zaterdag 31 maart 2018

Awkward

Ik stap op de bus en zie het lief van een vriend naar mij zwaaien. Ik ken haar niet goed, maar ze is de vriendin van mijn kameraad, dus zou het wel een beetje gek zijn mocht ik enkel maar terugknikken. Ik loop dus naar haar toe en we zetten het op een smalltalken. Dat alles goed gaat. Waar we naar op weg zijn. Enzovoort. Ik moet er vroeger af dan zij en kijk de bus na als hij wegrijdt. Ik ben niet best in smalltalk maar denk bij mezelf dat ik het er goed vanafgebracht heb, dat dat gesprekje best goed liep, dat we, als we elkaar beter leren kennen, in de toekomst ook wel interessantere gesprekken zouden kunnen voeren. Ik loop door en deze korte ontmoeting verdwijnt uit mijn gedachten.
De week daarop ga ik iets drinken met mijn vriend. We zitten al een uur op café als hij zegt: “A. zei dat jullie elkaar waren tegengekomen op de bus. Ze had het blijkbaar een tikje awkward gevonden.”
“Oh..”
Ik voel me alsof ik een stamp in mijn maag krijg.
“Ik heb dat helemaal niet zo aangevoeld.”
“Het zal ook wel aan A. liggen hoor”, zegt mijn vriend. “Het heeft niet veel te betekenen.”
Het is maar een mening. Het is maar een mening. Het is maar een mening, herhaal ik bij mezelf.
Onzorgvuldig geformuleerd en van geen betekenis. Zoals de meeste meningen en oordelen.
Maar ik baal, ik ben ‘aangeslagen’. En mijn vriend weet het. Hij zal nu wel spijt hebben dat hij dat eruit heeft geflapt. Het was zeker niet zijn bedoeling om mij te bruskeren, zegt hij. Ik antwoord dat er geen probleem is.
Maar er is natuurlijk wél een probleem. Er is een probleem in die zin dat ik geen praatje meer zal maken met zijn vriendin als ik haar op de bus nog eens tegenkom. Ze zal zo’n praatje maar eens opnieuw als awkward - dat woord.. - ervaren. Toch hoop ik dat zij, net als ik, beseft dat wij hoe dan ook enigszins tot elkaar veroordeeld zijn als wij elkaar (op de bus) tegenkomen. Ik ben bevriend met en zij is het lief van dezelfde persoon. Zij en ik hebben dus als taak om op z’n minst een beetje welwillend tegen elkaar te zijn. Ik had mijn best gedaan, was mijn verlegenheid de baas gebleven en had helemaal niet het gevoel gehad dat er iets fout ging. Ik had in alle oprechtheid gedaan wat ik kon. Ik weet niet hoe ik het anders of beter had kunnen doen. En ik weet dat niemand rekening hoeft te houden met het feit dat ik onzeker ben. Dat is uitsluitend mijn probleem en alleen ik kan er iets aan doen. Door er iets over te schrijven, bijvoorbeeld.
Want nu ik dit opschrijf, voel ik me al meteen wat minder gekwetst. Ik kan het alweer relativeren. Maar het is natuurlijk wel jammer dat ik het lief van mijn vriend bij een volgende ontmoeting enkel maar zal kunnen toeknikken. Aan een praatje begin ik niet meer. Voor haar zal een dergelijk scenario wellicht niet minder awkward zijn dan een gesprekje, maar het weze zo. Ik moet ook een beetje aan mezelf denken.
Ach. We zullen wel zien.

vrijdag 30 maart 2018

Deel en heers

Niet alles hoeft (met een zo groot mogelijke groep mensen) gedeeld te worden. Het is niet omdat onze tijdsgeest (die, zoals waarschijnlijk elke tijdsgeest, gestuurd wordt door mensen die er geld uit kunnen slaan) ons van het tegendeel probeert te overtuigen dat wij daar ook in mee moeten gaan. Ik verlang na tien jaar sociale media naar een tijd die ik niet, of slechts enkele jaren, heb gekend. Een tijd van beslotenheid. Een tijd waarin mensen uit je leven verdwenen en je hen kon vergeten. Een tijd waarin profielfoto’s niet bestonden, waarin mij geen virtuele vriendschappen werden gesuggereerd en waarin ik niet ongewild de trouwfoto’s van deze of gene kennis te zien kreeg. Ik verlang naar een nog enigszins ‘normale’, rustige, tijd (maar weet natuurlijk heel goed dat die niet zal terugkeren; al kies ik er zelf wel voor om aan een heel rustig tempo te leven).
Mijn moeder vertelt weleens dat ze een oud-klasgenoot tegengekwam op, pakweg, de parking van de Colruyt of ergens in een brasserie. “Amai, die was veranderd. Ik had die zeker al dertig jaar niet meer gezien.” En nu weet ik: dat wil ik ook. Er zijn echt veel mensen die ik graag dertig jaar niet meer zou willen zien. En dat zijn niet eens noodzakelijk mensen die ik helemaal niet ‘like’. Het kan eenvoudigweg om mensen gaan met wie ik gewoon nooit iets heb gehad. Geen band, geen verstandhouding, nee, enkel de neutrale, eerder ongeïnteresseerde, gemeenschappelijke vaststelling dat we toevallig deel uitmaakten van elkaars leefomgeving (omdat we met elkaar in de klas, in een sportclub, eenmalig op café.. zaten).
Als ik erover nadenk is er in mijn leven eigenlijk geen enkel moment geweest waarop ik echt de kans heb gekregen om mensen die eventjes van mijn leefomgeving deel uitmaakten te vergeten. In 2001 (ik was toen 14) haalden wij voor het eerst een computer in huis en al gauw installeerden wij daarop het intussen legendarische MSN (anders was je niet méé). Ik was de laatste in mijn klas om ‘online’ te gaan. Ik werd op MSN bevriend met bijna al mijn toenmalige klasgenoten, ook met diegenen met wie ik op school nooit sprak. Dat laatste hield in dat ik niet enkel op school, maar nu ook daarbuiten met het bestaan van persoon x of y werd geconfronteerd. Maar in dit pre-Facebooktijdperk was er van een wall, statussen, foto’s of video’s (goddank) nog geen sprake. Het bleef bij chatten. Was iemands icoontje groen, dan was hij online. Was iemand icoontje rood, dan was hij offline. De chatbox van Facebook werkt ook nog een beetje zo, maar mist totaal de charme van het primitieve MSN. MSN was niets anders dan een chatbox en meer hadden wij tot en met 2007 niet nodig. Maar in 2008 begon Facebook zijn ingang te vinden op onze computers (voor het merendeel desktops, toen nog). Eerst nog met onnozele kwisjes, later met alles wat we nu kennen. En aanvankelijk realiseerde ik me niet dat ik aan een medium met statussen en onnozele kwisjes geen behoefte had - aanvankelijk vond ik dat leuk omdat het nieuw en ‘grensverleggend’ was (en omdat ik me interessant kon maken) - maar nu, na tien jaar pathetisch gebedel om aandacht en appreciatie, besef ik heel duidelijk dat het wat mij betreft bij MSN had mogen blijven.
In zekere zin - en dit klinkt hoogdravend, maar ik meen het - heeft de opkomst van Facebook een einde gemaakt aan mijn vooruitgangsgeloof - een begrip waar heden ten dage terecht veel om te doen is. Dit decennium, dat stilaan zijn einde nadert, is er welbeschouwd en ondanks de vele technologische ditjes en datjes een van sociale onduidelijkheid en zelfs vermoeidheid geworden. Sociale media schoten als paddenstoelen uit de grond, schijnbaar met als doel om bruggen te slaan tussen mensen of om verbondenheid te creëren, maar ik geloof dat we ondertussen kunnen stellen dat het een beetje anders is uitgedraaid. Evenveel als verbondenheid hebben we in de voorbije tien jaar isolement gekregen. En meer dan bruggen hebben we diepe kloven gekregen. Al wás er natuurlijk ook wel verbondenheid. Je suis Charlie, MeToo,.. Ze zullen nooit meer vergeten worden (al moeten we afwachten wat ze echt waard zullen blijken te zijn). Toch is verbondenheid in mijn ogen geen gevoel dat je ervaart wanneer je in je eentje achter je computer zit. Verbondenheid is samen de straat op gaan, in real life gesprekken voeren (wat ook nog wel gebeurt, zij het iets minder makkelijk).
Ik heb doorheen de afgelopen tien jaar op z’n minst 200 Facebookvrienden ‘ontvriend’ in een poging om hen te vergeten. Het ging veelal om mensen met wie ik (ook via Facebook) nooit echt contact had. Is het me gelukt om deze mensen te vergeten? Ja en nee. Ja omdat ik niet dagelijks meer aan hun bestaan word herinnerd, maar nee omdat Facebook mijn brein veranderd heeft en ik af en toe onwillekeurig nog eens moet denken aan hoe het nog met die of die zou gaan, in het besef dat ze slechts een muisklik van mij verwijderd zijn. Ik heb Facebookvrienden met wie ik geen contact (meer) heb, maar aan wie ik goede herinneringen bewaar (uit het echte leven - het leven waarbij je elkaar fysiek kan aanraken, zeg maar). Die mensen mogen blijven. Ik heb een Facebookvriend die ik nooit heb ontmoet maar die mij amuseert met zijn posts. Die mag ook blijven. Dan zijn er ook nog wat mensen die weleens iets posten dat mij interesseert. Die mogen ook blijven. En verder koester ik de Facebookvrienden met wie ik van tijd tot tijd eens chat. Dit zijn de mensen met wie ik ook weleens een koffie ga drinken.
(Ik ben met dit gekriebel totaal afgeweken van datgene waarover ik het aanvankelijk wilde hebben. Ik wilde zeggen dat ik het recht opeis om iets te creëren (in mijn geval tekst) dat, hoewel ik het online zet, niet voor de buitenwereld bedoeld is. Jonge mensen lijken vandaag met hun online activiteit de hele wereld te willen bereiken in de hoop om naam te maken, geapprecieerd of zelfs ‘gevierd’ te worden. Ik streef naar het tegendeel. Begin deze maand heb ik gemerkt dat zelfs maar de idee dat ‘iemand met een netwerk’ mij zou oppikken mij al de goesting ontneemt om nog te schrijven.)
(Enzovoort. Enozoverder.)
(Ik heb (soms) de indruk dat we met z’n allen genoeg hebben gepalaverd en dat er niks meer gezegd kan worden dat nooit eerder gezegd is geweest. Ook heb ik de indruk dat we dat met z’n (westerse) allen wel beseffen, maar dat we niet meer anders kunnen, dat we ‘vastzitten’ in de tijd. De toekomst was passé, dit moest de tijd van het nu worden. Maar het nu op zich biedt geen perspectief, het nu op zich biedt geen hoop, het kan niet op zichzelf staan, zonder context. Dus in dat nu ‘weten wij het niet goed meer’ - wij twijfelen. Niet woorden maar daadkracht zal een (nieuwe) toekomst creëren. Beslissingen. Pijnlijke, als het moet. Knopen doorhakken. Schoon schip maken. Ageren.)
...

donderdag 29 maart 2018

Dood aan de ijsbeer (en aan de neushoorn, en aan de..)

Met dit soort weer is het niet gemakkelijk om de shwung erin te krijgen. Dit mistroostige gemiezer spoort niet aan om naar buiten te gaan. Zelf ben ik vandaag een kankerverwekkend product waarvan je maar beter uit de buurt kan blijven. Mocht ik een hond zijn, is het heel waarschijnlijk dat ik zou bijten. Ik zou waarschijnlijk doorbijten, jouw gezicht toetakelen tot je jezelf niet meer herkent en dood wilt.
Dit gezegd zijnde wil ik het over ernstige zaken hebben. Over het lot van de ijsbeer bijvoorbeeld. Dit prachtige dier weet al enige tijd niet meer van welk hout pijlen te maken. Zomers duren steeds langer op de Noordpool waardoor de ijsbeer minder tijd heeft om zeehonden te vangen en een vetlaag aan te leggen die hem door de warmste maanden moet sleuren. Heel veel ijsberen zijn vel over been of komen op jonge leeftijd om van de honger. De Noordpool ligt bezaaid met ijsbeerkarkassen. Langzaam maar zeker zal de ijsbeer volledig uitsterven. Het is voor een jonge moeder en haar kroost bijna onmogelijk geworden om nog te overleven. Zo’n mooi, groot en sterk dier, nochtans. Natuurlijk valt de ijsbeer nog te redden. Door ons. Maar waarom nadenken over dingen die toch niet gaan gebeuren? Waar dient dat toe? Wij, mensen, gaan niets doen voor de ijsbeer. Wij, mensen, gaan het hem blijvend onmogelijk maken om te overleven. Tot hij natuurlijk wég is.
Wij, mensen, zijn geen aanpassers. Ons gedrag is heilig, daar kom je niet aan. Wij zijn bruten die de plaats van een ander opeisen. Zonder gêne slachtofferen wij de mooiste dieren en pro forma noemen we dat jammer. En elkaar moorden we natuurlijk ook uit, maar dat vind ik persoonlijk minder van belang. Mensen zijn er genoeg (of zeg gerust: veel te veel). Ijsberen, olifanten en neushoorns zijn er dan weer te weinig. ‘t Is te zeggen, ooit waren er daar veel van. Maar wij, mensen, hebben hun soort gedecimeerd. ‘Sorry.’
Zeven miljard mensen, da’s echt nergens goed voor. Minstens 95% van de wereldbevolking kan makkelijk worden gemist. (Stel je eens een wereld voor met slechts 350 miljoen mensen. De plaats die dan vrijkomt, dat Lebensraum.. Wauw.. We zouden geen dieren hoeven te verjagen of te vermoorden..) Ik zou er niets mee inzitten mochten we wat mensen doodknuppelen (een beetje zoals wij dat met zeehonden doen) en aan de ijsberen voederen (maar eten die beesten mensenvlees?). Ik zou er ook niet mee inzitten mocht de halve wereldbevolking midden in een onmetelijke oceaan worden gedropt, temidden van de triljoenen tonnen plastiek die we daar hoogstpersoonlijk naartoe hebben laten drijven. (De Middellandse Zee ligt al vol, dus daar moeten we niet zijn om te gaan verzuipen.) En ach, ik wil daar dan zelf ook wel bijzijn, bij die helft van de wereldbevolking die de verdrinkingsdood sterft. Wat heb ik, Ale-x-andertje, uiteindelijk te zoeken in deze wereld? Binnen onze soort ben ik een eerder zwak exemplaar. Ik vind niet eens werk en draag niet eens bij aan de betere wereld waar wij zogezegd naar streven. (Zogezegd hé, want de facto voelen wij niks voor een betere wereld. Ons brein is te primitief om in het belang van de hele wereld te kunnen denken. We kunnen wel zéggen dat we een betere wereld willen, maar we kunnen die woorden niet omzetten in daden. Onze soort denkt aan zichzelf en eventueel aan zijn nabije omgeving. Daarna stopt het. Dat bewijzen we dag na dag.)
Van alle dieren heeft de mens het meest verdorven karakter. Waarschijnlijk omdat hij behalve instincten ook gedachten heeft. Gedachten als: ‘ik ben belangrijk’, ‘ik wil meer’, ‘ik heb daar recht op’. En de mens ís inderdaad beter. Hij kan beter dan andere soorten zijn biotoop onleefbaar maken en vanalles naar de kloten helpen. De mens is uit op méér, altijd maar méér. Hij is in-slecht en hopeloos banaal in zijn claim van superioriteit. Er zijn er veel en veel teveel, maar zelf vindt bijna elke mens zich onmisbaar. Hij wil altijd maar meer Lebensraum en andere soorten moeten voor hem plaatsruimen. En als die andere soorten niet opkrassen, dan verjaagt de mens hen, wat er op neer komt dat hij hen vermoordt (‘doodt’).
De gemiddelde mens komt nooit op de Noordpool, laat staan dat hij er leeft - dat kan hij niet, want hij is er niet sterk genoeg voor, de omstandigheden zijn er voor hem te zwaar - en dat de diersoorten die er leven door zijn toedoen uitsterven, dat gaat de mens maar weinig aan het hart (al stelt zijn brein hem in staat om daar over te liegen). Wat de mens met de ijsbeer, met de olifant, met de neushoorn en met zovele andere dieren doet, zou je ‘passieve genocide’ kunnen noemen. Opdat wij op onze condities zouden kunnen leven, offeren wij andere soorten op. ‘Jammer, maar ja, wat kunnen we eraan doen?’ Niks. Wij kunnen daar niks aan doen. Wij zijn als soort niet werkelijk in staat tot échte zelfkritiek. Wij zijn geen soort die een stap achteruit wil of kan zetten om een andere soort (ook) een leven te gunnen. In die zin is de mens zeer primitief. Hij is nauwelijks in staat om verder te kijken dan zijn neus lang is. Maar Hij waant zich superieur. Aan een dier maar evengoed aan een prachtige, eeuwenoude boom. Human supremacy, zonder gêne. Moordenaars zijn wij en niemand om ons ervoor te straffen. Wij zijn recidivisten en komen daar fluitend mee weg. Ik zou mij uit schaamte voor mijn soort door een uitgemergelde ijsbeer laten verscheuren.
Misschien maak ik de dag nog mee dat de ijsbeer, de neushoorn en de tijger wég zullen zijn. Uit solidariteit zou ik mezelf dan van kant moeten maken. Maar ik zal er te laf voor zijn. Ik zal zaniken dat we het hadden kunnen voorkomen, maar in concreto zal ik daar zelf weinig of niets aan hebben gedaan. Ik zal argumenteren dat ik niet op kon tegen de grote bedrijven en de machtige lobby’s en ik zal nog gelijk hebben ook.
Een van de allergrootste mankementen aan onze soort is dat arme mensen rijke mensen (blijven) adoreren. Ook al zullen we beweren dat het niet zo is, in werkelijkheid is het wél zo. Wij houden de imperia van de rijken gewillig in stand door gedachteloos hun producten te consumeren, zelfs als die producten onze leefomgeving en onszelf schade toebrengen. Zelfs ook als een Chinees jongentje van twaalf jaar 70 uur per week moet werken om onze levensstijl mogelijk te maken. Maar hé, met z’n (westerse) allen ‘kunnen wij daar toch niet veel aan doen’. Nee, dat klopt. Wij kunnen dat inderdaad niet. Omdat we er te achterlijk voor zijn.
Ik tekende in om 13,5 euro per maand aan Unicef te doneren. Voor kindjes in Jemen enz. Ik héb helemaal niks met kindjes in Jemen, maar vind het wel triestig dat zij, geheel onschuldig, het slachtoffer moeten zijn van de strapatsen van hun (voor)ouders en van bemoeizuchtige westerlingen. Eigenlijk is het onzinnig om kinderen in Jemen te helpen, aangezien die kinderen al verloren zijn nog voor ze de leeftijd van één jaar hebben bereikt. In de gewelddadige omgeving waar zij opgroeien lopen die kinderen al van bij hun geboorte trauma’s voor het leven op. Onherstelbare schade die ervoor zal zorgen dat ze hun leven lang mentaal instabiel zullen zijn met god weet welke drama’s tot gevolg. En over dertig jaar zullen ook de kinderen van déze kinderen mentaal niet in orde zijn (maar welke mens is dat wél?).
Te weten dat men in Jemen de dag van vandaag gemiddeld zes kinderen krijgt, wordt de zaak alleen maar hopelozer. En daar ga ik dus maandelijks voor storten. Waarschijnlijk niet voor lang.
Voor mijn part is het tegen pakweg 2100 volledig met de mens gedaan. Hij zal niet gemist worden. Hij is als soort te dom en te verwaand om zijn leefomgeving te respecteren (ook al beweert hij huichelachtig het tegendeel). Hij graaft zijn eigen graf en eigenlijk is het prima zo. Dat hij aldoende ook het graf van de ijsbeer en andere kostbare dieren graaft, is uiteraard minder fraai. Maar zo is de mens. Niet tegen te houden. Zoals een van een berg rollende, steeds groter wordende, sneeuwbal die je niet van richting kan doen veranderen en die aldus tegen een muur te pletter slaat. Ja, dát is onze toekomst. En om het met de slogan van KBC te zeggen: ‘Laat de toekomst maar komen.’

zondag 25 maart 2018

De wurggreep van Facebook

Facebook wil alles over ons weten, maar in ruil krijgen wij liefst zo weinig mogelijk inzage in hoe Facebook functioneert. Oh, wat heeft die organisatie veel potjes waarvan het deksel niet mag worden opgelicht. We hebben totaal geen benul.
Dat wij in die logica mee (zijn) willen gaan, het is nauwelijks te begrijpen. Een andere, intelligentere, soort dan de mens had dit snel kunnen doorzien en had kunnen zeggen dat ze die hele Facebook niet nodig had om zich goed (of belangrijk) te voelen. Die soort had het bespottelijk gevonden dat ze allerlei privégegevens zou overmaken aan een schimmig bedrijf. Maar wij, mensen, zijn helemaal overstag gegaan voor het idee dat we thuis vanachter onze computer immens belangrijk zouden kunnen worden als we het via Facebook (of andere sociale media) een beetje slim zouden aanpakken. Facebook beloofde de mogelijkheid om je leven als het ware een doorstart te geven, om je nu ook online op de kaart te zetten, met foto’s en statussen waaruit zou blijken wat een leuke persoon je bent. Facebook was dat forum waarop je je aan iedereen die het maar wilde weten kon presenteren als iemand om te ‘liken’. Moest je voorheen nog een hele inspanning doen om mensen te bereiken of om met hen in contact te komen/blijven, dan was het voortaan genoeg om een vriendschapsverzoek te sturen. Wat een comfort, wat een genot. Je kon nu 24/7 bereikbaar zijn en evenzoveel een ander bereiken. Je was nu 24/7 the coolest kid in town. Een bepaalde stof in ons lichaam of in onze hersenen die tot dan toe heel normaal had gedaan wat ze moet doen - ons een goed geven wanneer we aandacht krijgen - moest plots een versnelling hoger schakelen. We wilden nu veel meer dan vroeger aandacht van een ander, we kregen daaraan een enorme behoefte. Elk moment waarop we geen aandacht kregen, voelde nu aan als een verloren moment, daar waar een moment van afzondering tot voor kort heel gewoon was geweest. ‘Delen’ werd iets dat je deed vanachter je scherm. Waar je vroeger nog met je afgedrukte reisfoto’s naar je vrienden thuis ging om te tonen waar je was geweest (je wist dat je foto’s bekeken en becommentarieerd zouden worden, dat het waarschijnlijk gezellig zou worden), daar postte je die foto’s nu op Facebook en hoopte je op virtuele appreciatie van diezelfde vrienden. Die er niet noodzakelijk kwam, omdat je vrienden je foto’s misschien niet hadden opgemerkt of omdat ze je foto’s gewoon niet interessant of ‘leuk’ vonden. Jij zat thuis in vertwijfeling over wat er aan de hand kon zijn. Je was fucking alleen in je kamer.
Dát is Facebook, onder andere. Een perverse isolatiemachine die je van binnenuit opvreet en die draaiende wordt gehouden door graaiers met mooie praatjes maar zonder normbesef of ethische principes.
Ga kijken naar de schitterende documentaire ‘The Cleaners’ van (...) en stel vast hoe Facebook de wereld naar de kloten helpt. Ik zou met Facebook kunnen kappen, maar dat zou inhouden dat mijn contact met een aantal mensen zou verwateren en dat wil ik niet. Ook zou ik met mijn teksten helemaal niemand meer bereiken en dat wil ik ook niet. De likes en de foto’s van mijn vrienden zou ik niet missen, net zomin als de hele shitload aan onzin die ik op mijn wall te zien krijg. Ik zou als mens zonder Facebook kunnen, dat zou niet zo’n groot probleem zijn, maar sociaal gezien heb ik me ‘vastgezet’, ik heb me van Facebook afhankelijk gemaakt en zonder Facebook zal ik onherroepelijk in een vreemdsoortig isolement terechtkomen dat ik niet zie zitten. Ik vind dat buitengewoon jammer en bovendien vrij zorgwekkend.
Enkele mensen die, zeg maar, deel uitmaken van mijn dagelijks leven zouden niet langer deel uitmaken van mijn dagelijks leven mocht ik met Facebook stoppen. Ik zou met die mensen moeten gaan mailen of bellen en geen van ons zou dat zien zitten. Het contact tussen ons zou ongetwijfeld afnemen of verwateren en dat zie ik simpelweg niet zitten. Ziedaar hoe Facebook mij in de tang heeft. Ik had dat niet mogen laten gebeuren, maar hé, ook ik viel als een blok voor dat medium dat mij appreciatie en vriendschap bracht, zonder dat ik ervoor hoefde buiten te komen. Snakkend naar liefde en erkenning ben ik onoplettend geweest. Het had niet gehoeven, maar ik heb het laten gebeuren, hoewel ik van meet af aan wist dat de zaak niet pluis was, dat Facebook een monster was dat mij wilde verslinden - dat die Mark Zuckerberg een robot is die alle achterpoortjes kent en alle grenzen van de legaliteit aftast, op zoek naar toch maar dat ene extra duwtje in de, voor ons, onnozele burgers, verkeerde richting.
Mijn god, wat zijn wij onnozel (geweest).
‘The Cleaners’ van (...). Probeer die documentaire te bekijken. Het is op zich geen eye-opener, maar hij doet je eens te meer beseffen dat wij in een situatie zijn beland die voor ons totaal niet wenselijk is. We moeten Facebook massaal de rug toekeren. Massaal. Zoals het nu loopt, leidt Facebook ons naar een wereld waarin wij meer gemanipuleerd dan geïnformeerd zullen worden door nieuwsmakers. We zullen niet meer weten wat echt is en wat niet. Het zal ons op termijn ook niet meer interesseren om te weten wat echt is en wat niet. Als we er maar emoties bij zullen voelen, bij wat we te zien zullen krijgen. Een duim, een hartje, een boos gezichtje enzovoort. Als we er maar over zullen praten, als we maar zullen ‘delen’. En dat zal dan onze werkelijkheidsbeleving zijn. Wij, allemaal samen, met elk ons eigen nieuwsoverzicht.
(Oh, en als ik nu een hele onschuldige foto van een vrouw met blote borsten upload, zal je mij hier waarschijnlijk binnen enkele uren niet meer terugvinden. Want net als Big Brother zien ze alles wat je doet.)
*
In Sillicon Valley schijnt men intussen zodanig dronken te zijn van eigendunk, dat men er (hun) technologie openlijk een goed alternatief noemt voor... de politiek. Nationale regeringen zijn achterhaald, laat technologie regeren over de hele wereld. Zoiets.
Vind ik leuk!

vrijdag 23 maart 2018

Van afgrijzen wit wegtrekken

Oké. We leven plots in een nieuwe realiteit. We leven plots in een realiteit waarin we niet langer spreken over de blanke man, maar over de geprivilegieerde witte man. In enkele weken tijd is mijn huidskleur wit geworden (in de spiegel heb ik nochtans niks opgemerkt) en dat is, toegegeven, wennen.
Dat we in het westen na #metoo - vergeet nóóit die hashtag, nóóit - in een hyper politiek correcte kramp zonder voorgaande geschoten zijn, was mij al enige tijd duidelijk. Als blanke, excuseer!, witte man lijk ik dezer dagen in alle opzichten op mijn tellen te moeten letten, want ik ben schuldig tot het tegendeel bewezen is. Plots moet ik mij ononderbroken bewust zijn van mijn geprivilegieerde positie in de maatschappij én de wereld en moet ik me non-stop realiseren hoe ‘gemakkelijk’ ik het heb, terwijl ik er voor alle duidelijkheid nooit om gevraagd heb om als blanke man geboren te worden. Het is mij overkomen, sorry! Zoals ik er ook niet bij was toen mijn voorouders in Congo de handen van de negers afkapten als die niet braaf in het gelid wilden lopen. Ik heb daar niks mee te maken en zou daarom graag blank en mannelijk willen kunnen blijven zonder mij daar ongemakkelijk over te voelen.
(Even terzijde het volgende over de zwarte medemens: wij maken veel tamtam over het woord ‘neger’ en wat mij betreft is dat terecht, maar ik hoor niemand klagen als zwarte supersterren Jay-Z en Kanyé West een duet opnemen met als (niet ironische) titel ‘Niggers in Paris’. Die mogen dat dan weer wel. Omdat ze zwart zijn? En wil dat dan zeggen dat die gasten er totaal niet mee inzitten om ‘nigger’ genoemd te worden? Of wil een zwarte alleen maar ‘nigger’ genoemd worden door een van zijn ‘brothers’? Schofferen Jay en Kanyé andere zwarten met hun songteksten? Ja, zo wordt het natuurlijk ingewikkeld.)
‘Nu ondervinden witte mannen wat het is om geviseerd te worden.’ Welja, dat klopt dus (of toch voor mij, een beetje). Ik voel mij inderdaad enigszins geviseerd door een onzichtbare, uiteraard door opiniemakers aangedreven, gedachtepolitie die overuren lijkt te draaien. Het woord blank verwijst sinds kort onmiskenbaar naar een traumatisch koloniaal verleden, dus dat woord moet weg. Zwarten zouden - zouden - zich erdoor geschoffeerd kunnen voelen en dat moet je ernstig nemen - doodernstig. Door jezelf blank te noemen, zou je jezelf superieur wanen ten aanzien van mensen met een donkere huidskleur. Ik heb dat nooit maar dan ook nooit zo aangevoeld, maar oké, als ik nu plots, in maart 2018 zo nodig wit moet zijn, dan ben ik maar wit (zij het niet voor mezelf, maar voor hiervoor gevoelige mensen in de buitenwereld). (Overigens kent men in Amerika een White Supremacy-beweging, maar bon.)
Metoo heeft echt nogal wat in gang gezet. En terecht hoor, het probleem van mannen die hun macht misbruikten moest aangeklaagd worden, ik ben het daar absoluut mee eens. Maar Metoo wordt ook gretig als springplank gebruikt voor allerlei andere strijden die (blijkbaar) gestreden moeten worden en de laatste tijd lijkt er werkelijk een soort leger klaar te staan dat zinnens is om elke (witte!) man die zelfs maar een klein beetje met een bepaalde politiek correcte tendens durft te lachen in elkaar te timmeren. Gij zult nooit de spot drijven met vrouwen en mensen met een andere dan de witte huidskleur (en doe transgenders er ook maar meteen bij). Wel, precies in een dergelijke sfeer schieten grapjes over die groepen natuurlijk als paddenstoelen uit de grond.
Mannen, zo merk ik op, kunnen tegenwoordig niet hard genoeg klappen voor elke vrouw die iets presteert. Je zal er maar eens op betrapt worden dat je als blanke man níét op uitzinnig gejubel wordt betrapt wanneer een vrouw een prijs wint, ofzo. Als er daarentegen een (bij voorkeur witte) man in de prijzen valt - ik spreek even van prijzen, om een duidelijk voorbeeld te schetsen - dan zult gij niet alleen lichtelijk gegêneerd zijn in zijn plaats (en bedenkingen hebben bij de samenstelling van de jury), gij zult ook slechts bescheiden applaudisseren voor deze man die enkel met gebogen hoofd zijn prijs in ontvangst mag nemen en discreet gevraagd wordt om snel en stilletjes af te druipen tenzij hij de gelegenheid te baat wil nemen om zich expliciet uit te spreken over het belang van Metoo e.a..
Het zal wel kloppen: ik heb nooit anders geweten dan dat ik als blanke man nergens ‘last’ van ondervond. Ik werd nóóit gediscrimineerd op basis van huidskleur of gender en nu mijn wezen in vraag wordt gesteld - bij wijze van spreken nog méér door blanke mannen zelf dan door vrouwen van welke kleur dan ook - schrik ik op. ‘Huh?’, wat krijgen we nu? Ben ik plots wit, geprivilegieerd en schuldig tot het tegendeel bewezen is? Mag ik plots nergens meer om lachen omdat alles supergevoelig ligt? Nee, ik heb in de afgelopen maanden zelf nog niet één keer te maken gekregen met deze tendensen, dus waar lul ik eigenlijk over, maar het sluipt via bepaalde kanalen wel binnen in mijn hoofd. Een heel editoriaal in Knack waarin witte man Bert Bultinck het consequent over witte mannen heeft, bijvoorbeeld. Blank? Excuseer? Hoe durft u? Kom niet meer terug.
Als ik plots ‘wit’ wordt genoemd, krijg ik daar persoonlijk graag wat uitleg bij. En niet enkel een ‘daarom en daarom’-uitleg, maar ook een ‘waarom (niet)’-uitleg. En als ik mezelf blank wil noemen, zou ik daar liefst ook niet op aangesproken willen worden. Door niemand. Ik ben al mijn hele leven blank en een ander hoeft mij niet in enkele weken tijd wit te wassen als ik daar niet om heb gevraagd. Ik maak mijn eigen keuzes en heb lak aan het oordeel van politiek correcte Nederlanders - want daar is die hele wit-blanktoestand (natuurlijk) begonnen - Bert Bultinck van Knack of een groep feministen.
Of moet ik feminazi’s zeggen? Want ja, als dit zich op deze manier verderzet, gaat er echt wel humor en spot van komen, dat geef ik u op een blaadje. Als allerlei kwesties zoals Metoo en ‘witte mensen’ even gevoelig gaan liggen als, bijvoorbeeld, lachen met de profeet Mohamed, dan is de laatste grap (door een blanke man) er (hopelijk) nog niet over gemaakt. Dan zal ik nog héél lang blank zijn en dan zal ik wit nog héél lang de kleur van tafellakens of ander beddengoed noemen.

donderdag 22 maart 2018

N-VA knuffelt Iraniërs

Eerlijk gezegd zou ik hier, wegens te deprimerend, geen aandacht aan willen besteden (en er is niemand die mij verplicht om dat wél te doen), maar ik kan het ook niet negeren: uit De Standaard van zaterdag 3 februari leer ik dat de N-VA al negen keer een prijs heeft uitgereikt, de Ebbenhouten Spoor, aan een ‘verdienstelijke nieuwe Vlaming’ - en over die verdienstelijke nieuwe Vlaming valt wel wat te vertellen dat het vertellen waard is.
Negen keer werd de prijs al uitgereikt, waarvan drie keer aan een nieuwe Vlaming met Iraanse roots. Geen toeval, zo zal blijken. De door N-VA geprezen Iraniërs zijn respectievelijk gelaatschirurg, sommelier en tandheelkundige van beroep en zij heten een voorbeeld van integratie te zijn.
Als het niet om te blèten was, dan was het om te lachen.
Herhaal samen met mij: gelaatschirurg, sommelier en tandheelkundige. Ja, dít zijn overduidelijk de vluchtelingen die hier opnieuw van nul begonnen zijn. Het gaat in deze gevallen om hoogopgeleide mensen die opgegroeid zijn in een westers georiënteerd Iran (vóór dat land tegen de wil van veel burgers in een oerconservatieve theocratie veranderde). Net zoals dat voor veel Iraanse vluchtelingen geldt, gaat het ook bij de Ebbenhouten Spoorwinnaars om mensen met een hoge sociale status (er wordt zelfs gesproken van een ‘elite-emigratie’ vanuit Iran) die gevlucht zijn voor die theocratie in de veronderstelling dat ze nooit meer naar hun land van oorsprong zullen terugkeren (en die daar blijkbaar vrede mee hebben). Niet geheel toevallig gaat het ook om mensen die de hoofddoek hebben ervaren als een onderdrukkingsmiddel, omdat het dragen van een hoofddoek helemaal niet courant was in het Iran van de Sjah, terwijl het na de revolutie tot ongenoegen van velen werd verplicht.
Hoogopgeleid, westersgezind en niet van plan om terug te keren. Ja, onder die condities kan ik ook behoorlijk integreren. Ik moet als ik dit soort dingen lees spontaan denken aan Philemon, een twintigjarige jongen uit Eritrea die ik heb leren kennen toen ik nog begeleider was bij een praatgroep Nederlands voor anderstaligen. Philemon zal nooit de Ebbenhouten Spoor - wat een pompeuze naam.. - in ontvangst mogen nemen, want hij is zeer laag of helemaal niet geschoold, kan met moeite lezen (en bijgevolg slechts heel moeilijk Nederlands leren) en was in zijn land van oorsprong een.. koeherder. Geen gelaatschirurg dus maar een koeherder.
Philemon leefde in Eritrea al enkele jaren voornamelijk op straat, heeft familieleden verloren, is op één of andere manier in België beland en heeft last van post-traumatische stress (waardoor hij zich bijvoorbeeld moeilijk kan concentreren). Soms kom ik hem tegen in de stad en hij ziet er met zijn gebogen schouders niet bepaald gelukkig uit. Hij heeft geen werk, geen familie, begrijpt onze samenleving niet en het begint hem te dagen dat hij hier maar heel moeilijk aan de bak zal komen en dat zijn toekomst hier er geen is van melk en honing. Want hebben wij als westerse samenleving nood aan een half-analfabete vluchteling met ‘koeherderskills’? Nee, hé? Overigens zou Philemon meteen naar Eritrea terugkeren, mocht hij kunnen. Niet zoals die elitaire Iraniërs dus, die het hier prima naar hun zin hebben in hun mooie woning.
Urgh. N-VA’ertjes toch. Ik kan me hier echt boos over maken. Onder het mom ‘namen alle nieuwe Vlamingen maar een voorbeeld aan deze verdienstelijke Iraniërs’ reiken ze prijzen uit en gooien ze in hun discours met veel plezier alles op een hoop. Dat de ongeschoolde koeherder uit Eritrea hier echter zijn draai niet vindt, kan je hem, geloof ik, maar moeilijk kwalijk nemen. Dat hij hier ergens in een weinig hygiënisch kruipkot woont, weten we als Vlaming liever niet. Maar als zijn integratie niet goed verloopt, dan zijn we er wél als de kippen bij om daar opmerkingen over te maken. Fucking hell. Die jongen had nog nooit van België gehoord voor hij hier terecht kwam. Nu houdt hij zich staande door de structuur die het Centrum voor Basiseducatie hem biedt en door samen te hokken met andere Eritreeërs. Ik weet niet of hij psychologische begeleiding krijgt, maar die heeft hij alvast nodig om hier te kunnen (proberen te) integreren. Want oh ja, dat vergeten we ook zo graag: dat bijna alle vluchtelingen psychisch lijden. Zelf zitten we omwille van onze ‘first world problems’ massaal aan de angstremmers, maar een vluchteling moet al zijn zorgen van zich afzetten zodra hij hier als een prins wordt onthaald met bad, bed en brood. Ik moet er gewoon van kotsen.
‘Als je maar genoeg je best doet, kan je probleemloos integreren in onze maatschappij.’ ‘Het hangt van jou af, niet van ons.’ Nee dus. Ik begrijp heel goed dat onze instellingen niet weten wat te doen met een koeherder (onze eigen laaggeschoolde jongeren komen al zo moeilijk aan een job - kijk maar naar de ‘derde generatie’ in Brussel), maar om dan vluchtelingen met een universitair diploma (je zou hen halve expats kunnen noemen) op een pied de stal te zetten, om hen voor te stellen als voorbeelden van inburgering, dat vind ik gewoon degoutant.

woensdag 21 maart 2018

Leven in een communicratie

Het laatste dat je bezighoudt voor je je hoofd op je kussen legt. Het eerste waar je naar tast als je je ogen ‘s morgens weer opendoet. In veel gevallen bekijk je hem ook als je midden in de nacht naar de wc moet. Overigens heeft onderzoek aangetoond dat je er over het algemeen slechter door slaapt.
Het is niet het soort leven dat ik wil leiden. Die permanente wijde wereld die om mijn aandacht smeekt. De smartphone (‘smachtphone’) en zijn aanzuigeffect. Hoe ik in het holst van de nacht wil weten of er iemand aan mij denkt of van mij houdt.
Hebben zij even geluk, al die kandidaat-communicatiemedewerkers, want ik ben om verschillende redenen al lang niet meer hun concurrent op de arbeidsmarkt. Misschien wel de belangrijkste reden daarvoor is dat de hysterie rond sociale media mij al jaren de keel uithangt (zeker sinds die meer op foto’s en video’s dan op tekst is gaan focussen). Sinds een aantal maanden voeg ik ook de daad bij het woord en trek ik een muur op tussen mezelf en die eeuwige non-stop communicatie van nieuwsflashes, reisfoto’s, livestreaming, enzovoort, die gepromoot wordt als zaligmakend maar ons eigenlijk mentaal én fysiek destabiliseert (ook dat is veelvuldig door onderzoek aangetoond).
Waarom toch al die gekte rond communicatie? Waarom moest communicatie zo nodig een doel op zich worden in plaats van een middel? De indruk bestaat intussen (en wordt stilaan mainstream) dat alles waarover niet gecommuniceerd wordt ‘achtergehouden’ wordt (de door wantrouwen gevoede claim om transparantie). Want hé, wat heeft meneertje te verbergen misschien? Delen zult gij, met uw vrienden en met de wereld. En snel een beetje.
‘t Is dat bepaalde mensen er steenrijk van worden, anders was die hele communicatietrein nooit zo beginnen te denderen. Bepaalde belanghebbenden (en dramatisch genoeg ook de oh zo kritische Vierde Macht, de media) doen er alles aan om ons voortdurend te prikkelen en ons wijs te maken dat we niet meer meekunnen als we niet 24/7 online zijn. De ontmaskering van de Zuckerbergs van deze wereld begint zich nu wel stilaan te voltrekken en eindelijk daagt bij een breder publiek het besef dat deze zogezegde filantropen (zie ook de ‘mythische’ Steve Jobs) echt wel andere motieven hebben om te doen wat ze doen. Het interesseert zo’n Zuckerberg immers geen hol of ik oude vrienden en kennissen tot mijn vreugde via zijn platform weer op het spoor kom. Zuckerberg wil rijk en beroemd worden, hij wil tonen wat hij waard is en gaat daarbij indien nodig over alle ethische grenzen. Er bestaat in dat Sillicon Valley-wereldje weinig anders dan machtshonger en geldingdsdrang. Zuckerberg wil ‘de grootste hebben’ en het is hem gelukt. Nu is het zaak voor hem om zijn positie te consolideren. De man is miljardair, maar ik benijd hem niet. 2018 wordt het niet het prettigste jaar in het professionele leven van Mark Zuckerberg.
De communicatie-industrie speelt in op onze meest primaire verlangens. De wens om deel uit te maken van een netwerk en om aandacht, veel aandacht, te krijgen. Het verlangen naar appreciatie en verbondenheid (al is die nog zo oppervlakkig). We zijn nooit meer alleen, virtueel is er, zo denken we toch, altijd wel iemand aanspreekbaar. In de Facebookchat zie je of iemand je berichtje gelezen heeft. Je staat in contact, je bent aan het praten, er is iemand die aandacht heeft voor jou en dat voelt lekkerrr.
Maar ik zeg nee. Nee, nee en nog eens nee. Ik heb me nooit minder eenzaam gevoeld dan nu, nu ik thuis geen internet heb (ja, ik kan eeuwig blijven zagen over hoe bevrijdend dat aanvoelt). Ik kon net als miljoenen anderen heel somber worden van het feit dat ik alle mogelijkheden ter beschikking had om met mensen te interageren, maar dat het op dit of dat moment toch net niet helemaal wilde lukken. Ik keek op mijn scherm naar de activiteiten van mijn Facebookvrienden, maar ik was er niet bij en ik sprak hen er ook niet over aan. De hele avond zat ik alleen thuis en het feit dat ik menselijke activiteit zag op mijn scherm maakte mij triest. Nu zit ik niet meer met dat probleem.
Sinds ik minder online ben en minder gefragmenteerd communiceer is mijn leven (een beetje) veranderd. Ik vind er een groot genoegen in om, heel old school, beperkt te zijn in wat ik van thuis uit kan doen. Even een naam googlen? Gaat niet. Nagaan wanneer dit of dat evenement plaatsvindt? Gaat niet. De uren van de trein opzoeken? Ik heb ze op een papier opgeschreven.
Ik werk nu met post-its waarop ik de namen schrijf die ik wil googlen eens ik ergens op internet zit. En die manier van ‘werken’ bevalt mij. Het is voor mij belangrijk om op beperkingen te botsen. In een wereld die ons doet geloven dat elke behoefte meteen bevredigd kan worden, kan je nauwelijks nog ergens naar uitkijken. Nochtans is precies dát erg fijn. Het lijkt me heel belangrijk, zeker ook voor jonge mensen, om de beperking te omarmen. Zet die smartphone af en leg hem weg in een kast. Deze kleine daad van rebellie - want zo zou je het welhaast kunnen noemen - kan je, al was het maar heel even, op een andere manier naar dingen doen kijken. Plots heb je wél aandacht voor het gekwetter van de vogeltjes of voor het ruisen van de bladeren. Wat wonderlijk.
Mocht ik er iets over te zeggen hebben, ik zou pleiten voor betere communicatie. Bétere communicatie in plaats van méér communicatie. Communicatie (opnieuw) als middel en niet als doel. Je vrienden keren je echt niet de rug toe omdat je een dagje niet online bent, je netwerk stuikt er niet door in elkaar. Het eeuwige gezoem en gepiep, zelfs om drie uur ‘s nachts, is letterlijk nergens goed voor. Verzet je daartegen. Denk autonoom. Zie de Zuckerbergs en de Jobs voor wat ze zijn: mensen die jou gebruiken om zich te verrijken en hun machtsimperium uit te bouwen. Zeg tegen je vrienden dat ze je moeten bellen of sms’en omdat je geen zin hebt om ook nog eens via Whatsapp te moeten gaan communiceren. Kijk rondom je zonder je af te vragen wie of wat er fotogeniek genoeg is om te fotograferen opdat je nog eens een fotootje op Instagram zou kunnen plaatsen in de hoop om een zoveelste dopaminerush uit je hersenen los te weken. Echt, de wereld zit niet werkelijk op jouw voortdurende communicatie te wachten. Wel hebben we behoefte aan meer goede, verrijkende en zinvolle communicatie. Niet méér, maar beter en gerichter. Gezonder.
Ik vraag me af of we in de nabije toekomst tot zo’n omslag zullen komen, maar maak me geen illusies. Door méér communicatie kan er ook méér geld worden verdiend, zij het niet door ons, de overuren draaiende, lichtjes wanhopige, communicatiejunks.
Ik zeg nee en maak andere keuzes, zowel in mijn vrije tijd als professioneel. Dus fuck die jobs als communicatie-dit en communicatie-dat met een ‘passie’ voor sociale media. Ik wil op een inhoudelijke manier met mensen van vlees en bloed werken en niet de marketingmolen aanzwengelen met jolige statusupdates, foto’s en smileys.

maandag 19 maart 2018

Weinig zo fijn als een lynchfestijn

Hij had het totáál niet zien aankomen. In een kort interview met Humo van 5 september 2017, naar aanleiding van het nieuwe seizoen van ‘Twee tot de zesde macht’, vraagt Bart De Pauw zich luidop af wat hij als vijftigplusser nog heeft om naar uit te kijken. Niet veel, zo vermoedt hij, en intussen weten we dat dat vermoeden klopt, of toch wat betreft ‘s mans televisiecarrière. Dat De Pauw slechts enkele weken na dat interview keihard van zijn voetstuk zou donderen, daar hadden waarschijnlijk zelfs zijn slachtoffers geen rekening mee gehouden. Of toch? Een mens zou het zich onwillekeurig kunnen afvragen.
Het voelt raar aan om een onschuldig gesprekje met Bart De Pauw te herlezen nu we zijn ‘dark side’ hebben leren kennen. Vreemd om het beeld dat je van iemand hebt niet of maar gedeeltelijk te zien stroken met de werkelijkheid. Op basis van zijn jarenlange aanwezigheid op tv ga je denken dat je zo’n Bart De Pauw ook wel een beetje kent als mens. Blijkt dat de joligaard van op tv achter de schermen andere gedaantes aanneemt.
Zelf zal ik nooit vergeten wat een uitstekende tv-maker Bart De Pauw is (geweest). Hij mag nu dan wel verworden zijn tot de Roger Vangheluwe van de Vlaamse entertainmentindustrie, dat neemt niet weg dat de man in Vlaanderen misschien wel de beste mainstreamtelevisiemaker van de voorbije twintig jaar was. Ik vond hem alleszins geestiger en creatiever dan vele anderen tv-gezichten. En dat er ‘iets’ achter zijn joligheid verborgen ging, was merkbaar, maar het deed niet terzake. Een BV heeft ook recht op een persoonlijk leven (al denken andere individuën daar duidelijk anders over). Ik hoef alleszins niet alles over iemand als Bart De Pauw te weten (en ik vraag me zelfs af in hoeverre wij zaken hadden met het schandaal dat rond hem is losgebarsten).
Uit het interview dat De Pauw aan Humo gaf, blijkt dat hij lééft voor zijn vak. Hij verslindt series en films en is steeds op zoek naar ideeën voor nieuwe programma’s. Ook als hij gaat kwissen - hij is een fervent kwisser -, doet hij indrukken op die kunnen dienen voor professionele doeleinden. Ik kan, als ik dat (her)lees - want ik las het interview in september 2017 ook al eens - niet anders dan me afvragen hoe De Pauw tegenwoordig zijn dagen doorbrengt. Bingewatcht hij nog series, bekijkt hij nog drie films per dag of is hij daarmee gestopt nu zijn carrière als televisiemaker voorbij is? Gaat De Pauw nog kwissen of sluit hij zich op in zijn huis? Ik ben niet geïnteresseerd in De Pauw als BV, maar wel als mens. Hoe leef je verder nadat je door de gemeenschap waarin je leeft gelyncht bent? Hoe leg je de feiten waarvan je beschuldigd bent uit aan je puberende kinderen? En erger nog: hoe leg je aan je kinderen uit dat je ervan beschuldigd wordt dat je de door jou gepleegde feiten minimaliseert? Want dat hij de feiten geminimaliseerd heeft, lijkt duidelijk. En dát doet hem natuurlijk finaal de das om. Dát is wat bewijst dat hij er niets van begrepen heeft en dat hij zwaar gestraft moet worden. Zelfs al had hij er geen woord van gemeend, hij had moeten inzien dat er hem niets restte dan een publiekelijk mea culpa. Alleen dát had hem misschien nog een klein beetje kunnen redden. Maar die kans heeft hij verkeken en nu zit hij voorgoed in de vergeetput. Ik heb geen idee hoe een mens daarmee omgaat.
Je zal maar bekend zijn in Vlaanderen, trouwens. Elke BV die er ‘verborgen activiteiten’ op nahoudt (en zo zullen er wel wat zijn, kan ik me voorstellen) zit met de billen dichtgeknepen, bang dat iemand iets ‘vertelt’ of ‘ontdekt’ en dat vervolgens ‘naar buiten brengt’. Nee, op een eerlijk proces moet je dan niet rekenen. Elk individu dat zich daartoe geroepen voelt, zal je lafjes maar met heel veel hijgerig plezier via de sociale media aan de galg praten. In zo’n wereldje leven we nu wel. En onze media - je weet wel, dat clubje kritische mensen met hun check and double check-principes - doen er nog graag een schep bovenop.
De (sociale) media hebben een aandachtsgeil en hijgerig volk van ons gemaakt. We zijn verlekkerd op het schandaal en voelen ons geroepen om daar zo luid en zo lang mogelijk over te toeteren. Omdat ons eigen leven zo weinig voorstelt, kennelijk. Ja, dát is zo ontzettend jammer: dat elke talentloze nobody met een internetverbinding een forum krijgt om zijn gal te spuwen. Dat kan nooit de bedoeling zijn geweest, dat is een exces van deze tijd, daar zijn we te ver in gegaan.
Een fatsoenlijke maatschappij, een maatschappij waarin mensen meer duidelijkheid krijgen en hun sociale vaardigheden beter kunnen ontwikkelen, hoeft geen BV’s aan de schandpaal te nagelen. In zo’n maatschappij gedragen we ons niet als bloeddorstige hyena’s die een prooi aan stukken scheuren, maar nemen we akte van de feiten en vervolgen we ons leven. Sociale vaardigheden komen uitgerekend door de sociale media onder druk te staan en de notie fatsoen is intussen iets van vroeger. Er is echt nood aan een soort algemeen ‘Hoe gebruiken we sociale media?’-onderricht (iets waarvoor al langer wordt gepleit), maar daarnaast kunnen we ook als maatschappij nadenken over hoe we het bij een volgend schandaal gaan aanpakken. Toch maak ik me geen enkele illusie. Er is niet echt een draagvlak voor dit soort redelijkheid. Wij houden van de schandpaal en de lynchpartij. Het voelt zo lekker om iemand die je niet kent met de grond gelijk te maken. Steve Stevaert, Bart De Pauw, en er zullen er zeker nog volgen. Opvallend daarbij vind ik trouwens dat het vooral ook veertigers, vijftigers en zestigers zijn die zo bloeddorstig tekeergaan. Dit zijn toch de mensen die nog ‘fatsoenlijke’ communicatie hebben meegemaakt? Toch zijn het vaak net zij die alle remmen losgooien. Heel opmerkelijk en gênant. Deze mensen moeten een voorbeeld zijn voor de jeugd. Nu legitimeren velen onder hen evenwel de publiekelijke lynchpartij. En wie schopt hen nog een geweten?
Je hoort weleens politici over een ‘warm Vlaanderen’ lullen. Wel, dat zal niet lukken zonder het besef van de noodzaak aan meer burgerzin. Anders wordt je Vlaanderen niet warm maar arm.
Meneer De Pauw, ik keur het niet goed, allesbehalve, maar ik zal niet in uw gezicht spuwen als ik u op straat tegenkom. Niemand zal dat doen, trouwens. Want zo zijn mensen dan ook wel weer. Online een ander afkraken, maar als je hem of haar fysiek ontmoet zingt men plots een toontje lager, kan men zelfs ‘begrip’ opbrengen voor hem of haar.
Soit. We hebben als maatschappij nog (of: opnieuw) een lange weg te gaan op weg naar een soort redelijke beoordeling van iemand die een misstap heeft begaan. Helaas zullen de klassieke noch de sociale media ons daarbij helpen. Of misschien ooit wel. Afwachten maar.

zondag 18 maart 2018

Conservatieve jongeren

Ik heb het altijd vreemd gevonden dat jonge mensen zeer conservatief kunnen zijn. Jong en conservatief zijn twee woorden die in mijn beleving niet samengaan. Jongeren, zo zie ik het, willen dingen in beweging zetten, willen dingen veranderen, niet enkel behouden wat is, maar evolueren, progressie maken. En jongeren willen al zeker niet terug naar een tijd waarin hun grootouders jong waren, een tijd die ze zelf nooit hebben gekend. Of toch wel? Er zijn in Vlaanderen heel wat jongeren met zeer conservatieve ideeën - studenten die al eens graag met een leeuwenvlag zwaaien, ondertussen Vlaamse strijdliederen zingend. Er zijn, zo blijkt, heel wat jonge twintigers in Vlaanderen die werkelijk veel belang hechten aan de Ijzerbedevaart en de herdenking van de Guldensporenslag - jongeren die de Vlamingen die in die Slag (niet) gesneuveld zijn hoogdravend ‘helden’ noemen.
Vreemd is dat voor mij. Heel vreemd zelfs. Ik heb persoonlijk geen enkele voeling met zoiets als de Guldensporenslag of met enig Vlaams-patriottisch sentiment. Ik heb totaal niks met eventuele Vlaamse wortels en hoewel ik mezelf niet per se heel progressief zou noemen, sta ik gevoelsmatig toch heel ver af van alles dat naar conservatisme neigt. Neem onze ‘veranderende bevolking’ waar zoveel rond te doen is. Mij ga je niet horen zeggen dat de multiculturele samenleving per definitie één groot feest is (zoals sommige linkse mensen zogezegd beweren - wellicht is dat een karikatuur), maar ik ben wel zo realistisch om in te zien dat de samenleving sowieso (nog) multicultureler zal worden en om die reden ben ik van mening dat we dan maar moeten proberen om daar het beste van te maken (wat we nu, als Vlamingen, allesbehalve aan het doen zijn; de integratie van migranten gaat hier niet goed vooruit). Zo’n conservatieve jongere daarentegen heeft een regelrechte afkeer voor die veranderende samenleving (waarin ‘naïevelingen’ ‘onze’ toekomst op het spel zetten) en hij wil dat alles blijft zoals het nu is (hoewel hij weet dat dat niet kan), en in al dan niet besloten kring dweept hij met een tijd, enkele decennia geleden, die hij enkel uit verhalen kent - een tijd waarin Vlaanderen bevolkt werd door blanke mannen en vrouwen die met z’n allen Vlaams praatten, een tijd waarin alles duidelijk was en waarin men enkel te maken kreeg met een andere cultuur wanneer men naar het buitenland ging (wat zelden of nooit gebeurde). Het zijn ook deze jongeren die mei ‘68 in zijn geheel een spijtige zaak vinden en verwerpen. Hoe vreemd is dat toch.
Mijns inziens kan je als jongere alleen conservatieve ideeën hebben als je gedurende je kindertijd omringd bent geweest door conservatief denkende volwassenen. Het lijkt me tegennatuurlijk dat een 20-jarige student uit zichzelf gaat hameren op zoiets als het belang van de Vlaamse zaak, op het behoud van wat we hebben en tégen progressie. Nu ja, op de ‘platte’ manier kan het natuurlijk wel, het kappen op verandering. Jongeren die een beetje racistisch of xenofoob zijn, zonder zich werkelijk te informeren over de wereld, laat staan over de geschiedenis van Vlaanderen. Maar de jeugd associeer ik doorgaans niet met kijken naar de eigen navel, wel met nieuwsgierigheid en openheid naar alles dat anders en onbekend is. Wat vind een kind immers fijner dan nieuwe dingen ontdekken en nieuwe indrukken opdoen? Een kind kijkt vooruit en normaalgezien blijft een mens gedurende zijn leven meer vooruit dan achteruit kijken, tot ergens helemaal aan het eind. We zijn tenslotte als mensheid op weg naar de toekomst en aan het verleden kunnen we toch niks meer veranderen.
De conservatieve 20-jarige hoort spreken of leest over een verleden waar hij zelf geen deel van heeft uitgemaakt en wil elementen uit dat verleden - elementen die in het heden zijn weggedeemsterd of aan het wegdeemsteren zijn - heropwaarderen en ze opnieuw een (belangrijke) plaats geven in het heden én de toekomst. Ik begrijp de nostalgie naar vroegere tijden van bejaarden die niet meer meekunnen in deze snelle samenleving, maar ik snap niet goed hoe je spontaan kan verlangen naar een maatschappij waarin je zelf niet hebt geleefd.
Enter: Dries Van Langenhove. Dries Van Langenhove is een 24-jarige student die sinds enkele maanden wat naambekendheid aan het verwerven is als stichter en voorzitter van de jongerenbeweging/Facebookgroep Schild en Vrienden. Van Langenhove heeft al een heel parcours afgelegd binnen de conservatieve, eltaire, studentenvereniging KVHV en werpt zich op als posterboy van wat welhaast een nieuwe generatie conservatieve jongeren lijkt te zijn. Afgelopen week stond hij met een interview in De Morgen (ik heb dat interview helaas niet kunnen lezen, vanwege de betaalmuur) en enkele weken geleden zat hij ook al in Terzake naar aanleiding van de Bo Van Spilbeeck-’hysterie’. In Terzake was Van Langenhove de conservatieve stem die vond dat we als maatschappij niet te enthousiast moeten meegaan in de ‘hype’ rond geslachtsverandering (de media gaven Bo onverdeeld positieve aandacht, stelde Van Langenhove tot zijn spijt vast) en in het interview met De Morgen schijnt hij gezegd te hebben dat hij met Schild en Vrienden de Vlaamse jeugd opnieuw weerbaar wil maken.
Weerbaar.
Welke jongeman gebruikt nu zo’n antiek woord? En weerbaar tegen wie of wat? Dat blijft onduidelijk. Zijn jongeren op dit moment níét weerbaar dan? Belangrijk voor Van Langenhove is alleszins dat jongeren (weer) fier zijn op hun Vlaamse identitteit. En ook is het van belang dat we ‘onze’ Vlaamse waarden koesteren. Maar wat zijn dan die uitgesproken Vlaamse waarden? Ik ben het vooralsnog niet te weten gekomen.
Vlaanderen kan een paradijs op aarde zijn indien we met z’n allen actief onze Vlaamse geschiedenis en onze Vlaamse waarden gaan uitdragen, vermoedt de 24-jarige conservatieve denker Dries Van Langenhove. Ik vraag me dan weer af waar die voornoemde weerbaarheid anders voor moet dienen dan voor het ‘bestrijden’ van alles dat niet van oorsprong Vlaams is. De consequentie van Van Langenhoves ideeën is dat Vlaamse jongeren als basishouding wantrouwig of zelfs vijandig gaan staan tegenover alles dat en iedereen die niet van oorsprong Vlaams is, te beginnen met, ah ja, migranten.
Nu heb ik op zich niks tegen een pleidooi voor weerbaarheid (wat daar ook mee bedoeld mag worden) en het stoort me ook niet dat een jongeman aandacht vraagt voor de Vlaamse identiteit en de daarmee samengaande waarden. Ik vind het zelfs de moeite waard om serieus over identiteit, waarden en normen na te denken. Die dingen zijn voor een maatschappij niet onbelangrijk. Maar als ik dan foto’s zie waarop Van Langenhove en zijn kornuiten van Schild en Vrienden poseren in t-shirts met opschrift ‘Schild en Vrienden sinds 1302’, dan bekruipt me toch een wat eng gevoel. Wat zit daar achter, stel ik me dan de vraag. Wat zijn nu de precieze denkbeelden van deze jongeren? Zijn ze bang voor de toekomst? Denken ze echt dat het vroeger beter was? Zijn ze xenofoob? Hoe komt het dat ze zo behoudsgezind zijn? Is er daarvoor een andere verklaring dan het simpele feit dat hun familie (waarschijnlijk?) al generaties lang conservatief en rechts is? Eventueel een opa die ‘fout was in de oorlog’ en die zijn rancune heeft doorgegeven aan zijn kinderen en kleinkinderen (zoals dat gebeurd is bij een Bart De Wever e.a.)?
Hoe dan ook, die Dries Van Langenhove is mij een beetje gaan fascineren en ontegensprekelijk zullen we nog van deze ondernemer (zo noemt hij zichzelf op Twitter) gaan horen. Van Langenhove lijkt een man met een missie en hij kan het heel goed uitleggen, hij is een uitstekende spreker (ik was onder de indruk van zijn rustige optreden in Terzake). Voorlopig is hij trouwens heel bewust niet partijgebonden, maar aangezien hij met zijn maten van Schild en Vrienden voor het goede verloop van enkele lezingen van Theo Francken heeft ingestaan, is het nogal wiedes dat zijn hartje voor de N-VA klopt.
Ik hoop in de komende maanden (en jaren) meer te weten te komen over de weerbaarheid waar Dries Van Langenhove naar streeft en sowieso interesseert het me om conservatieve twintigers aan het woord te horen. Wie zijn ze? Wat doen ze? En waarom?
(Oh ja, mocht ik mijn studententijd kunnen overdoen dan zou ik undercover gaan bij het KVHV (Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond). Ik vraag me oprecht af waarover die mensen debateren. Zijn ze praktiserend katholiek, tegen abortus en euthanasie?... Fascinerend.)
(En nog een uitnodiging tot interactie voor de geëngageerde lezer: welke zijn (enkele van) de Vlaamse waarden? Zijn de Vlaamse waarden universele waarden of bestaat er echt een waardenstelsel dat typisch Vlaams is?)

zaterdag 17 maart 2018

Hou niet van mij

Heb je ooit ‘ik hou van jou’ gezegd zonder het te menen?
Zelf heb ik, voor zover ik het mij herinner, nog nooit gezegd dat ik van ‘jou’ hou. Ik heb me hoegenaamd nooit in een situatie bevonden waarin die uitspraak, die ‘bekentenis’, van toepassing was. Ik weet ook niet, betwijfel zelfs, of ik in staat ben om dat zinnetje in alle oprechtheid uit te spreken. Het klinkt zo klef, het is al zo vaak gezegd en het lijkt bovendien zo onmogelijk, van iemand houden op díé manier.
Heb ik ooit van iemand gehouden zoals dat wenselijk is in de liefde? Neen.
Kan je van een ander houden als je niet echt van jezelf houdt? Eerder niet dan wel, denk ik.
Kan je van een mens houden als je niet van de mens als soort houdt? Idem.
Kan je van iemand houden als je vermoedt dat ‘houden van’ in feite bedacht is door slimme fictieschrijvers oftewel halve marketeers? Nog moeilijker.
Ik ben perfect in staat om van een dier te houden, dat wel - ik heb gedurende haar hele leven heel veel van onze kat gehouden, - maar van een mens? Moeilijk. Een mens is, vanaf de kleuterleeftijd, ‘schuldig’, want manipulatief, en daar knap ik nogal op af. Een dier verliest daarentegen nooit haar onschuld, wat mij diep kan ontroeren.
‘Ik zie u graag’ heb ik ook nooit gezegd, of toch niet letterlijk. Wel heb ik tegen mensen gezegd dat ik het fijn vind om tijd met hen door te brengen, wat min of meer hetzelfde is als zeggen dat je iemand graag ziet.
Niet zo lang geleden heeft iemand tegen mij gezegd dat hij - ja, hij - mij graag ziet. Via telefoon. Iemand anders heeft mij hetzelfde laten weten per sms.
Zo gaat het nog, maar kom alstublieft niet fysiek naar mij toe met de mededeling dat je mij graag ziet, ik zou niet weten hoe ik ermee moet omgaan. Onzekere en faalangstige mensen hebben het moeilijk met complimenten of uitingen van genegenheid. Omdat ze zichzelf als minderwaardig beschouwen, kunnen ze zich moeilijk voorstellen dat een ander hen apprecieert. Onlangs complimenteerden enkele mensen mij met wat ik schrijf. Ik wist mezelf bij die gelegenheden absoluut geen houding te geven en moest mijn gezicht verbergen omdat mijn gezichtsspieren verkrampten van pure gêne. Het was een triestig schouwspel. Ik ben veel meer op mijn gemak wanneer mensen negatieve kritiek hebben op wat ik doe. Hen gelóóf ik, hen kan ik zonder schroom gelijk geven. Met een bepaald plezier zelfs. Of met een gevoel van opluchting. Mezelf neerhalen en ironiseren is naast schrijven het liefste dat ik doe. Als faalangstige zal je mij nooit hoog van de toren horen blazen over mijn ‘talenten’ (let op de aanhalingstekens). Ik zal mijn talenten daarentegen minimaliseren en benadrukken dat dit en dat toch maar zo-zo is. En hopelijk is mijn gesprekspartner dan zo vriendelijk om te beamen dat er inderdaad niet echt iets is waar ik in uitblink. Omgekeerd vind ik het zelf wel heel fijn om mensen te complimenteren. Dat is wat faalangstigen doen: andere mensen op een voetstuk plaatsen zodat ze zich aan die personen ondergeschikt kunnen voelen.
Ik lees momenteel een boek over faalangst (‘Faalangst’ van de Nederlandse psycholoog Pieter Langedijk) en dat staat vol anekdotes die heel herkenbaar zijn voor mij. Ik heb het boek ontleend uit de bibliotheek en voor het eerst in mijn leven duid ik met potlood bepaalde passages in een bibliotheekboek aan. Ik ben wel van plan om die aanduidingen uit te gommen eens ik ze in een Wordbestand heb overgeschreven. Dat lijkt me maar normaal. Ik lees dat boek omdat ik eindelijk van plan ben om iets tegen mijn faalangst te ondernemen want ze hindert mij al mijn hele leven in tal van situaties, met name ook in werkomgevingen. Het duurt bij mij een aantal maanden, voor ik op een min of meer normale manier met een leidinggevende, een baas, kan omgaan. Maandenlang ben ik bang voor diens oordeel over mij, een oordeel dat per definitie negatief zal zijn. En de gevolgen van dat negatieve oordeel zullen niet mals of zelfs vernederend zijn. Ik zal extra in de gaten worden gehouden, geregeld op gesprek moeten komen, eventueel bedankt worden voor bewezen diensten (die niet volstonden) en het weinige zelfvertrouwen dat ik sowieso al heb in rook zien opgaan. Er zal van mij finaal niets overblijven en ik zal daar op een bepaalde zelfdestructieve manier ‘dankbaar’ voor zijn. Gerechtigheid zal geschieden en van mij, de man die nergens goed voor is, zal niks overblijven.
(Aan de enkeling die dit leest en nu (weer) denkt dat ik depressief ben: néé! Ga terug naar je land van melk en honing waarin iedereen zich 24/7 top voelt en niemand zich vragen stelt tot hij onvermijdelijk tegen een burn-out of een depressie aanloopt. (En deze ‘sneer’ is natuurlijk humoristisch bedoeld hé.))
Eén manier om met faalangst om te gaan, is door beter te leren ademen. De ademhaling kan voor rust zorgen op momenten van stress. Ik probeer dit al een tijdje toe te passen en het kan inderdaad geen kwaad om op je ademhaling te focussen wanneer je gestresseerd bent. Samen met de ademhaling is het belangrijk om je steeds te realiseren dat je je in het ‘nu’ bevindt en niet in de toekomst die er volgens jou slecht uitziet. De toekomst is de toekomst en nu is nu. Dat zijn lessen uit de mindfulness en ik ben van plan om me (meer) met mindfulness te gaan bezighouden. Het is namelijk heel belangrijk dat mijn faalangst afneemt, net zoals het belangrijk is dat ik niet verkramp als iemand mij ergens mee complimenteert. Ten slotte zal ik er ook rekening mee moeten houden dat iemand mij oprecht graag kan zien of zelfs van mij kan houden, hoe onbegrijpelijk ik dat ook zal mogen vinden. Gesteld dat een vrouw ooit verklaart dat ze van mij houdt, kan ik het echt niet maken om te zeggen dat ze met haar kwaal naar de dokter moet. Ik zal moeten aanvaarden dat zij voelt wat ze voelt en ik zal bij voorkeur zelf in staat zijn om van iemand te houden, te beginnen met mezelf.
Op dit moment domineert (faal)angst mijn leven, maar dat zal beetje bij beetje veranderen. Ook al geloof ik dat zelf nog niet echt.

donderdag 15 maart 2018

Over eenzaamheid

In het Verenigd Koninkrijk heeft men tegenwoordig een staatssecretaris voor Eenzaamheid. Oude maar ook jonge mensen geven aan zich geregeld eenzaam te voelen. Men treft bejaarden aan die al enkele weken dood in hun living liggen zonder dat iemand dat heeft opgemerkt. Er wordt gesproken van een eenzaamheidsepidemie. Het lijkt me zeker geen onverstandig idee dat een politicus zich hiermee gaat bezighouden. Eenzaamheid schijnt nog steeds taboe te zijn en daar moet verandering in komen, want iemand die zich eenzaam voelt, hoeft zich daar niet voor te schamen.
Ook in België zijn er heel veel mensen die zich geregeld eenzaam voelen. Net als in het Verenigd Koninkrijk gaat het vooral om ouderen en jongeren. Ouderen zijn vergeten/verwaarloosd door de maatschappij (en in bepaalde gevallen (zie: commerciële rusthuizen) door hun kinderen), jongeren zijn voortdurend aan het communiceren met hun vrienden, maar ze doen dat meestal zonder menden in de buurt (of met hun koptelefoon op) en de contacten zijn oppervlakkig. Wat ze écht zouden willen vertellen, kunnen ze via de sociale media aan hun vrienden niet gemakkelijk kwijt. En tegenwoordig is het offlinecontact vaak beperkter dan het onlinecontact. Zo komt het er niet zo snel meer van om diepgaande gesprekken te voeren over thema’s die ertoe doen.
Ik weet zelf ook wat eenzaamheid is. Ik heb me vaak eenzaam gevoeld, al sinds ik me van die notie bewust werd. Ik had vrienden, goede vrienden, maar ze waren vaak net ‘ergens anders’ op de momenten waarop ik ze nodig had. De momenten waarop ik nood had aan hun gezelschap waren niet te tellen, maar net op die momenten waren ze vaak onbereikbaar of niet beschikbaar. Dat kon ik hen in de meeste gevallen niet kwalijk nemen, ik ben nu eenmaal iemand die veel aandacht nodig heeft en ik moet begrijpen dat ik die aandacht niet altijd kan krijgen, dat ik soms zelf naar oplossingen moet zoeken om mijn noden te bevredigen. Toch stootte het me geregeld tegen de borst, zeg maar tussen mijn zestiende en mijn twintigste, dat ik in de meerderheid van de gevallen zélf contact moest opnemen met mijn vrienden omdat zij het zelf niet snel (‘nooit’) zouden doen. Tot op de dag van vandaag stel ik vast dat ik nog steeds in de meerderheid van de gevallen zelf contact moet opnemen met vrienden. Nochtans geeft geen van deze mensen aan liever niet meer met mij te maken te willen hebben. Alleen, veel van hen zijn minder gemakkelijk dan ik geneigd om zelf contact op te nemen. Waar ze zich dan wel voortdurend mee bezighouden, is mij steeds minder een zorg. Maar vroeger ‘stak’ dat. Ik las een dagboek uit 2004 terug waarin ik mijn ongenoegen uit over het feit dat ik gedurende de zomervakantie al twee weken niks meer van x of y had gehoord. “Deze keer neem ik níét het contact op.” Uiteindelijk deed ik het dan toch.
Maar de eenzaamheid uit mijn tienerjaren was niet bijzonder fundamenteel. Ik had verschillende vrienden die gewoon niet zo vaak mijn aandacht nodig hadden als ik de hunne. Het lag dus volledig aan mij. De eenzaamheid die ik tijdens bepaalde periodes in de voorbije tien jaar heb gevoeld, was daarmee vergeleken veel heftiger. Tijdens lange periodes van werkloosheid heb ik me oneindig veel eenzamer gevoeld dan in mijn tienerjaren. Ik voelde me bijvoorbeeld heel eenzaam op zomaar een willekeurige dinsdag ergens in 2014, zomaar een willekeurige dag waarop ik voor niets of niemand uit mijn bed moest komen, bij gebrek aan een job. Ik zocht werk, maar dat was geen 9 to 5-activiteit. Ik kon ermee bezig zijn wanneer ik er zin in had, en veel meer dan enkele uren per week nam die activiteit niet in beslag. Het aantal vacatures waarvoor ik in aanmerking kwam, was tenslotte vrij beperkt en eens ik die gevonden had en ervoor gesolliciteerd had (laat ik zeggen dat ik daar een uur of zes per week mee bezig was), zat het werk er wel zo’n beetje op. Ik had geen concrete structuur in mijn dagen - ik zat vaker naar vacatures te zoeken rond bedtijd dan om twee uur in de namiddag - en bijgevolg lag ik vaak pas om drie of vier uur ‘s nachts in mijn bed en kwam ik er pas tegen de middag weer uit. De indruk dat niemand mij nodig had (op een werkvloer en daarbuiten) was vaak pijnlijk onprettig. Ik voelde me overbodig en mislukt. En met die gevoelens voelde ik me best eenzaam. Mensen houden immers niet van gesprekken over vervelende situaties. Mensen willen liever niet horen dat je geen job hebt, want als je hen dat vertelt, zijn ze min of meer verplicht om een volgende vraag te stellen (iets waar veel mensen niet van houden vanwege een gebrek aan werkelijke interesse voor andermans dagelijkse leven). Als je mensen daarentegen vertelt dat je werkt, hoeven ze niet per se een vervolgvraag te stellen, ze halen alleen maar opgelucht adem (“oef, weer eentje minder om wie ik me pro forma zorgen moet maken”). Het is mijn ondervinding dat werkende mensen ongemakkelijk reageren wanneer je hen vertelt dat je zelf geen job hebt. Toen ik zelf werkte, verloor ook ik enigszins het besef dat er werklozen bestaan. Plots was ik zelf de hele dag bezig en dacht ik niet meer na over het feit dat er mensen waren die pas rond het middaguur uit hun bed rolden. Ik vergat hun bestaan en werd er niet noodzakelijk graag aan herinnerd (al was het maar omdat ik zelf zo lang in hun situatie had gezeten).
Maar als werkloze ben ik echt heel eenzaam geweest. En om mezelf voor verder onheil te beschermen heb ik ontzettend veel gelogen. Een tijdlang werkte ik in een callcenter en ook toen ik dat niet meer deed, bleef ik (tegen kennissen en bepaalde familieleden) zeggen dat ik in een callcenter werkte. De opluchting op hun gezicht was heel belangrijk voor mij. Ik had een zoveelste ongemakkelijke situatie weten te vermijden. Weinig is zo erg als praten met iemand die niet gelukkig is met zijn leven. Ik denk daar zelf ook zo over. In die zin heb ik bewondering voor mijn vrienden, die mij, op enkele uitzonderingen na, altijd zijn blijven steunen. Het is trouwens heel gek dat ik enkele mensen die ik nu absoluut tot mijn beste vrienden reken uitgerekend heb leren kennen in de periode dat ik me vaak heel slecht, radeloos en wanhopig voelde.
Het is ronduit tragisch dat onze maatschappij zo weinig aanvangt met werklozen. Sommigen worden blijkbaar ‘achter hun veren gezeten’, bij mij daarentegen is dat nooit het geval geweest, wat ervoor zorgde dat ik nooit in een vastomlijnde structuur belandde en maandenlang ‘van de radar kon verdwijnen’ zonder dat een of andere instantie dat zou opmerken. Niemand had mij nodig, ik werd nergens verwacht. Ik stond laat op, zwierf door de stad, at op onregelmatige uren, ging mensen uit de weg en staarde de godganse dag naar mijn computerscherm, concluderend dat iedereen altijd druk bezig was (dat iedereen ergens nódig was, dat iedereen in een structuur zat), behalve ik. Het is niet goed dat onze maatschappij sommige mensen ‘met rust laat’. Voor elke werkloze/werkzoekende zou men een bepaald aanbod klaar moeten hebben. Het is enorm belangrijk dat mensen een structuur krijgen aangeboden, als ze daar om vragen en die zelf niet vinden. Naast een gezin (met kinderen) is een job voor de volwassen mens het structuurelement bij uitstek. Of je je job nu graag doet of niet, hij zorgt er wel voor dat je ‘s morgens uit je bed komt en dat je ‘s avonds op tijd weer in je bed kruipt. Want je hebt een reden om dat te doen. Mensen zonder job hebben zoiets niet en krijgen het gevoel dat ze geen rol te spelen hebben. Als zo’n situatie te lang duurt, kan dat je welzijn ernstige schade toebrengen. Het idee van de werkloze als ‘dader’ zit stevig ingebakken in onze maatschappij en dat is afschuwelijk, want studies hebben aangetoond dat zowel de fysieke als de mentale gezondheid van werklozen slechter is dan die van werkende mensen. Ik heb de langdurige werkloosheid mentaal ontzettend zwaar gevonden. De langdurige werkloosheid heeft mij als mens veranderd en ze heeft mijn afkeer voor ‘bepaalde medemensen’, die ik als tiener al had, alleen maar groter gemaakt. (Zo ben ik ervan overtuigd dat de meerderheid van onze politici (van welke politieke kleur dan ook) even weinig in ‘de werkloze’ geïnteresseerd is als in pakweg de paralympische winterspelen. (Of het zou moeten zijn om de werkloze politiek te ‘recupereren’ - rechts (culpabiliseren) én links (beetje gratuit opvrijen).)
De afgelopen maanden stel ik vast dat ik me niet meer eenzaam voel. Op geen enkel moment. Dat ligt aan het feit dat ik tegenwoordig een kortetermijnperspectief op werk/stage heb, maar evenzeer aan het feit dat ik thuis geen internet heb. Internet (en alle communicatie die het genereert) is voor jongeren, volgens mij, de ‘eenzaamheidsmachine’ bij uitstek. Uit jarenlange ervaring weet ik dat er weinig zo treurig is als uren en dagen in je eentje naar een scherm staren en moeten vaststellen dat iedereen onder de mensen komt (welja), dat iedereen ergens ingeschakeld is, behalve jij. Facebook en andere sociale media kunnen je diep in de eenzaamheid duwen als je, zoals ik, gemakkelijk voor een dergelijk gevoel vatbaar bent. Sinds ik thuis geen internet meer heb, ben ik genoodzaakt om naar buiten te gaan, om onder de mensen te komen, om bepaalde zaken in orde te kunnen maken. Thuis voel ik me nooit meer eenzaam, omdat ik mijn hoofd niet op hol kán laten brengen door allerlei zaken die ik tot voor kort via internet te zien of te horen kreeg.
In de situatie van ouderen kan ik me moeilijk verplaatsen en wat zij actief aan hun eenzaamheid kunnen doen, weet ik niet, maar eenzame jongeren kan ik aanraden om wat afstand te nemen van het doorlopende online-gebeuren. Het is veel fijner om zelf voor een bepaald isolement te kiezen (smartphone thuislaten,..) dan om te moeten vaststellen dat je je geïsoleerd voelt terwijl je er net alles aan doet om hyperverbonden te zijn. Het is voor mij bijvoorbeeld veel gemakkelijker om dit stuk rond 17u op Facebook te plaatsen en vervolgens pas rond 14u de volgende dag weer online te gaan, dan wanneer ik de hele avond en de hele voormiddag kan controleren of iemand mijn tekst reeds heeft geliket, waardoor ik tegen 14u helemaal opgenaaid ben (ik heb een grote behoefte aan appreciatie en aandacht). In offline-modus haal ik me in het algemeen minder frustraties op de nek omdat ik de wereld voor een stuk buitensluit. En thuis heb ik me al maanden niet meer eenzaam gevoeld.

zondag 4 maart 2018

Verviers

Ik kon nauwelijks iets tegen haar argumentatie inbrengen en dat frustreerde me mateloos. Nooit eerder maakte ze het me zo moeilijk. Ik had gehoopt dat ze “Ja da’s waar!” zou roepen toen ik zei dat de luchtkwaliteit in de stad dramatisch is, maar in de plaats daarvan zei ze: “Vroeger was het nog veel erger”. Misschien sprak ze het woord ‘nog’ niet uit en verzin ik dat erbij. Dat kan best zijn, want zij is er wel het type voor om te doen alsof het nu heel goed meevalt met die lucht (en dan hoef je ‘nog’ er dus niet bij te zeggen). “Als ik met de fiets ben, vermijd ik de drukke straten”, zei ze. “Ik fiets langs het park.”
“Is dat dan de oplossing?”, sneerde ik geërgerd. “Het probleem uit de weg gaan? Waar het om gaat is dat er een probleem is en dat wij ons daar niet aan moeten aanpassen, maar dat het moet worden opgelost.”
“Vroeger was het nog veel erger hoor.”
Ik krijg graag mijn gelijk en meestal geeft ze mij dat (al was het maar om er van af te zijn), maar voor één keer wilde ze blijkbaar niet meewerken. Het maakte me pisnijdig. Ik moest me inspannen om de discussie te laten voor wat ze was en er niet verder op door te gaan. Er viel hier niets te winnen. In feite was ik gewoon ordinair aan ‘t zagen en klagen, dat zag ik ook wel in. Bovendien wist ik dat ze eigenlijk gelijk had. Vroeger was het inderdaad nóg veel erger, maar dat wilde dus niet zeggen dat het nu ‘wel meevalt’ (niet dat zij dat zo had gezegd of zou zeggen, maar die verwoording schemerde door in die ‘vroeger was het erger’).
Soit. Ik moest daar weg. Ik moest daar absoluut en heel dringend weg. Ik moest terug naar huis om helemaal alleen te zwelgen in mijn kinder8ige, grote gelijk. Los van alles en iedereen zou ik tot bedaren kunnen komen in mijn veilige cocon.
Maar ik kwam niet tot bedaren thuis. Ik wilde tegen stoelen stampen en keek ontsteld uit het raam, prevelend: “Ik moet iets doen, ik moet iets doen, ik moet iets doen..”
Naar het station gaan, de trein pakken die als eerste arriveerde op spoor zeven en bij de zevende halte van die trein afstappen. Ja, goed plan.
De zevende halte van de trein op perron zeven bleek een dorpje nabij Waver te zijn. Gastuche. (Ik ben daar al eens geweest, met mijn broer. Het ligt niet ver van waar wij zijn opgegroeid. Gastuche is trouwens een verbastering van ‘gasthuis’. I kid you not.) In Gastuche had ik vandaag niks te zoeken. Waar kon ik nog naartoe?
Verviers. (‘Vervjee’, niet ‘Verviers’.)
Eigenlijk was het me er vooral om te doen om lang op de trein te zitten (vandaar de zevende halte) en Verviers was ver genoeg, al was het dan maar de tweede halte op de trein richting Eupen (waar ik ook al eens ben geweest met mijn broer maar waar ik nu vandaag niet nog eens naartoe wilde).
Ik had een stapel uitgescheurde Humo-artikels bij en dat was ook wel prettig want ik wilde én lezen én alleen zijn én lang op de trein zitten. Aan al die wensen was voldaan. Maar ik was nog steeds slechtgezind.
We arriveerden in Luik waar ons, treinreizigers, werd meegedeeld dat de trein voor onbepaalde duur zou stilstaan. Oké, whatever. Ik was net een interview met de immer bizarre Jean-Pierre Van Rossem aan ‘t lezen en voor mijn part mocht die trein nog een half uur stilstaan; Verviers zou niet weglopen. Even later werden wij, reizigers, uitgenodigd om op spoor vier op een andere trein te stappen die naar Verviers vertrok. In een impuls waar ik me zelf over verbaasde, verliet ik de trein om me daadwerkelijk naar spoor vier te begeven, maar, oei, ik had in mijn haast mijn handschoenen en muts laten liggen en moest terug naar de trein waarmee ik tot in Luik was getuft (de trein die gelukkig nog steeds voor onbepaalde duur stilstond) om daar mijn gerief te gaan halen. Zo gezegd zo gedaan en ik snelde de roltrap op om nog tijdig op spoor vier te geraken voor de aansluiting naar Verviers. Maar het mocht niet zijn. De deuren gingen net toe. Ne pas embarquer. Oké, whatever. Verviers liep nog steeds niet weg. Ik draaide me om om weer naar de onbepaald vertraagde trein te sjokken, maar die zag ik zomaar ineens, schijnbaar uit het niets, zijn deuren sluiten en vertrekken. Ik was verbijsterd. Overrompeld door opeengestapelde frustraties en een gevoel van totale lusteloosheid ijsbeerde ik een minuut lang over het perron en sprak ik luidop tegen mezelf, dingen herhalend als: “Alexandertje, Alexandertje, Alexandertje toch.. Ademen, jongen. Ademen.” Ik vreesde dat ik een zenuwinzinking zou krijgen en zag mezelf al afgevoerd worden in een ambulance, maar wist mezelf uiteindelijk te herpakken en slenterde als een halfgebroken man naar de grote hal van Luik-Guillemins. Daar kocht ik in een broodjeszaak een suisse longue en sjokte ik verveeld een krantenwinkel binnen. Bij de boeken trof ik ‘Débâcle’ van Lize Spit aan. ‘Débâcle.’ Inderdaad. Het is verbazend hoe boeken in vertaling soms een hele andere titel krijgen. Ik kocht een Red Bull red edition in de wetenschap dat ik daar totaal niet van zou opkikkeren en stelde in het verdere verloop van de namiddag vast dat wat ik al wist inderdaad opnieuw werd bevestigd. Red Bull red edition. ‘t Is dat ik me aangetrokken voel door de lay-out van het blikje (dat rood vind ik mooi) want anders zou ik die crap nooit drinken. ‘t Is bagger en ik (ik zal voor mezelf spreken) krijg er totaal geen energieboost (of ‘vleugels’) van.
Maar wanneer kwam nu die volgende klotetrein naar Verviers? Ik overwoog even om gewoon terug naar Leuven te gaan. Ik had zin om te schrijven over wat ik tot dusver had meegemaakt (Lizes débâcle, mijn eigen débâcle en nog zoveel meer; het leek me wel leuk om te schrijven over hoe ik níét naar Verviers was gegaan). Ik sms’te het krachtige woord ‘pisnijdig’ naar mezelf, opdat ik zeker niet zou vergeten om dat te gebruiken in het boeiende verslag dat ik ‘s avonds waarschijnlijk over mijn avonturen zou schrijven. Toch had ik het gevoel dat er voor een leuk verhaal meer nodig was dan enkel maar níét naar Verviers gaan. Ik kon er maar beter wél naartoe gaan, nu ik toch al in Luik was aanbeland. En zo gebeurde het dat ik op 3 maart 2018 omstreeks 15:30 in Verviers arriveerde.
Verviers, zo kan ik u nu in alle subjectiviteit vertellen, is een provinciegat waar niks te beleven valt. Ik kwam er uit het opvallend kleine en mistroostige station en was meteen in de ban van de lelijke stationsomgeving. Nog steeds nijdig en gefrustreerd omdat iemand, Zij, mij had tegengesproken over de miserabele luchtkwaliteit in mijn woonomgeving (en in veel mindere mate omdat ik twéé treinen voor mijn neus had zien wegrijden), slofte ik door woonwijken die me in geen enkel opzicht konden boeien. En waar was verdomme het centrum van deze stad? (Pas twee uur later zou ik het centrum van Verviers vinden. Place Verte, welbekend van Monopoly, stelt geen bal voor.)
Ik zwierf lukraak door grijsgrauwe straatjes en schaamde me kapot voor het feit dat ik er in tegenstelling tot de locals niet bijliep alsof ik al mijn kleren in de kringloopwinkel koop. Want jeetje, wat is dat toch met die Walen? Joggingbroeken, loopschoenen en lelijke regenjassen all over the place. Oké, ik weet dat de regio Leuven een van de meest welvarende regio’s van België is en dat Luik, Charleroi en dus ook Verviers zich aan de andere kant van het spectrum situeren, maar het verschil met Leuven is toch echt wel enorm. Ik waande me bijna in een ander land. In Macedonië, om precies te zijn.
Nee, Verviers, ik vond er geen bal aan. Dit was een middelgrote stad met meer dan 50.000 inwoners. Er moest hier toch wel ergens iets te zien zijn? En daar had je dan plots een mooi en groot gebouw dat los leek te staan van de Vervierse realiteit. Chocolaterie Darcis is een chocoladebar én -shop én -museum en ziet eruit alsof het serieus wat heeft mogen kosten. Ik dronk er gezellig een warme choco (“bonne dégustation!”) en probeerde uit alle macht de unieke smaak van de Darcis-chocolade te degusteren, zonder ooit het gevoel te krijgen dat dat me ook echt lukte (al was het best wel lekker).
Tijdens het drinken las ik een kritisch artikel over het beleid van onze walgelijke minister van financiën, Johan Van Overtveldt, die op Europees niveau op de rem staat als men akkoorden wil afsluiten over het belasten van multinationals. Ik weet niet waar zo’n Van Overtveldt precies op uit is, maar blijkbaar (en ik begrijp dus écht niet waarom een mens dat zou willen) vindt hij het prettiger om rijken rijker te maken dan om armen rijker te maken. Het moet zijn dat de man net als de meeste van zijn partijgenoten met zijn mentale gezondheid sukkelt en ik hoop echt dat hij snel de hulp vindt die hij nodig heeft, maar ik zou hem bij deze toch willen adviseren om zijn job aan iemand over te laten die er wél nog een beetje met zijn verstand bij is. Alvast bedankt, Johan.
De choco was op en ik ging weer de stad in, dit maal met als doel om het centrum van Verviers, het kloppende hart van deze bruisende stad, te vinden. Maar het lukte me niet. Hier was niks, Verviers was dood. Trainingspakken, geblondeerde trezebezen met zuid-Europese roots en leegstand, die waren er wel.
Ik liep een Aldi binnen en kocht er een Green Tea. Ze hadden er dezelfde producten als in de Aldi aan Kapucijnenvoer waar ik tot voor een half jaar meestal mijn inkopen deed. Aan de kassa stond een vrouw die er - en dit klinkt zó plat - van vanachter bekeken geweldig uitzag en dat vond ik raar want ik was tenslotte in Verviers en in Verviers, zo had ik al vastgesteld, waren er geen mooie vrouwen. Mijn indruk werd bevestigd toen de vrouw aan de kassa zich omdraaide. Het hele tafereel deed me denken aan een Facebookpagina die ik ooit bezocht met een hele reeks foto’s van vrouwen met een lekker lijf en, helaas, een lelijke kop (en ja, ik ben me echt 100.000% bewust van het feit dat dit extreem seksistische praat is, maar hé, vette pech, het is nu eenmaal zo, en ik ben tenminste eerlijk).
Ik had het nu echt wel gehad met Verviers en besloot maar eens terug richting station te slenteren. (Misschien vraag je je af waarom ik niemand aansprak om de weg naar het stadscentrum te vragen. Wel, uiteindelijk was ik echt niet nieuwsgierig genoeg naar dat centrum om werkelijk de moeite te doen om het te vinden. Vond ik het wel, zoveel te beter. Vond ik het niet, even goed.) Bij het station aangekomen bleek het 43 na het uur te zijn en er reed pas een volgende trein terug naar Leuven om 39 na het uur. Dat waren dus nog eens 56 minuten waarvan ik dankbaar gebruik kon maken om eens te meer naar het centrum van Verviers op zoek te gaan. Wat een cadeau. Ik besloot nu echt alles op alles te zetten en het lukte me nu wel, bij mijn derde poging, om het centrum van deze banale provinciestad te vinden. Alle ketens bleken vertegenwoordigd. C&A, Zeeman en ga zo maar door. Hans Anders was er ook en ik vroeg me af hoe ze dat daar uitspreken. Ans Anders? Ans Andèrs? Ouant ja, et kán andèrs. Op de Place Verte bedacht ik me dat het volstrekt onlogisch is dat dit plein in Monopoly duurder is dan de Leuvense Diestsestraat, maar ik liet die gedachte meteen weer varen. Een beetje orde in mijn hoofd, daar mocht ik mezelf wel op trakteren vandaag. Ik leef tenslotte maar één keer, net zoals ik maar één keer in Verviers zou komen.
Oké. Zo was het wel goed, ik kon terug naar het station. Het toeval (niet het lot - fuck het lot) had het zo gewild dat ik alsnog het stadscentrum had mogen vinden (dat me trouwens op geen enkele manier had weten te boeien, al was het maar omdat alle winkels net aan ‘t sluiten waren toen ik er aankwam), maar nu was het werkelijk hoog tijd om Verviers uit te zwaaien.
De trein richting Leuven was bijzonder knus met zetels waarin je echt kon wegsoezen, maar met de telefoonverbinding waren er onvoorziene problemen. ‘Tot snel. Love ya. x’, smste ik daarom naar I. toen ons gesprek voor de derde keer werd afgebroken.
Ik las een interview met ‘jihadexpert’ Montasser Alde’emeh en kwam volledig gederadicaliseerd in Leuven aan. Daar had ik een onmiddellijke busaansluiting naar Heverlee, en nu ben ik thuis.
Wat fijn.