girls’ noemt. Sam stelt vast dat er voor zijn optredens een massa mensen komt opdagen, terwijl het zogenaamde ‘betere werk’ vaak maar enkele tientallen belangstellenden trekt. Sam stelt ook vast dat zijn publiek zich amuseert, dat de mensen plezier hebben, daar waar de alternatievelingen weinig vreugde uitstralen wanneer ze naar hun favoriete bands gaan kijken. En laat ons een kat een kat noemen: in zekere zin zijn Sams observaties helemaal correct. Qua amusementswaarde, qua entertainment, scoort Sam Gooris beter dan al mijn favoriete groepen tesamen. Ik beleefde aan zijn optreden op het Martelarenplein meer plezier dan aan die een of twee optredens van Radiohead die ik gezien heb. Sam Gooris is niemand minder dan de keizer van het plezier (of ‘plezeer’, zoals hij dat pleegt te zeggen). Maar daar tegenover staat natuurlijk wel dat zijn optredens - van ‘concerten’ moet je niet spreken - gespeend zijn van alle muzikaliteit. Muzikaal valt er bij Sam Gooris niks te rapen. Sam Gooris brengt entertainment, geen muziek.
Maar hoe dan ook, ik vond dat geen verkeerde vaststelling van Sam. Veel alternatieve boys and girls weten er tijdens hun concerten inderdaad maar heel beperkt de schwung in te krijgen. ‘t Is alleszins iets om te onthouden wat Sammeke zegt. Maar iets anders dat hij zei, was veel belangrijker en sneed nog meer hout, naar mijn mening. Zo ging zijn gesprek met YouTuber Bert op een gegeven moment over de liefde. Bert zit kennelijk met heel wat twijfels en onzekerheden daaromtrent en sprak er daar enkele van uit. “Niet mee in uw hoofdje zitten”, zei Sam stellig. “Wie u niet moet hebben zoals ge zijt, is u niet waard”, iets in die trand. En dat is zo wáár. Ikzelf kan die les ook gebruiken, realiseerde ik me eens te meer. Voortdurend zit ik na te denken over al mijn gebreken en hoe ik die kan verhelpen, maar de waarheid is dat iemand die mij echt graag zal zien mij graag zal zien mét mijn gebreken. Omdat het niks uitmaakt. Zoals Sam Gooris dat zei, ik denk dat het behalve voor mij ook voor Bert hoog tijd was om iemand dat nog eens met zoveel woorden te horen zeggen.
Bert biechtte ook op dat hij in zijn 26-jarige leven nog maar één relatie heeft gehad. Sam Gooris vond dat prachtig en vertelde Bert dat hij, Bert dus, nog ‘puur’ was en dat hij daar fier (‘feer’) op mocht zijn. Sam sprak zijn afkeer uit voor mensen die met jan en alleman liggen te lebberen en aldoende hun puurheid kwijtspelen. Bert daarentegen heeft nog zoveel oprechte liefde en genegenheid te geef aan de jongen of het meisje dat weldra zijn pad zal kruisen (het is mij niet duidelijk of Bert homo dan wel bi of hetero is; niet dat het ertoe doet trouwens). Van Sam Gooris vond ik wat hij over die puurheid zei opnieuw een interessante kijk op de zaak die liefde of, meer algemeen, het leven heet. Zo hoor je het niet elke dag zeggen. Puurheid. Fierheid. En ik merkte dat zijn woorden ook weer heel toepasbaar waren op mijn eigen leven (dat blijkbaar verschillende overeenkomsten vertoont met dat van Bert DC). Ik heb ook nog maar één relatie gehad en ben dus ook nog heel puur.
Bedankt dus, Sam Gooris, om een aantal belangrijke dingen eens op een andere manier te benoemen. Echt, ik had op den duur een kleine krop in mijn keel.
En bedankt ook Bert voor het goede interview en de mooie reportage. Kiep up de goed weurk, zou ik zeggen.

vrijdag 13 oktober 2017

Matthijs

Een Somalische vrouw die haar dochter van vijf jaar niet zonder hoofddoek laat buitenkomen. Is het belangrijk om daarbij stil te staan of maakt het niets uit?

12-10-2017
Een maand geleden schreef ik eender wat op, nu vind ik nauwelijks iets nog belangwekkend genoeg om het op te schrijven. Zo gaat het bij mij altijd. Een tijdje loopt het los en daarna slipt het dicht. Plots begrijp ik niet goed meer waarom ik deed wat ik deed. Plots heb ik helemaal niet meer de goesting om iets te schrijven over bijvoorbeeld bepaalde gesprekken die ik toevallig hoor op de bus. Mijn belangstelling is weg.

13-10-2017
‘De regels van Matthijs’. Ik heb ‘m van YouTube gedownload om ‘m een derde keer te kunnen bekijken, deze documentaire. ‘De regels van Matthijs’ verdient het adjectief ‘beklijvend’. Ik was ook deze keer weer erg onder de indruk.
‘De regels van Matthijs’ is een Nederlandse documentaire van een jaar of vijf geleden waarin filmmaker Marc Schmidt zijn autistische en psychisch zieke jeugdvriend Matthijs volgt. Op moment van opname zijn beide mannen begin 40. Schmidt filmt Matthijs 95% van de tijd in diens appartement, ook al omdat Matthijs maar zelden zijn huis uit gaat. “Mijn huis is mijn heelal”, zegt hij ergens. Het appartement van Matthijs heeft overigens nog weinig weg van een appartement. Veeleer is het een opslagplaats voor allerlei materialen die in enorme stapels op de grond en op tafels opeengepakt staan. De chaos is totaal, onleefbaar, zonder meer, maar Matthijs vindt kennelijk geen manier om er orde in te scheppen. In zijn hoofd zit het dan ook niet bepaald op orde. Deze immens gefrustreerde man is namelijk goed op weg om helemaal gek te worden van zijn eigen gedachten. Doorheen de opname van deze documentaire is Matthijs in feite suïcidaal. Zo krijgen we in de documentaire te zien hoe hij tegenover Marc Schmidt verklaart dat hij een overdosis medicijnen heeft geslikt en we horen hoe Schmidt vervolgens de hulpdiensten op de hoogte brengt. Aan het eind van de documentaire zal Matthijs er uiteindelijk wél in slagen om uit het leven te stappen. Niet dat er daarvan beelden zijn, gelukkig.
Matthijs is een man met goede bedoelingen. Hij heeft ook gevoel voor humor en is onmiskenbaar intelligent. Maar hij zit volledig opgesloten in zijn eigen hoofd. We zien hem in zijn eigen woonst loodgieterijwerken uitvoeren waarvan hij weet dat die niet volgens het boekje zijn. De wooninspectie houdt hem in de gaten en de gedachte dat ze elk moment voor zijn deur kunnen staan om hem uit zijn appartement te zetten, jaagt hem verschrikkelijk op. Ik denk dat de werken die hij in zijn woonst uitvoert een vlucht zijn voor zijn hamerende zelfdestructieve gedachten, maar de tragiek is dat uitgerekend deze werken niet stroken met wat toelaatbaar is. Kon hij zich maar met iets anders bezighouden, verzucht je doorheen de film. Iets dat wél oké is. Matthijs weet doorheen de periode van opname dat hij uit zijn woonst gezet zal worden, in feite lijkt hij er bijna op te wachten. Misschien wachtte hij dat moment af om een einde aan zijn leven te kunnen maken.
De uithuiszetting verloopt in enkele fases en bepaald niet zonder slag of stoot. Matthijs krijgt buitensporige woedeaanvallen, machteloos als hij zich voelt tegenover de regels van instanties die niet overeenkomen met zijn eigen regels. Zijn eigen regels die hij probeert af te stemmen op gangbare regels, iets waarin hij niet slaagt. “Als autist moet je alles uitdenken”, zegt hij. “Wat voor een niet-autist als vanzelf gaat daar moet een autist lange tijd op studeren.” Hij tapt telefoongesprekken af om te bestuderen wat mensen ‘tussen de lijnen’ zeggen. Hij is ervan overtuigd dat mensen met wat ze zeggen vaak iets anders bedoelen, en hij stelt vast dat die dubbele betekenis hem vaak ontgaat.
Matthijs komt voor de rechter vanwege de schade die hij aan zijn appartement heeft toegebracht en in zijn oordeel is de rechter van mening dat Matthijs zich teveel als een slachtoffer van zijn autisme gedraagt. Als kijker ga je je die vraag ook weleens stellen. Maar deze man is behalve autistisch ook gewoon helemaal óp. Al jaren zit hij aan de pillen, pillen die al lang hun oppeppende effect verloren hebben. Deze man is suïcidaal, helemaal leeg, volstrekt zeker dat hij de code van het leven niet meer zal kraken. Hij leeft in zijn hoofd en vindt geen houvast. Zijn appartement is daarvan een reflectie. De absolute wanorde. Ik kijk ernaar met veel medelijden. Deze Matthijs is of was tot vanalles in staat, hij was intelligent en getalenteerd, maar zijn leven zat muurvast en hij zag nog maar één uitweg. Deze documentaire legt die strijd heel mooi vast. Ik heb hem de afgelopen drie of vier jaar drie keer bekeken en hij blijft mij doen nadenken over de (on)mogelijkheid van het leven. Zeer aan te raden voor iedereen die een uur tijd heeft voor een beklijvende documentaire. Integraal te bekijken op YouTube.

woensdag 11 oktober 2017

Motor sputtert

Het was natuurlijk te voorspellen dat de motor zou gaan sputteren nadat die ene man had gezegd dat het toch zo zonde is dat ik het voor twee man en een paardenkop doe. Sommige teksten zijn immers goed genoeg om een breder publiek te kunnen plezieren, zegt hij, en ik ben het daarmee eens. Maar, wat moet een mens daarmee? En hoe pakt een mens dat aan? Return on investment, enkele virtuele schouderklopjes, enzovoort - wat heb ik daaraan, wat haal ik daar voor mezelf uit?
Natuurlijk hoopt een mens dat hij op een of andere manier een zeker publiek zal bereiken wanneer hij een werkstuk heeft afgeleverd dat er zijn mag. Wanneer je lang (dat is natuurlijk in elke context anders) aan iets hebt gewerkt, hoop je op een bepaalde respons. Wanneer die respons er niet komt - niet, als in: er komt letterlijk niks - dan is dat ontegenzeglijk ontgoochelend. Maar anderzijds, als die respons er wel komt, wat moet een mens daar dan mee?
Als ik daarover nadenk moet ik al gauw aan Lize Spit denken. Zij had al enige bekendheid omdat ze een kortverhalenwedstrijd had gewonnen, en ja, er waren zelfs hoge verwachtingen over haar debuutroman. ‘Het smelt’ schoot vervolgens helemaal door het dak en werd de literaire hype van 2016. In één klap werd Lize Spit een van Vlaanderens meest bekende auteurs en zat ze elke avond van de week wel ergens op een lezing in een boerengat ergens te lande. Maar doet Lize Spit dat graag? Houdt ze ervan om altijd dezelfde praatjes te moeten herhalen? Droomde ze van bekendheid terwijl ze ‘Het smelt’ zat te schrijven? Was het haar ook dáár om te doen? Wat als haar boek geen succes was geworden? Is Lize Spit nu gelukkiger dan voor ze bekend werd?
Ik ben constant op zoek naar geluk. Schrijven maakt mij bij tijd en wijle gelukkig, daarom doe ik het. Trachten naam te maken als schrijver heb ik nog nooit actief geprobeerd en het idee staat me enorm tegen. Ik ben niet bevlogen zoals Maarten Inghels of even serieus als ambitieus als Yves Petry. Ik heb nooit een kortverhaal gepubliceerd in een literair magazine noch heb ik deelgenomen aan een schrijfwedstrijd. Ik zou er nú voor moeten gaan, zei die ene man mij. Nu, nu ik er nog de tijd voor heb, nu, nu ik nog jong ben en nog geen gezin heb. Maar ik voel hem niet, de drang. Ik voel niet zoiets. Ik verlang er enkel naar om vrede te hebben met mezelf. Ik merk hoe dat nog steeds niet lukt en hoe ik daar iets aan wil doen. Schrijven is daarbij een middel en meer ook niet.

zondag 8 oktober 2017

Morgen iets gaan drinken?

Een van mijn docenten is enorm verstrooid. In de afgelopen drie weken heeft ze drie keer een verkeerde datum doorgegeven voor een afspraak of een taak. Moet allemaal kunnen, maar laat mij wel dit zeggen: als ik mij op mijn stage week na week van datum ga vergissen, dan vlíég ik natuurlijk. Ja, dat dan weer wel.
Uit De Standaard leer ik dat de Britse Brexit-minister David Davis heet. Het is ondertussen onduidelijk of de Britse Brexit-minister David Davis nog met bretellen in Davos is gesignaleerd.
Het werd echt niet geapprecieerd dat ik opmerkte dat ik voor het thema religie geen bijzondere belangstelling heb. Maar ja, dat komt ervan als je mij te lang in een omgeving zet waarin de superdiverse samenleving met alle religies vandien aan 150km/u omarmd wordt en men mij min of meer verplicht om hetzelfde te doen. Dan ga ik dat soort dingen zeggen. Ja, dat dan weer wel.
De avondprogrammatie op Radio 1 is verdomd goed. Tussen 20u en 23u naar Radio 1 luisteren is echt het aanbevelen waard.

7-10-2017
Ik stel me voor dat Stijn Meuris thuis naar ‘Alleen Elvis blijft bestaan’ zit te kijken en zich verbouwereerd afvraagt waarom hij nog niet voor dat programma gevraagd is. Stijn zou zonder twijfel een heel tv-seizoen kunnen vullen met het toelichten van tv-fragmenten en gebabbel over zichzelf.

8-10-2017
Ik las gisteren een aan mij gerichte e-mail van een klasgenoot. Die e-mail was eergisteren rond 23u verzonden. Hij stelde de vraag of ik ‘morgen’ (ik neem aan dat dat dan gisteren was) met hem iets wilde gaan drinken. Ik was verbaasd, ten eerste omdat hij mijn e-mailadres bleek te kennen en ten tweede omdat hij mij zo rechtstreeks een dergelijke vraag durfde te stellen. Zo goed ken ik hem (nog) niet en ik ben het niet gewoon dat mensen die ik nog niet goed ken mij als het ware op de man af ergens voor uitnodigen. Dat deze klasgenoot tien jaar jonger is dan ik maakte het mijns inziens nog specialer.
Het neemt me wel voor hem in, moet ik zeggen. Hoeveel mensen ken ik wel niet die nooit eens zelf het initiatief nemen om af te spreken. Alsof ze koudwatervrees hebben of spaarzaam met de vriendschap willen omgaan. Alsof ze zich generen om als eerste de stap te zetten. Nu, ik zit er niet mee in om zelf het initiatief te nemen. Ik ben iemand die gemakkelijk mensen sms’t om af te spreken, gewoon wanneer dat in mij opkomt en ik daar wel goesting in heb. Kennelijk zijn er veel mensen die zich ook weleens afvragen hoe het nog met die of die vriend zou gaan, maar daar dan verder geen gevolg aan geven. Geen probleem voor mij, maar ik pak het anders aan (al laat ik het soms ook voor wat het is; als iemand nooit iets van zich laat horen, stopt het ook wel na een tijd).
Maar deze jonge klasgenoot is dus blijkbaar ook een initiatiefnemer. Opmerkelijk, hij is immers een vrij stille, schijnbaar timide jongen. Maar in zijn mail houdt hij dus geen slag om de arm. Hij stuurt mij in het weekend een e-mail en vraagt het mij dus niet na de les. ‘t Is dat ik zijn e-mail pas las op het moment dat hij wellicht had willen afspreken, dat ik antwoordde dat het dit weekend niet meer zou lukken, maar dat ik gerust weleens na de les iets met hem wil gaan drinken. Voorlopig heb ik mijn mailbox niet meer bekeken om te kijken of of wát hij daarop heeft geantwoord.
In de les communicatietechnieken hadden we het over de open ruimte, de blinde vlek en het verborgen gebied. De open ruimte is wat we over onszelf weten en wat de ander over ons weet, de blinde vlek is wat de ander over ons weet maar wat wij zelf niet weten en het verborgen gebied is wat we over onszelf weten maar wat de ander niet over ons weet. Ik ben in deze klassituatie iemand met een nogal groot verborgen gebied (en dus met een eerder kleine open ruimte), denk ik. Ik loop niet voortdurend te vertellen waar ik mij in mijn vrije tijd zoal mee bezig houd. Niet omdat ik dat angstvallig geheim wil houden, maar omdat ik er de noodzaak niet van inzie om dergelijke informatie met mijn klasgenoten te delen. Ook ben ik in de veronderstelling dat de grote meerderheid onder hen - om niet te zeggen: allemaal - er weinig boodschap aan heeft als ik zeg dat ik veel lees. Tot nu toe heb ik van hun kant alleszins niks opgevangen over lezen en voor veel jonge mensen is lezen toch vooral iets dat ze niet graag doen of waar ze geen affiniteit mee hebben. Waarom zou ik me dan gaan uitsloven om bijvoorbeeld iets te vertellen over ‘Infinite Jest’ van David Foster Wallace? Het lijkt me een zinloze onderneming.
Ik wil dus zeggen dat mijn verborgen gebied, waarbij anderen niet zoveel van mij weten, redelijk groot is. Dat is trouwens altijd zo geweest, in elke klas waarin ik ooit heb gezeten. Tegenover klasgenoten die ik niet goed ken, voel ik geen behoefte om veel over mijn bezigheden te vertellen.
Daarom vraag ik me nu ook af welk gesprek ik met deze jonge klasgenoot zou voeren, mocht ik met hem iets gaan drinken. Is hij geïnteresseerd om mij beter te leren kennen? Wil hij over de les praten? Ik weet het niet. Het benieuwt me wel. Ik van mijn kant heb hem wél al vanalles gevraagd, dat dan weer wel. Ik stel de mensen gewoon veel vragen, een beetje zoals ik al gemakkelijk eens iemand een sms stuur. Omgekeerd merk ik dan weer dat anderen vaak weinig vragen stellen. Geen idee hoe dat komt. Maar het is een vaststelling.
Ik zal zeker weleens iets gaan drinken met mijn klasgenoot. Ik waardeer zijn durf.

woensdag 4 oktober 2017

Nog veel onwetendheid

‘Bij mensen met een migratieachtergrond heerst hierover nog veel onwetendheid.’ Het is zo’n zinnetje dat je regelmatig ergens hoort of leest in een context van actuele gebeurtenissen. Deze keer lees ik het in een artikel over voortstuderen na het middelbaar. Jongeren met een migratieachtergrond kiezen aan de universiteit of de hogeschool vaak voor dezelfde richtingen. Aan de universiteit zijn dat rechten, arabistiek, economie, ingenieur en in toenemende mate geneeskunde. Aan de hogescholen gaat het vooral om office- en bedrijfsmanagement en toerisme. Een studie in de letteren weet veel minder studenten met een migratieachtergrond te lokken. Reden hiervoor: met Nederlands als tweede taal - het Nederlands is in dat geval niet de thuistaal - hebben zij vaak een ‘taalachterstand’. Bovendien heeft een studie voor advocaat of dokter nog heel wat prestige binnen de ‘gemeenschap’.
Een student met migratieachtergrond getuigt. “Hoewel ik goede punten haalde in de eerste jaren van het middelbaar onderwijs kreeg ik toch de raad om naar het technisch te gaan. Bizar. Ik weigerde, en gelukkig maar: ik voltooide met succes het ASO. Veel van mijn vrienden niet. Die luisterden naar de zogenaamde goed bedoelde raad van leerkrachten en volgden daarop beroepsonderwijs. Dat verklaart ook meteen waarom veel jongeren met een migratieachtergrond meer in technische opleidingen dan in puur intellectuele belanden. Het stoort me enorm. Zo gaat veel talent verloren. Leraren en ook het Centrum voor Leerlingenbegeleiding stimuleren te weinig de leerlingen van allochtone afkomst. Van de overheid verwacht ik trouwens veel meer informatie. Die moet extra moeite doen om onze ouders te bereiken. Velen vinden voortstuderen onnodig. En velen weten ook niet wat allemaal kan, en denken evengoed nog dat een universiteit tot een betere job leidt dan een hogeschool. Er heerst nog veel onwetendheid.”
Deze hele kwestie roept bij mij nogal wat vragen op. Vooral die onwetendheid bij mensen met een migratiechtergrond doet vragen rijzen.
- Komt die onwetendheid voort uit het feit dat de ouders (en dan in de meeste gevallen al zeker de moeder) van heel wat migrantenjongeren vaak zelf niet voortgestudeerd hebben?
- Komt die onwetendheid voort uit een soort niet-bewustzijn van het feit dat voortstuderen voor veel autochtone jongeren intussen ‘heel normaal’ is?
- Komt die onwetendheid voort uit een soort desinteresse voor, niet-betrokkenheid bij, ons onderwijssysteem?
- Is die onwetendheid te vergelijken met de onwetendheid (in sommige gevallen) over voortstuderen binnen autochtone arbeidersmilieus?
- Is een zekere taalbarrière de oorzaak van deze onwetendheid (en wie is verantwoordelijk voor die taalbarrière)?
Aansluitend: hoe kunnen we die taalbarrière verkleinen? Is de academische taal te ontoegankelijk (voor mensen die het Nederlands niet goed machtig zijn)? Zo ja: is dat problematisch? Wat is daarvoor de oplossing?
- Zijn het leerkrachten, CLB’s en de overheid die in deze kwestie (nog steeds) tekortschieten, en waarom dan (het ‘probleem’ is toch al vele jaren bekend)?
Aansluitend: is de voornoemde onwetendheid een gedeelde verantwoordelijkheid of zou alles opgelost zijn mocht onze overheid de ouders van leerlingen met een migratieachtergrond van extra informatie voorzien? Als onze leerkrachten, CLB’s en overheid (blijvend) tekortschieten, doen zij dat dan misschien moedwillig? (Men zou het bijna gaan denken.)
Een andere vraag: waarom wordt er in dit artikel over de ‘eigen gemeenschap’ gesproken terwijl we toch net zo ons best doen om niet mee te gaan in het wij-zij-verhaal? Wij zijn toch allemaal wij, of niet soms? (Persoonlijk zou ik niets liever willen hoor, maar mijn kennissenkring is nog steeds voor 95% blank. Ik heb daar trouwens geen complexen over.)
Ik weet niet waarom men de hierboven getuigende student richting TSO wilde duwen, maar indien dat zonder duidelijke reden gebeurde, is dat zonder meer problematisch. Klopt het dat jongeren met een migratieachtergrond veel vaker naar een andere studierichting worden doorverwezen dan autochtone jongeren? Indien ja: waarom in godsnaam?
Wat de taalachterstand betreft: ik begrijp volkomen dat migranten met hun kinderen hun taal van herkomst spreken. Dat is werkelijk niet meer dan normaal. Toch kan het belang van taal onmogelijk onderschat worden. Taal is extreem belangrijk. Wie zijn kind onvoldoende toegang tot een landstaal verschaft, zadelt zijn kind al van jongs af met problemen op, en niet alleen in een context van studies, nee: taal is overal. Een kind met migratieachtergrond dat in het Nederlandse taalgebied in zijn eerste levensjaren van het Nederlands verstoken blijft of het weinig te horen krijgt, is, volgens mij, min of meer gedoemd om de rest van zijn leven voornamelijk in zijn ‘eigen gemeenschap’ door te brengen - daar waar hij zijn moedertaal kan spreken. Ik vermoed dat voor veel kinderen de crèche een plaats is waar ze volop met het Nederlands in aanraking komen en er dus veel van oppikken. Wanneer ik veelal gesluierde vrouwen in Leuven hun buggy zie voortduwen heb ik dan ook gemengde gevoelens. Die vrouwen zijn niet aan het werk (wat sowieso al bepaalde vragen oproept - zo is dat hier nu eenmaal anno 2017) en (bijgevolg) gaan hun kinderen niet naar de crèche. Met het Nederlands komen die kinderen vóór ze naar de kleuterklas gaan (en gaan ze daar wel allemaal naartoe?) in onze nog heel gesegregeerde maatschappij dus hoogstwaarschijnlijk niet of nauwelijks in contact. En dat is een klein drama, want de taalverwerving van een peuter is fenomenaal en een autochtoon kind heeft in die zin, wanneer het naar de eerste kleuterklas gaat, al een straatlengte voorsprong op een allochtoon kind. En in de meeste gevallen is die voorsprong/achterstand meteen voor het leven.
En je kan nog verdergaan door je af te vragen welke thuistaal de studenten met migratieachtergrond (zij het universitairen of mensen met een beroepsopleiding) met hún kinderen zullen spreken? Zullen zij het belang van de taal voldoende inzien? Zullen interculturele huwelijken in de nabije toekomst vaker voorkomen of zal men nog overwegend binnen de 'eigen gemeenschap' trouwen? En zo ja: is dat een probleem?
Nogal een interessante kwestie, vind ik.

dinsdag 3 oktober 2017

Van Weert tot de WTC

Sinds enkele weken is het busverkeer in Sint-Joris-Weert onderbroken waardoor ik nog een stuk moet liften om tot aan het huis van mijn oude moedertje te geraken. Ik zag daar tegen op, tegen dat liften, ik geloofde niet dat mensen mij zouden meenemen, maar niets blijkt minder waar: als ik met mijn liftersbord (‘WEERT’) aan de kant van de weg ga staan, is het meestal (al vier keer) de eerste of tweede voorbijrijdende auto die mij meeneemt. Heel tof echt. Op die manier ben ik vaak nog sneller op mijn bestemming dan ik er in normale omstandigheden met de bus zou geraken.
Gisteren stond ik nauwelijks tien seconden langs de weg toen de eerste voorbijrijdende auto al voor mij stopte. Een schitterende zwarte Mercedes - wie mocht daar wel inzitten? Een hele mooie vrouw, zo bleek. Ze had een gebruinde huid, fel zwart haar en een mooi, intelligent gezicht. Ze kon mij precies afzetten waar ik moest zijn, op het kruispunt aan de rijkswacht, waar de Hollestraat overloopt in de Weertse Dreef. Ik maakte mijn praatje: “U weet misschien wel, busverbinding onderbroken. Vervelend. Bedankt dat u mij kan meenemen.”
Voor ik het wist stond ik alweer bij mijn oude moedertje in de woonkamer. Wat de mooie mevrouw in Sint-Joris-Weert kwam doen, heb ik niet vernomen. Ik had de indruk dat zij niet ‘van hier’ was. Wat voor iemand zou ze zijn, met haar dure zwarte Mercedes? Zou ze er warmpjes inzitten? Heeft ze misschien een rijke minnaar die haar overlaadt met dure cadeaus? Ik ben het haar allemaal vergeten te vragen. Misschien bij een volgende gelegenheid.
3-10-2017
M. en P. hadden het over de samenzweringstheorieën rond 9/11. Dat de Amerikaanse regering de WTC-torens zelf opgeblazen heeft om oorlog te kunnen gaan voeren in het Midden Oosten; economische belangen enz.
“Zou die regering echt bereid zijn geweest om haar volledige bevolking te traumatiseren en meer dan 3000 burgers op te offeren omwille van economische belangen?” stelde ik de vraag die, naar ik aanneem, wel meer mensen zich op zo’n moment zouden stellen.
“Maar natuurlijk zijn die daartoe in staat! Gij gelooft dat niet, ofwat? Allez, hoe naïef kunt ge zijn? Uiteraard gaan economische belangen voor op mensen. Wie weet dat nu niet?”
Ik werd echt heel scheef bekeken plots. Als halve journalist (zo noem ik mezelf nu even) zou ik de media toch moeten doorhebben, dat was zo’n beetje wat mij werd aangewreven. De media hebben dat hele verhaaltje van een terreuraanslag toch gewoon verzonnen in opdracht van diezelfde Amerikaanse instanties en weet ik veel welke belanghebbenden nog meer. Allez, hoe kunt ge dat nu geloven?
Wel, ik wéét het gewoon niet, om eerlijk te zijn. Wat moet een mens trouwens geloven? Mij lijkt het hoe dan ook heel onwaarschijnlijk - maar ik kan mij natuurlijk vergissen! - dat een Amerikaanse president zijn burgers een dergelijk trauma zou aandoen, om welke reden dan ook. Welke min of meer beschaafde wereldleider is bereid om een dergelijk offer te brengen om in ruil zijn economische en geopolitieke positie te versterken? De president van Syrië offert zijn volk op, dat is geweten, maar zou zo’n George W. Bush ook tot zoiets in staat zijn geweest? Zou zo’n man zijn fiat hebben gegeven om twee iconische torens op een dermate gruwelijke manier met de grond gelijk te maken? Ik kan dat niet geloven. Opnieuw: het zou natuurlijk kunnen. Maar zelf denk ik dat het niet zo is. Wat M. en P. daar verder ook van mogen denken.

zondag 1 oktober 2017

Lion

Ik beuk met mijn schouder op de snoepautomaat in. De lion die eruit had moeten vallen nadat ik er een euro had ingestoken, is blijven steken en nu bungelt hij daar, de motherfucker. Ik beuk tevergeefs met mijn schouder op de snoepautomaat in. Voorbijlopende mensen kijken mijn kant op, maar daar hoef ik me geen zorgen over te maken. In deze maatschappij spreken mensen elkaar niet meer aan op raar gedrag. Misschien maakt iemand een foto van mij om die straks op een sociaal medium te posten. Of misschien word ik gefilmd, dat kan natuurlijk ook. De politie-agenten die ik daarnet tegenkwam zijn nu gelukkig nergens te bespeuren. Zij zouden er natuurlijk wél iets van zeggen als ze me bezig zagen. Zij worden dar tenslotte voor betaald.
Houd ik het voor bekeken en laat ik die lion schieten of blijf ik beuken? Ga ik straks nog op die rechterschouder kunnen slapen, hoe ver ben ik bereid te gaan? Ik besluit geld af te halen aan de geldautomaat tegenover de snoepautomaat. 40 euro (dat is tegenwoordig het standaardbedrag, binnen vijf jaar is het waarschijnlijk 60).
Ik keer terug naar de snoepautomaat en besluit om iets lager op het venster in te beuken dan ik tot nu toe deed. Clever thinking, zo blijkt: de motherfucker valt onmiddellijk. Ik scheur de verpakking eraf en prop de lion in mijn mond. Ik vermaal hem genadeloos tussen mijn kiezen, de chocoladen pestkop. Het zal hem leren, verdomme. Mijn schouder doet pijn.