D. en ik zitten op een tafelkleed, rood met witte stippen. We kijken naar twee kinderen die wat verderop aan het schommelen zijn, eindeloos, uit gewoonte, in het park, het grote park achter het zeer zeker kleine appartementje van hun ouders.
Het zijn Slovaakse kinderen. Dat weet ik van een vorige keer. Toen heb ik het hen gevraagd, omdat ik ze een vreemde taal hoorde spreken. Zij herinneren zich die vorige keer intussen niet meer. Ik leg hen uit dat ze me toen hebben getoond hoe ik over het hek van het park kon klimmen om eruit te geraken. Ze waren apetrots dat ze me dat konden tonen en ze lachten me uit omdat mijn eerste poging mislukte.
Het park is hun tuin, maar het is een publieke tuin. Ze moeten 'm delen met picknickers en andere serieuze mensen. Hun appartementje is er een van de goedkoopste die je hier kan vinden. Dat verraden de ligging ervan en de Oostblokachtige grauwheid van het gebouw.
De jongen vertelt me dat zijn moeder geen zes euro had om de school te betalen. De juf had daarover tegen hem een opmerking gemaakt. Nu gaat hij samen met zijn zus naar een andere school, een betere ook, ik ken die school. Zijn moeder wil het niet nog eens meemaken dat ze de school geen zes euro kan betalen.
D. maakt foto's, maar de kindjes draaien hun hoofden weg. Zelf trekken willen ze natuurlijk wel. Broer en zus vechten om het toestel, maar lossen het op zonder ruzie. De jongen zegt dat hij veel vecht op school en dat hij van niemand bang is. Hij heeft ook al eens drie jongens van zestien uitgedaagd om tegen hem te voetballen. Hij zou ze "afmaken", zegt hij. Zelf is hij acht jaar.
Hun moeder roept hen, ze gaan naar een buurtfeest. Dat vind ik super. Onder de mensen komen. Integratie. Nederlands praten. Bijzonder belangrijk voor hun latere leven in België.
D. moet glimlachen om die bevlogen woorden.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten