zondag 13 maart 2011

Wie is ze?

Hij is met haar naar 'Rundskop' gaan kijken. Hij vertelt het alsof hij haar suikernonkel is. Ze is zijn lief. Of gisteren toch nog, toen ik met hem sprak.

Nu heeft hij ruzie met haar gemaakt. Ze zaagde. Wie is ze?, vraag ik. Ze studeert taal- en letterkunde, zegt hij. Ze is zijn vriendin. Voor de gelegenheid. Of: bij gebrek aan beter.

Volgend weekend leert hij voor de gelegenheid een nieuw meisje kennen. Eentje dat 7,3 op 10 scoort in plaats van 7,2.

Een jaar geleden was hij wél verliefd, heel gericht, 9 op 10, op een meisje waarmee hij samen leuke dingen deed. Maar ze wist niet wat ze wilde en kon niet kiezen tussen hem en haar toenmalige vriend. Sindsdien is hij niet meer verliefd geweest, maar heeft hij wel drie of vier (of vijf?) lieven gehad. Ik vraag hem hoe het met zijn lief gaat en moet altijd even denken: met wie is hij nu? Wie heeft hij afgeserveerd omdat ze zaagde? Ik spreek vragend haar naam uit. Is het nog datzelfde meisje?

Hij boekt een overwinning als hij haar luid kan laten kreunen tijdens het neuken. Want dan horen zijn vrienden dat en maakt hij hen jaloers, of amuseert hij hen toch. Hij wint het wedstrijdje om ter meest seks. De concurrentie wil wel, maar komt niet verder dan wat zatte praat om drie uur in de ochtend. Hij krijgt het daarentegen aan boord gelegd om zo'n moppie helemaal tot in zijn kamertje te loodsen en haar - nog spectaculairder - de stijle trap van zijn stapelbed op te duwen. Een krachttoer, dat laatste, want echt klimwerk - ik spreek uit ervaring, zonder seks met hem te hebben gehad.

En ik probeer krampachtig in de liefde te geloven als ik naar hem luister. Ik schrijf niet 'blijven geloven', want ik ben nooit van echte liefde overtuigd geweest. Ik heb er nooit bij stilgestaan. De liefde is niet mijn branche. Ik heb daar niet voor gestudeerd. Ik ben even slecht in liefde als in gezichten herkennen.

Maar is hij er dan wel goed in? Het heeft er alle schijn van. Die quasi inhoudsloze beleving ervan. Is dat het recept? Eén van de recepten, ja.

Ik blijf geloven in iets méér. Ik moet. Cynisch hopen op iets meer. Nu toch nog.

(Voorlopig blijft hij mij dulden als vriend. En ik vind hem ook nog steeds aangenaam gezelschap. Twee klootzakken bij elkaar.)