We telefoneerden gisteren en zegden dat we weer veertien jaar moesten zijn, dat we weer lang haar moesten hebben en dat we weer naar de brug moesten fietsen. Ik besefte dat we helemaal nog geen lang haar hadden toen we veertien waren en dat we toen nog helemaal niet naar de brug fietsten, maar gemakshalve negeerden we dat want het klonk wel goed, zo jong al naar de brug fietsen en smaakloos geworden Sportlife op de voorbijzoevende voorruiten onder ons mikken. In een enkel kwaad moment dachten we ook aan springen, van die brug. En in een heldhaftig moment dachten we zo'n voorruit wel te durven onderzeiken. Het spreekt voor zich dat we nooit of te nimmer heldhaftig waren.
Ik denk dat ik het toen al een opwindend idee vond dat die weg onder ons Vlaanderen met Wallonië verbindt. In de zomer fietste ik er heel af en toe heen, naar de brug, - toen was ik waarschijnlijk wel pas veertien - sloeg ik af naar rechts en werd ik voorbij gereden door auto's met namen van garagisten in Beauvechain of Grez-Doiceau op het kenteken naast de nummerplaat. Ik meen me te herinneren dat ik toen ook eens iemand Frans heb horen spreken, daar over de taalgrens. Frans! Ik moest wel heel ver van huis zijn.
Laat ik niet vasthouden aan die leeftijd van veertien, maar voortgaan op mijn fietstochten naar Wallonië. Het was een tijd waarin ik veel fietste tout court - ik had een coole mountain bike -, waarbij ik steeds een notitieboekje op zak had. Ik was heel serieus. Als de muze haar hoofd om de hoek zou steken zou ik haar niet laten gaan. Mijn poëzie zou mij belangrijk maken, een goed gedicht van mijn hand zou alleszins niet moeten onderdoen voor het gekwetter van mijn klasgenoten. Integendeel. Vanzelfsprekend integendeel!
De muze, zo wist ik zeker, zwierf rond in de bossen waar Vlaanderen in Wallonië overloopt. Want hoe kon Vlaams grondgebied poëtisch zijn? Het land van 'De mol' en 'De XII werken van Van Oudenhoven' - het land van twee miljoen kijkers, twee miljoen mensen die op zondagavond net als ik naar die programma's keken. Ik moest het gaan zoeken in een ander gebied, een andere atmosfeer waarin ik niets of niemand herkende en waarin iedereen en alles tot de verbeelding sprak. Een Waalse boom was mooier dan een Vlaamse. Een Waalse bosweg bracht me op mooiere plaatsen dan een Vlaamse. Ik ontdekte een schitterende vijver - wat een coup de foudre! - en plantte me neer tegen een boom. Het was een stralende dag - of wat had u gedacht? Ik had een date met de muze. Of niet. Want iets verderop installeerde zich een gezin met twee joelende kinderen. Plots kropen de mieren over mijn onderrug naar mijn nek en de zon had haar stralen van mij afgekeerd. Gedesillusioneerd verliet ik het paradijs, maar ik zou terugkeren. Ik zou op deze plek mijn grenzen als dichter verleggen.
(Wordt eventueel vervolgd, maar ik ken mezelf: eens een tekst af is of, in dit geval, moet onderbroken worden, ga ik er niet meer op door, of toch niet op dat specifieke onderwerp.)
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten