Ik kon nauwelijks iets tegen haar argumentatie inbrengen en dat frustreerde me mateloos. Nooit eerder maakte ze het me zo moeilijk. Ik had gehoopt dat ze “Ja da’s waar!” zou roepen toen ik zei dat de luchtkwaliteit in de stad dramatisch is, maar in de plaats daarvan zei ze: “Vroeger was het nog veel erger”. Misschien sprak ze het woord ‘nog’ niet uit en verzin ik dat erbij. Dat kan best zijn, want zij is er wel het type voor om te doen alsof het nu heel goed meevalt met die lucht (en dan hoef je ‘nog’ er dus niet bij te zeggen). “Als ik met de fiets ben, vermijd ik de drukke straten”, zei ze. “Ik fiets langs het park.”
“Is dat dan de oplossing?”, sneerde ik geërgerd. “Het probleem uit de weg gaan? Waar het om gaat is dat er een probleem is en dat wij ons daar niet aan moeten aanpassen, maar dat het moet worden opgelost.”
“Vroeger was het nog veel erger hoor.”
Ik krijg graag mijn gelijk en meestal geeft ze mij dat (al was het maar om er van af te zijn), maar voor één keer wilde ze blijkbaar niet meewerken. Het maakte me pisnijdig. Ik moest me inspannen om de discussie te laten voor wat ze was en er niet verder op door te gaan. Er viel hier niets te winnen. In feite was ik gewoon ordinair aan ‘t zagen en klagen, dat zag ik ook wel in. Bovendien wist ik dat ze eigenlijk gelijk had. Vroeger was het inderdaad nóg veel erger, maar dat wilde dus niet zeggen dat het nu ‘wel meevalt’ (niet dat zij dat zo had gezegd of zou zeggen, maar die verwoording schemerde door in die ‘vroeger was het erger’).
Soit. Ik moest daar weg. Ik moest daar absoluut en heel dringend weg. Ik moest terug naar huis om helemaal alleen te zwelgen in mijn kinder8ige, grote gelijk. Los van alles en iedereen zou ik tot bedaren kunnen komen in mijn veilige cocon.
Maar ik kwam niet tot bedaren thuis. Ik wilde tegen stoelen stampen en keek ontsteld uit het raam, prevelend: “Ik moet iets doen, ik moet iets doen, ik moet iets doen..”
Naar het station gaan, de trein pakken die als eerste arriveerde op spoor zeven en bij de zevende halte van die trein afstappen. Ja, goed plan.
De zevende halte van de trein op perron zeven bleek een dorpje nabij Waver te zijn. Gastuche. (Ik ben daar al eens geweest, met mijn broer. Het ligt niet ver van waar wij zijn opgegroeid. Gastuche is trouwens een verbastering van ‘gasthuis’. I kid you not.) In Gastuche had ik vandaag niks te zoeken. Waar kon ik nog naartoe?
Verviers. (‘Vervjee’, niet ‘Verviers’.)
Eigenlijk was het me er vooral om te doen om lang op de trein te zitten (vandaar de zevende halte) en Verviers was ver genoeg, al was het dan maar de tweede halte op de trein richting Eupen (waar ik ook al eens ben geweest met mijn broer maar waar ik nu vandaag niet nog eens naartoe wilde).
Ik had een stapel uitgescheurde Humo-artikels bij en dat was ook wel prettig want ik wilde én lezen én alleen zijn én lang op de trein zitten. Aan al die wensen was voldaan. Maar ik was nog steeds slechtgezind.
We arriveerden in Luik waar ons, treinreizigers, werd meegedeeld dat de trein voor onbepaalde duur zou stilstaan. Oké, whatever. Ik was net een interview met de immer bizarre Jean-Pierre Van Rossem aan ‘t lezen en voor mijn part mocht die trein nog een half uur stilstaan; Verviers zou niet weglopen. Even later werden wij, reizigers, uitgenodigd om op spoor vier op een andere trein te stappen die naar Verviers vertrok. In een impuls waar ik me zelf over verbaasde, verliet ik de trein om me daadwerkelijk naar spoor vier te begeven, maar, oei, ik had in mijn haast mijn handschoenen en muts laten liggen en moest terug naar de trein waarmee ik tot in Luik was getuft (de trein die gelukkig nog steeds voor onbepaalde duur stilstond) om daar mijn gerief te gaan halen. Zo gezegd zo gedaan en ik snelde de roltrap op om nog tijdig op spoor vier te geraken voor de aansluiting naar Verviers. Maar het mocht niet zijn. De deuren gingen net toe. Ne pas embarquer. Oké, whatever. Verviers liep nog steeds niet weg. Ik draaide me om om weer naar de onbepaald vertraagde trein te sjokken, maar die zag ik zomaar ineens, schijnbaar uit het niets, zijn deuren sluiten en vertrekken. Ik was verbijsterd. Overrompeld door opeengestapelde frustraties en een gevoel van totale lusteloosheid ijsbeerde ik een minuut lang over het perron en sprak ik luidop tegen mezelf, dingen herhalend als: “Alexandertje, Alexandertje, Alexandertje toch.. Ademen, jongen. Ademen.” Ik vreesde dat ik een zenuwinzinking zou krijgen en zag mezelf al afgevoerd worden in een ambulance, maar wist mezelf uiteindelijk te herpakken en slenterde als een halfgebroken man naar de grote hal van Luik-Guillemins. Daar kocht ik in een broodjeszaak een suisse longue en sjokte ik verveeld een krantenwinkel binnen. Bij de boeken trof ik ‘Débâcle’ van Lize Spit aan. ‘Débâcle.’ Inderdaad. Het is verbazend hoe boeken in vertaling soms een hele andere titel krijgen. Ik kocht een Red Bull red edition in de wetenschap dat ik daar totaal niet van zou opkikkeren en stelde in het verdere verloop van de namiddag vast dat wat ik al wist inderdaad opnieuw werd bevestigd. Red Bull red edition. ‘t Is dat ik me aangetrokken voel door de lay-out van het blikje (dat rood vind ik mooi) want anders zou ik die crap nooit drinken. ‘t Is bagger en ik (ik zal voor mezelf spreken) krijg er totaal geen energieboost (of ‘vleugels’) van.
Maar wanneer kwam nu die volgende klotetrein naar Verviers? Ik overwoog even om gewoon terug naar Leuven te gaan. Ik had zin om te schrijven over wat ik tot dusver had meegemaakt (Lizes débâcle, mijn eigen débâcle en nog zoveel meer; het leek me wel leuk om te schrijven over hoe ik níét naar Verviers was gegaan). Ik sms’te het krachtige woord ‘pisnijdig’ naar mezelf, opdat ik zeker niet zou vergeten om dat te gebruiken in het boeiende verslag dat ik ‘s avonds waarschijnlijk over mijn avonturen zou schrijven. Toch had ik het gevoel dat er voor een leuk verhaal meer nodig was dan enkel maar níét naar Verviers gaan. Ik kon er maar beter wél naartoe gaan, nu ik toch al in Luik was aanbeland. En zo gebeurde het dat ik op 3 maart 2018 omstreeks 15:30 in Verviers arriveerde.
Verviers, zo kan ik u nu in alle subjectiviteit vertellen, is een provinciegat waar niks te beleven valt. Ik kwam er uit het opvallend kleine en mistroostige station en was meteen in de ban van de lelijke stationsomgeving. Nog steeds nijdig en gefrustreerd omdat iemand, Zij, mij had tegengesproken over de miserabele luchtkwaliteit in mijn woonomgeving (en in veel mindere mate omdat ik twéé treinen voor mijn neus had zien wegrijden), slofte ik door woonwijken die me in geen enkel opzicht konden boeien. En waar was verdomme het centrum van deze stad? (Pas twee uur later zou ik het centrum van Verviers vinden. Place Verte, welbekend van Monopoly, stelt geen bal voor.)
Ik zwierf lukraak door grijsgrauwe straatjes en schaamde me kapot voor het feit dat ik er in tegenstelling tot de locals niet bijliep alsof ik al mijn kleren in de kringloopwinkel koop. Want jeetje, wat is dat toch met die Walen? Joggingbroeken, loopschoenen en lelijke regenjassen all over the place. Oké, ik weet dat de regio Leuven een van de meest welvarende regio’s van België is en dat Luik, Charleroi en dus ook Verviers zich aan de andere kant van het spectrum situeren, maar het verschil met Leuven is toch echt wel enorm. Ik waande me bijna in een ander land. In Macedonië, om precies te zijn.
Nee, Verviers, ik vond er geen bal aan. Dit was een middelgrote stad met meer dan 50.000 inwoners. Er moest hier toch wel ergens iets te zien zijn? En daar had je dan plots een mooi en groot gebouw dat los leek te staan van de Vervierse realiteit. Chocolaterie Darcis is een chocoladebar én -shop én -museum en ziet eruit alsof het serieus wat heeft mogen kosten. Ik dronk er gezellig een warme choco (“bonne dégustation!”) en probeerde uit alle macht de unieke smaak van de Darcis-chocolade te degusteren, zonder ooit het gevoel te krijgen dat dat me ook echt lukte (al was het best wel lekker).
Tijdens het drinken las ik een kritisch artikel over het beleid van onze walgelijke minister van financiën, Johan Van Overtveldt, die op Europees niveau op de rem staat als men akkoorden wil afsluiten over het belasten van multinationals. Ik weet niet waar zo’n Van Overtveldt precies op uit is, maar blijkbaar (en ik begrijp dus écht niet waarom een mens dat zou willen) vindt hij het prettiger om rijken rijker te maken dan om armen rijker te maken. Het moet zijn dat de man net als de meeste van zijn partijgenoten met zijn mentale gezondheid sukkelt en ik hoop echt dat hij snel de hulp vindt die hij nodig heeft, maar ik zou hem bij deze toch willen adviseren om zijn job aan iemand over te laten die er wél nog een beetje met zijn verstand bij is. Alvast bedankt, Johan.
De choco was op en ik ging weer de stad in, dit maal met als doel om het centrum van Verviers, het kloppende hart van deze bruisende stad, te vinden. Maar het lukte me niet. Hier was niks, Verviers was dood. Trainingspakken, geblondeerde trezebezen met zuid-Europese roots en leegstand, die waren er wel.
Ik liep een Aldi binnen en kocht er een Green Tea. Ze hadden er dezelfde producten als in de Aldi aan Kapucijnenvoer waar ik tot voor een half jaar meestal mijn inkopen deed. Aan de kassa stond een vrouw die er - en dit klinkt zó plat - van vanachter bekeken geweldig uitzag en dat vond ik raar want ik was tenslotte in Verviers en in Verviers, zo had ik al vastgesteld, waren er geen mooie vrouwen. Mijn indruk werd bevestigd toen de vrouw aan de kassa zich omdraaide. Het hele tafereel deed me denken aan een Facebookpagina die ik ooit bezocht met een hele reeks foto’s van vrouwen met een lekker lijf en, helaas, een lelijke kop (en ja, ik ben me echt 100.000% bewust van het feit dat dit extreem seksistische praat is, maar hé, vette pech, het is nu eenmaal zo, en ik ben tenminste eerlijk).
Ik had het nu echt wel gehad met Verviers en besloot maar eens terug richting station te slenteren. (Misschien vraag je je af waarom ik niemand aansprak om de weg naar het stadscentrum te vragen. Wel, uiteindelijk was ik echt niet nieuwsgierig genoeg naar dat centrum om werkelijk de moeite te doen om het te vinden. Vond ik het wel, zoveel te beter. Vond ik het niet, even goed.) Bij het station aangekomen bleek het 43 na het uur te zijn en er reed pas een volgende trein terug naar Leuven om 39 na het uur. Dat waren dus nog eens 56 minuten waarvan ik dankbaar gebruik kon maken om eens te meer naar het centrum van Verviers op zoek te gaan. Wat een cadeau. Ik besloot nu echt alles op alles te zetten en het lukte me nu wel, bij mijn derde poging, om het centrum van deze banale provinciestad te vinden. Alle ketens bleken vertegenwoordigd. C&A, Zeeman en ga zo maar door. Hans Anders was er ook en ik vroeg me af hoe ze dat daar uitspreken. Ans Anders? Ans Andèrs? Ouant ja, et kán andèrs. Op de Place Verte bedacht ik me dat het volstrekt onlogisch is dat dit plein in Monopoly duurder is dan de Leuvense Diestsestraat, maar ik liet die gedachte meteen weer varen. Een beetje orde in mijn hoofd, daar mocht ik mezelf wel op trakteren vandaag. Ik leef tenslotte maar één keer, net zoals ik maar één keer in Verviers zou komen.
Oké. Zo was het wel goed, ik kon terug naar het station. Het toeval (niet het lot - fuck het lot) had het zo gewild dat ik alsnog het stadscentrum had mogen vinden (dat me trouwens op geen enkele manier had weten te boeien, al was het maar omdat alle winkels net aan ‘t sluiten waren toen ik er aankwam), maar nu was het werkelijk hoog tijd om Verviers uit te zwaaien.
De trein richting Leuven was bijzonder knus met zetels waarin je echt kon wegsoezen, maar met de telefoonverbinding waren er onvoorziene problemen. ‘Tot snel. Love ya. x’, smste ik daarom naar I. toen ons gesprek voor de derde keer werd afgebroken.
Ik las een interview met ‘jihadexpert’ Montasser Alde’emeh en kwam volledig gederadicaliseerd in Leuven aan. Daar had ik een onmiddellijke busaansluiting naar Heverlee, en nu ben ik thuis.
Wat fijn.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten