zaterdag 11 december 2010

Verdwijnen

Het bos waar ik nog veel te weinig kom. Vermoedelijk is het er stekedonker. De vijver is bedekt met mos, er zit niemand op het bankje ernaast. Ik zat er vroeger, ik schreef er gedichtjes. Ik trok met mijn fiets de natuur in en had een blocnote in mijn zak. Dat vond ik wel iets hebben. Dat vond ik al poëtisch op zich.

Er kwam niemand, behalve ruiters. Ze stoorden mij. Ik was in mezelf gekeerd en wilde uit alle macht verdwalen. Dat is er nooit van gekomen.

Ik had nog geen gsm. Ik wilde er ook geen. Die dingen waren voor belangrijke mensen en ik was geen belangrijke mens. Ik vond dat poëtisch, geen gsm hebben. Het liet aan de verbeelding over. Geen hond die me kon bellen om te vragen waar ik was. In het bos, aan de vijver, op zoek naar een invalshoek en een hoek om in te vallen.

Ik denk dat ik mij al jaren niet meer melancholisch heb gevoeld, terwijl ik er toch het type voor ben. In het bos zocht ik wanhopig naar melancholie maar vaak vond ik enkel pathos. Dan ging ik weer naar huis, want pathos was de vijand (waardoor ik mij meermaals liet aftroeven).

Ik had heel ver willen rijden. Er waren dagen dat ik opstond met het plan om te verdwijnen. Soms wist ik zeker dat ik tot in Transylvanië zou fietsen, dat ik daar door een familie als een zoon zou worden ontvangen en dat ik een klein kamertje in hun kleine huisje zou krijgen. Ik zou het grootste deel van mijn dagen doorbrengen in een donkere hoek. Ik zou niemand storen, vooral mezelf niet.

In de duisternis zou ik wachten tot ik zeker wist dat ik niemand nog in de weg zou lopen. Dat het leven geleefd zou worden zonder mijn aanwezigheid. Dat ik er amper nog acht op zou slaan dat ik zelf nog leefde. Dat zou het doel zijn. Leven zonder het te beseffen. Dat de zintuigen minimaal zouden functioneren. Dat er haar op mijn handen zou groeien en vingernagels klauwen zouden worden. Zodat ik zeker niet meer zou kunnen schrijven.

Geen opmerkingen: