maandag 29 november 2010

Eurosport 1998

Het is 1998. We zitten in het salon, we zappen naar Eurosport. Nummer 19. BRTN, BRT2 (woorden als 'meerwaardezoeker' of 'kids' bestonden nog niet), VTM, Kanaal 2, VT4 (in het vierde leerjaar kreeg ik twee VT4-stickers van een klasgenootje wiens moeder bij die nieuwe zender werkte - die sticker heeft jarenlang op de onderkant van mijn brooddoos geplakt, tot hij helemaal afgesleten was), RTBf1, RTBf2,..

We zappen naar Eurosport. 19. We kijken naar sumoworstelen, schansspringen, de reuzeslalom, Formule 1 en tennis. We kennen alle kampioenen in alle sporttakken.

Akebono, Takanohana, Wakanohana: zij hebben als enige de rang van Yokozuna. De andere rangen zijn Ozeki, Sekiwake, Komusubi en Magashira. Dat weet ik ook vandaag nog. Takanohana en Akebono dansen rondjes in de ring. Een Japanse scheidsrechter - dit is een Japanse sport, hier moet ik mijn fascinatie voor Japan hebben opgelopen - roept onophoudelijk iets dat klinkt als "André-andré-andré-andré!" Akebono tuimelt uiteindelijk als eerste uit de ring en valt met zijn 200 kilogram het strijdperk af en in het publiek. Hij klautert recht, kruipt het strijdperk weer op en groet zijn tegenstander hurkend met een korte hoofdknik.

Mika Laitinen, Janne Ahonen, Hidetoshi Funaki, Takanobu Okabe: zij zijn in mijn herinneringen de beste schansspringers uit het Trias van mijn leven, de nevelen van mijn kindertijd. Zij springen 120 meter en verder. Het tijdperk van Mika Laitinen loopt op z'n eind. Janne Ahonen klimt, of beter: springt, uit de schaduw. Hidetoshi Funaki is minder constant maar springt soms exceptioneel ver. Hij heeft een paars pak. Takanobu Okabe heeft een blauw pak, meer weet ik niet over hem. Beneden staan de Oostenrijkers met vlaggen te zwaaien. We bevinden ons aan de schans van Garmisch Partenkirchen. Dit is de laatste wedstrijd, hier wordt het vierschanzentornooi beslecht.

Urs Kälin, Kjetil Andre Aamodt, Lasse Kjuss, Hermann Maier en natuurlijk ook Alberto 'Tomba la bomba' Tomba. Klokken van namen maar volstrekt anonieme figuren. Ze dragen skipakken en -brillen. Bij de vrouwen is er Birgit Hoob. Zij komt uit Liechtenstein.

Eddie Irvine (vrouwenzot), Gerard Berger (vrouwenzot), Jean Alesi, Heinz-Harald Frentzen en Damon Hill.

En ten slotte ook Gustavo Kuerten, Albert Costa, Marc Rosset, Carlos Moya en Marcelo Rios. Over die allerlaatste heb ik het nog eens in een speciaal aan hem opgedragen blogpost. Wat een telegenieke, fascinerende, rocker van een tennisser. In 1998, maar ook nu nog op YouTube. Hij kneep Monica Seles ooit in de billen in het restaurant van een bepaald tornooi.

zaterdag 27 november 2010

Oef vanavond, oef morgen

Oef, wat een geluk: ik moet niet uitgaan. 't Is zaterdagavond, ik zit lekker op mijn kamertje tot ik me de woorden van mijn coach herinner: "Ge moet buitenkomen. Ze gaan u hier niet komen halen, gij moet zélf naar buiten gaan." Ik moet naar buiten gaan, besef ik, maar naar waar, met wie, ik heb er niet eens zin in. Anderzijds zou het wel leuk zijn om iemand te zien, maar wie en waar, en waarom nu en niet, bijvoorbeeld, morgennamiddag? Waarom moeten de dingen altijd 's avonds gebeuren?

Ik ga naar buiten met het idee alvast lukraak een antwoord op de vraag 'Waar?' te formuleren. Ik zal ergens naartoe gaan waar ik denk dat het wel oké is. Ik zal alleen gaan, je weet nooit dat het losloopt. Dan kom ik buiten en snijdt er een wind door mijn jas, ik besef dat ik mijn muts moet gaan halen en mijn achterlicht als ik met de fiets wil gaan, want te voet, daar heb ik toch de ijver niet voor. Terug naar binnen dus om daar in de comfortabele warmte te besluiten dat ik liever thuis blijf. Dan kan ik rustig in die strip van Baudoin beginnen te lezen of een beetje naar voetbalverslagen kijken. Stel je voor: zomaar alleen op café, gewoon om te zien wat er dan gebeurt. En stel dat er niks gebeurt, dan blètend naar huis gaan, zeker? Neen, danku.

Ik moet leren zelf iets in gang te zetten. Ze moeten niet naar mij komen en aan mijn mouw trekken, ik moet aan hún mouw trekken. Waarom vind ik dat toch zo moeilijk? Waarom zie ik er zelfs de zin niet echt van in? Loopt er iets scheef in mijn hoofd?

Gelukkig heb ik morgennamiddag iets te doen. Flinke jongen.

donderdag 25 november 2010

Kat

Wat zou de kat aan het doen zijn? Waarschijnlijk ligt ze te slapen. Hoogstwaarschijnlijk. Vredig. Hoogstwaarschijnlijk ligt ze vredig te slapen op een kussen op een stoel. Ze heeft geluk. Des te meer omdat ze dat niet beseft.

Vredig. Klinkt me in de oren als een woord dat niet op volwassen mensen van toepassing kan zijn. Of jawel: vredig slapen. Kan het woord enkel in die context gebruikt worden? Kan een mens vredig voor zich uit staren? Een bejaarde misschien. Die heeft misschien vrede met zijn toestand. Die heeft misschien een mooi leven achter de rug en vindt het wel oké dat het nu op z'n einde loopt. Die heeft misschien geen stress meer.

Baby's kunnen natuurlijk ook vredig voor zich uitstaren. Mensen zijn dieren tot op het moment dat hun impulsen afstompen. Een baby begint nog te wenen als hij iets niet krijgt, een kat miauwt. Een baby begint nog te wenen als er iets gebeurt dat hem niet zint, een kat miauwt of loopt weg.

Een impuls. Klinkt me in de oren als iets dat je maar beter kan onderdrukken. Zomaar iets doen, zonder aanleiding. Dat vinden we niet leuk. Hans Teeuwen vertelt in een uiteraard volstrekt absurde sketch hoe hij impulsief een voorstel deed waarop zijn "sociale omgeving" met wenkbrouwgefrons reageerde. Daarover is Hans in die sketch verbouwereerd. Hans Teeuwen verkoopt veel zever, maar vaak zit er wel een waarheid achter.

Onzekerheidsvermijding. Nog zo'n woord. Onzekerheidsvermijding is de verzamelnaam voor alle situaties die je uit de weg gaat omdat je niet weet hoe ze zich zullen ontwikkelen, waarop je geen vat hebt en waarvan je dus niet weet waar ze je zullen brengen. Je kan heel ver gaan in onzekerheidsvermijding. Je kan je eigen persoonlijkheid erdoor afwijzen en kwijtraken. Er is veel te weinig aandacht voor onzekerheidsvermijding en het wordt veel te weinig bestreden. Ironisch genoeg vanwege onzekerheidsvermijding zelf.

Conformisme. Opgaan in. Eén worden met. Comfort. Geen meningen moeten hebben. Maar ook: stress. Verregaande onzekerheid vanuit een immer wankele zekerheid. Moeten bevestigen. Je niet in slaap laten wiegen. Waakzaam zijn.

Ja, waakzaam zijn. Zoals een kat. Voor al die impulsen die ons onzeker maken waardoor het voor de mens verleidelijk is om te confirmeren.

Zou het kunnen dat hiermee is aangetoond dat katten vrediger en impulsiever zijn dan mensen en dat ze zich minder laten vangen door onzekerheidsvermijding en conformisme? Zou dat betekenen dat katten minder stress hebben dan mensen? Zou dat betekenen dat redelijkheid ongelukkig maakt? Zou het kunnen dat we dat met z'n allen allemaal al lang wisten?

Zou dit de allesomvattende verklaring zijn voor al die keren dat ik al gezegd heb dat ik soms liever een kat zou zijn dan een mens? Het zou goed kunnen.

maandag 22 november 2010

Lieve oma Pluis

(Ik ga het weer eens eventjes over mezelf hebben in de inleiding, alsof ik heel apart en bijzonder ben; mijn welgemeende excuses daarvoor.)

Wat ben ik toch een rare jongen. Eerst zit ik in de bib met een krop in mijn keel een boek van Nijntje te lezen, een half uur later pleeg ik koelbloedig een diefstal voor een bedrag van 16 euro. Eén en dezelfde jongen, één en hetzelfde half uur, één en hetzelfde geniks van een werkzoekende.

Die diefstal had ik beter niet gepleegd want ik voelde me goed en nu veel minder. Geen schuldgevoel, wel de notie van onversneden zwakte. Ik die iets wil veranderen, verwezelijken, verbeteren, betekenen doe de stomste dingen met de zeeën van tijd die ik heb. Wel, ik mag mezelf op de borst kloppen voor wat ik deze voormiddag heb gedaan - nuttig werk - maar de namiddag dreigt echt een dip van heb ik jou daar te worden. Daarom, in bijzonder schril contrast met al bovenstaands, een weemoedig, ontroerend, onschuldig Nijntjeverhaal:

'Lieve oma pluis'

'Nijntje was toch zo verdrietig
Nijntje had een dikke traan
Weet je waarom Nijntje huilde?
Oma Pluis was dood gegaan'

(Tekening van Nijntje in het blauw met een dikke traan)

'Oma lag gewoon in bed, hoor
maar het was de laatste keer
't was net of zij lag te slapen
maar zij ademde niet meer'

(Tekening van oma met gesloten ogen in bed)

'Opa was ook zo verdrietig
opa Pluis had ook een traan
Nijntje had hem nooit zien huilen
dat had opa nooit gedaan'

(Tekening van opa in het zwart met een dikke traan)

(In de Nijntjeboeken kijken alle konijntjes recht in de lens - wat een eenvoud, wat een schoonheid, wat een onschuld.)

'Er kwam toen een kist voor oma
waarin oma lekker lag
't zag er heel mooi uit van binnen
en het leek ook heerlijk zacht'

(Tekening van oma met gesloten ogen in een goudomrande kist)

'Iedereen kwam afscheid nemen
vader, moeder, tante trijn
allemaal met dikke tranen
net als opa, net als Nijn'

(Tekening van vijf konijnen met een dikke traan - van deze tekening krijg ik een krop in mijn keel)

'Met een grote houten deksel
werd de kist toen dicht gedaan
toen kon niemand haar meer storen
toen kon oma rustig gaan'

(Tekening van de gesloten gouden kist)

'En zij brachten met z'n allen
oma naar het grote bos
naar een mooi en rustig plekje
helemaal bedekt met mos'

(Tekening van vier konijnen die met hun rug naar de lezer staan op een groene achtergrond)

'Daar sprak vader nog een woordje
Nijntje kon hem goed verstaan
hij zei: dank je wel voor alles
wat je voor ons hebt gedaan'

(Tekening van vader op de groene achtergrond)

'Toen werd oma Pluis begraven
onder 'n dekentje van mos
en een steen waarin haar naam stond
in het grote, grote bos...'

(Tekening van vier konijnen die met hun rug naar de lezer naar het graf kijken)

'Soms ging Nijntje naar het graf toe
weet je waarom zij dat deed
om het graf goed te verzorgen
dan nam zij wat plantjes mee'

(Tekening van Nijntje in het bos met een bloembak in haar pootjes)

'Oma hield heel veel van plantjes
daarom maakte Nijntje Pluis
van het graf een soort van tuintje
net als eerst bij oma thuis'

(Tekening van het graf met bloemetjes ervoor)

'En dan zei zij: 'lieve oma...'
als zij op dat plekje stond
en dan was het net, vond Nijntje
net of oma haar verstond'

(Tekening van Nijntje die naar het graf kijkt)

Daarmee is het verhaal gedaan en wat is het ontroerend. Ik probeer te detecteren waar mijn ontroering vandaan komt. Allicht is het gewoon die totale onschuld die in contrast staat met mijn eigen schuld. Allicht is het die oprechtheid die in contrast staat met mijn leugentjes en ironie. Het is ook de enorme eenvoud van de tekeningen en de idee van de peuter waaraan dit voorgelezen wordt die zelf ook nog volstrekt onschuldig is maar in deze wereld heel snel door het leven 'aangetast' zal worden.

En weet je: ik stel me steeds maar weer de vraag hoe ik iets kan veranderen, verwezelijken, verbeteren, betekenen, maar in feite is het heel simpel. Ik zou Dick Bruna willen zijn en heel veel peuters gelukkig willen maken, heel veel volwassenen willen plezieren of nostalgisch maken, een laagdrempelige bijdrage willen leveren met betrekking tot taal en voorlezen en vooral iets ongelooflijks moois, liefs, nuttigs en positiefs doen, zonder enig spoor van ironie. Echt, als ik zoiets zou kunnen bijdragen aan de wereld waarin ik leef en nog een tijd aanwezig zal zijn, zou ik, denk ik, het gevoel hebben dat ik een verschil heb gemaakt, iets positiefs heb bijgedragen, ironie en negativiteit heb bestreden.

Maar dan zal ik dit soort namiddagen en het soort halfuren waarover ik in de inleiding sprak toch serieus moeten terugdringen. Dat is slécht en heeft niks met onschuld, schoonheid en nut te maken.

zondag 21 november 2010

Theater

Ik zal haar zeker vragen of ze mee met mij naar het theater wil. Dat zal leuk worden. Ze zal mij aankijken met nog meer al dan niet gespeelde minachting dan normaal. Ze zal snuiven, met haar ogen rollen, herhalen dat ze niet van theater houdt. Ze zal er de humor van inzien, maar dat zal ze nooit - nooit! - laten blijken. Zou ze durven meegaan? Ze zal wellicht zeggen dat ze nog huiswerk heeft.

Ik zal haar vertellen dat ze open moet staan voor nieuwe dingen en dat ze theater een eerlijke kans moet geven. Ze zal zeggen dat ze ooit een voorstelling zag die ze maar niks vond, dat ze sindsdien niet meer van theater moet weten. Ik zal haar meer informatie over de voorstelling geven. Misschien mag ik haar de url van de website sturen. Waarschijnlijk niet, want ik heb haar e-mailadres niet en dat zal ik ook niet krijgen. Ik zal het nochtans wel vragen, als het moet. Op een dag zal ik haar ook op Facebook toevoegen. Soms alludeert zij op Facebook en ik ben er zeker van dat ze mijn profiel al bezocht heeft. Daar vangt ze echter bot, want ze kan prikbord noch foto's zien. Om me toe te voegen is ze te trots. Wat een leuk spel.

Natuurlijk heb ik haar ook al 'gefacebookt' (zoals in 'gegoogled'). Helaas, ik vond haar niet. Ze is natuurlijk wel zo iemand die haar echte naam niet vrijgeeft. Natuurlijk, dat ik daar niet eerder aan dacht. Ze heeft toch ooit langs haar neus weg gezegd dat ze op haar privacy staat en dat ze wel uitkijkt op internet. Schattig! Vroeg of laat geef ik me gewonnen en vraag ik haar of ze me wil toevoegen. Misschien zegt ze nee. Wat zou dat grappig zijn.

Zij zal de eerste zijn aan wie ik zal vragen om met mij naar het theater te gaan. 't Is te zeggen, ik heb op Facebook een event aangemaakt waarin ik vraag wie er wil meegaan, maar zoals verwacht heeft daar nog geen hond op gereageerd en zal daar ook geen hond op reageren. Ik ben echt niet populair. Ik zal haar zéggen dat ik haar als eerste vraag om mee te gaan. Ze zal minachtend snuiven. Ik zal genegenheid voelen. Ik kijk er al naar uit.

zaterdag 20 november 2010

Event

Is er iets te doen vanavond? Even mijn agenda raadplegen. Niks. In mijn agenda staat er niks. Morgen ook niet, maar dan is het zondag, dat is anders. Even Facebook raadplegen. Acht evenementsuitnodigingen. Eens kijken. Niks. Niks voor vanavond.

Dan maar lukraak op pad gaan vanavond of eventueel zelf een event organiseren. Op Facebook een event aanmaken. Iedereen maar dan ook iedereen uitnodigen. Mensen die 'aanwezig' zullen zijn, mensen die 'niet aanwezig' zullen zijn, mensen die 'nog moeten antwoorden', mensen die ik moet sms'en omdat ze geen Facebookaccount hebben (de lefgozers), mensen wier batterij plat is, mensen met een gsm zonder belwaarde, mensen die het niet waard zijn gebeld te worden, een enkeling die geen gsm hééft, naar zijn huis gaan, voor een gesloten deur staan, terug naar je eigen huis gaan, event afgelasten, annuleren op Facebook.

Naar de Seven Oaks - gemoedstoestand: wanhoop - gaan? Ik heb vrienden die daar goede ervaringen mee hebben. Ik niet. Toch niet die drie keer dat ik er geweest ben. Ja, ooit kwamen we er een groep middelbare scholieren tegen, ze kwamen uit Kent. Ik leerde ze - zo flauw - tot drie tellen in het Nederlands: kut, kak, pik. Voor dat soort gelul moet je in de Seven Oaks zijn.

Ik sms u om af te spreken zodra ik hiermee klaar ben. Nu.

dinsdag 16 november 2010

Amsterdam

Oké, ik verkas naar Amsterdam. Zonder energie, zonder mama, zomaar met de kop vooruit. Ze hebben me gezegd het te doen, mijn vrienden globetrotters. Ze hebben gezegd dat het me zal verrijken, eens op een ander gaan. Het hoefde niet Amsterdam te zijn, dat suggereerden ze enkel om me te sussen. Het hoeft niet ver weg te zijn, jongen, blijf gerust in je taalgebied, maar laat dat kleine stadje nu eens achter je. Je zal fris terugkeren en met een andere drive.

Ze hebben allemaal opgemerkt dat de fut eruit is. Ze weten dat ik dromen heb waarvan ik onderhand wel weet dat ze me niet zullen komen aanwaaien. Ze zien me hangen en zagen. Ik zeg hen dat ik maar wat hang en zaag, ze knikken instemmend. Ik zeg dat ik het gevoel heb zomaar pardoes een nozempje te worden dat op geen enkele manier het verschil maakt en te futloos is om potten te breken. Ze knikken instemmend en zeggen dat ik mijn vleugels moet uitslaan, net zoals zij dat hebben gedaan, ooit.

Waarom weet ik op het moment zelf al dat ik mijn vleugels níét zal uitslaan? Omdat ik denk dat ik niet naar een andere plek moet gaan om dat te doen. Nog elke morgen sta ik op met de illusie dat ik 'vandaag' mijn vleugels zal uitslaan. Tijdens en na het ochtendlijke joggen, geloof ik daar ook nog in. Na het ontbijt al iets minder.

Ik voel me niet betrokken, vrienden. Helemaal alleen voor mezelf met helemaal niks concreets in het verschiet, doe ik het niet. Het zal aan mij liggen, maar er is geen hond die me een tik op mijn gat geeft: "Hier laat ik je los, Tim. Van hieraf moet je gaan. Met vallen en opstaan." Niemand heeft me ooit zoiets toegefluisterd, niemand heeft me ooit gezegd dat ik ergens concreet voor moest gaan, als in, een droom realiseren 'nu het nog kan'. Omdat we met z'n allen weten dat al dat gedroom slechts mooipraterij voor flauweriken is. Uiteindelijk dringen reële dingen als geld en wonen zich op. Uiteindelijk word je een verlepte tulp in een bestofte vaas.

Dus, jongens en meisjes, is er misschien toch nog iemand die deze jongen weet wonen? Hebben jullie mijn telefoonnummer of draait de wereld door zonder mij? Die kans zit er wel in, hé. Laten we elkaar opnieuw ontdekken als afwassers in een Amsterdams restaurant. Laten we jong zijn, heel veel leren en fris thuiskomen. Zullen we vanavond Farmville spelen op Facebook of zullen we met Costa Ricanen over de sterren praten?

Voor je het weet is alles voorbij. Ik had al bij al meer met mijn leven kunnen doen. Denk ik.

zondag 14 november 2010

Herkansen over architectuur

Natuurlijk gingen we naar die reünie, mijn vriend en ik. We waren zenuwachtig, zo belangrijk vonden we het. Waren wij niet dé mannen geweest, daar in de Ardèche? Waren wij niet de rebellen geweest die dat kamp van een injectie coolness hadden voorzien? We dachten van wel. Natuurlijk gingen wij, immer als twee-eenheid. Shit, wat vonden we onszelf cool. Ik had lang haar en droeg een uitegerafeld hemd van zeven euro. Helaas was ik nerveus en had ik knikkende knieën.

Ik was voorbereid maar desalniettemin gespannen. Ik vond het belangrijk. Mijn vriend had de zangpartij van de muziek gestript. Mijn vriend kon met computerprogramma's werken en ik bewonderde hem daarvoor. Wat was hij een doener, wat was ik, maakte ik mezelf wijs, een occasionele lefgozer. Ik had de tekst aangepast en volgepropt met verwijzingen naar onze week in de Ardèche. "Voor ik vergeet/ Die dag met jou daar in die stad/ Voor ik vergeet," en tientallen andere verwijzingen naar die intussen lang vervlogen zonnige week, waar ik op mijn laptop zelfs geen spoor meer van terugvind, waardoor ik zes jaar na datum niks meer van de tekst kan oprakelen. Mijn vriend zou op play duwen en ik zou zingen. Met een hemd van zeven euro en een sjaal, zo cool. Maar met knikkende knieën die me steeds onzekerder maakten.

Er was een jongen die 'Glycerine' van Bush zong. Dat deed hij veel te goed. Ik werd een jongen die gemeend had dat hij cool was, maar vergeten had dat hij geen grote groep kon temmen. Ik werd een jongen met een rothumeur en had al lang geen zin meer om te zingen. Ik werd een jongen die naar huis wilde en een vriend had die dat niet begreep en heel jammer vond. Ik was een jongen die vluchtte als een dief in de nacht en een ontgoocheling rijker was. Ik was een jongen die in de toekomst zijn plaats moest kennen.

vrijdag 12 november 2010

Ik heb géén printer

"Wacht, er klopt iemand op mijn deur" zeg ik tegen de jongen met de baard die ik heb opgebeld. Ik klink kennelijk een ietsiepietsie opgewonden want hij grinnikt nadrukkelijk. Ik doe open en mijn fucking gebuur vraagt me of ik een printer heb. Nee vriend, ik heb geen fucking printer, danku om mij aan te zien voor iemand met een printer. Slaapwel.

Hij kan er niks aan doen, en ik maak me ook niet kwaad - waar zou ik het halen? -, ik hou het gewoon kort, ik ben aan het bellen over dingen die niets met praktische zaken, objecten, als fucking printers te maken hebben. Ik vertel de jongen met de baard dat het mijn buur was. Hij zegt dat hij mij kostelijk vindt. Ik zeg dat ik weet dat ik kostelijk ben als het over dit soort dingen gaat. "Ik doe het er ook een beetje om, hé. Straks loop ik nog eens de trap af, gewoon óm de trap nog eens af te lopen. Ik moet helemaal niet beneden zijn, maar ik kan natuurlijk ten x-sten male aangeven dat ik er bén. Ik ben vanavond al naar de keuken gelopen om een leeg pakje centwafres in de vuilbak te gooien, terwijl ik op mijn kamer natuurlijk gewoon een fucking vuilbak héb! We hebben gisteren tot één uur 's nachts op die trap zitten praten, man! Van tien tot één, volgens mij! Zeker twee uur, man!"

Soms is een kamer van 15m² te klein om in rond te tollen. Soms moet het nú gebeuren en is het zwaar kak om een gelegenheid af te wachten. Wat doet een kind van vijf jaar als hij Sinterklaas over het dak hoort lopen? Wat doet een puber als hij het postpakket met de tien cd's die hij in een quiz op Studio Brussel gewonnen heeft door de brievenbus hoort vallen? Toen dat laatste mij overkwam scheurde ik het papier aan stukken, als een leeuw een hert. Dat postpakket hangt nog steeds als een relikwie boven de deur van mijn oude slaapkamer. De cd's heb ik bijna zonder uitzondering voor geen geld verkocht aan een tweedehandswinkel.

En ondertussen tikt de tijd en hoef ik de trap niet meer af te lopen. De nacht is over het huis en over de stad gevallen, we moeten gaan slapen. Niet langer gebonk op trappen, morgen is er een nieuwe dag. Niet langer nú maar misschien morgen, waarschijnlijk de gelegenheid afwachten.

Zou dit een goede kleurencombinatie zijn? Niet te verwijfd? Die bruine schoenen er onder?

"Het is een spel," zei ik tegen de jongen met de baard. "Het is zoals dat spel waarbij je niet als eerste in de lach mag schieten. Maar of ik dat kutspel zal winnen? Twijfelachtig."

woensdag 10 november 2010

Kamer II

Een paarse hoed met daarin bronzen centjes (0,43 euro). Het doodsprentje van mijn tante (99 jaar geworden). Een achterlicht voor mijn fiets dat ik nóóit mag vergeten en dat ik áltijd vergeet. Een usb-stick (4 GB) waarop al mijn Word-bestanden staan. Een dobbelsteen. Een brief van een vriendin. Een andere usb-stick (52 GB) met daarop alle muziek die ik op mijn laptop bewaar. Een foldertje met een overzicht van alle operavoorstellingen die dit jaar naar de Muntschouwburg komen - alsof ik er daar één van zal bijwonen. Een sticker van Dead Man Flats, een groepje uit Kansas. Het meermaals bekroonde 'Congo' van David Van Reybroeck. De 'Pillow ep' van het Luikse Dan San. Twee bladwijzers van Pêle Mêle, 'Achat & vente: livres, disques, cd, dvd, vidéo, jeux, trains', een winkel in Bruxelles. Een bandrecordertje. Een pin van cd-winkel Bilbo. Een leeg potje bosbessenyohurt. Het graphic novel 'De vier stromen' van Baudoin en Vargas. Een groene markeerstift. De Veto van 18 oktober - het Leuvense studentenkrantje. Oordopjes. Een door mijn vader gekopieerde cd van Wannes Van de Velde. Een map met Humo-knipsels. Twee lepels en een mes. Een post-it met daarop enkele namen van schrijvers (Naomi Klein, Francis Fukuyama, Theodore Dalrymple, Fernando Pessoa). Sleutels van fietsen die gestolen zijn. Een kaartje van de VDAB - 'Samen sterk voor werk'. 'We'll Never Turn Back' van Mavis Staples. Een plastic zak. 'For Times When Ears Are Sore' van Yuko. Een brochure van De kotroute (à la burlesque).

dinsdag 9 november 2010

Het verschil maken

Punkerke wilde een vervolg op het vorige stukje over solliciteren. Wel, ik heb antwoord van dat meisje gekregen. Ze was gevleid, maar ze wilde niet daten met een onbekende. Als ik hallo zou knikken op de bus, zou zij hetzelfde doen. Ik antwoordde dat daten wel een heel groot woord was voor wat ik voor ogen had. Ik had voor ogen dat ik haar op een plein zou ontmoeten en dat we dan samen een beetje zouden improviseren, dat ik zou zeggen wat ik haar wilde zeggen en dat zij elk moment zou mogen weglopen. Ik heb haar niet meer gezien op de bus. Ze hoeft niet bang te zijn. Ik kan het toch moeilijk verknald hebben?

Met iemand anders zat ik twee keer op café. De eerste keer was dat leuk en vrijblijvend. Er zou een tweede keer komen, maar dat zou als bij toeval zijn, geen afspraken op voorhand, al wist ik natuurlijk wel beter. De tweede keer was desalniettemin toevallig, niet geënsceneerd van mijn kant, maar ik had er geen zin in. Altijd opnieuw heb ik er op 'cruciale' momenten geen zin in, in het (sociaal) leven. Zo misloop ik mensen en kansen en toekomstperspectieven. Daarom word ik er vaak aan herinnerd dat ik binnen wel mag dénken dat ik cool ben, maar dat ik buiten mijn plaats tussen het plebs moet kennen, dat ik het plebs ben. Samen met andere mensen met dromen die ze nooit zullen realiseren. Ik behoor niet tot de groep begenadigden. Of wel, maar ik geloof er al lang niet meer in, wat eigenlijk het bewijs is dat ik er niet toe behoor. Jef Vermassen zou er wel raad mee weten en mij makkelijk levenslang kunnen aanwrijven. Er zijn argumenten voor noch tegen mij. Geef de comédiant eens ongelijk.

Ik wil het verschil maken, zei ik gisteren tegen iemand. Dat vond ik fantastisch klinken. Ik was een idealist, iemand met een droom. Ik wees naar mijn paarse broek en zei dat ik daarmee al het verschil maakte temidden van al die grijze en zwarte broeken. Daarna zei ik dat praten één ding is, maar dat dóén veel belangrijker is. Dat vond ik fantastisch klinken en ik begon aan de immer terugkerende vermelding dat ik als vrijwilliger Nederlandse les geef aan anderstaligen, om hen te helpen integreren. Dat ik daarmee de daad bij het woord voegde. Daarna kraakte ik mezelf af door te zeggen dat ik te veel woorden nodig heb om over te weinig daden te praten.

Het is nooit goed en dat zal het ook nooit zijn. Nooit, en ik kan er (nu al) mee leven. Ook daarom ben ik niet begenadigd. Maar ik zal blijven proberen. Dat ben ik aan mezelf en mijn bewustzijn verplicht.