woensdag 31 januari 2018

Positieve focus

Ik vind mijn eigen teksten maar zelden deprimerend, al heb ik veel begrip voor mensen die daar anders over denken. Natuurlijk kan ik niet ontkennen dat bepaalde onderwerpen ‘zwaar’ zijn en dat ze een eventuele lezer niet altijd zullen opbeuren. Maar als ik schrijf, geef ik uiting aan wat ik op dat moment voel en ik schrijf vooral op momenten waarop ik me gevoelsmatig moet beschermen tegen de ‘boze buitenwereld’. Als ik simpelweg vrolijk ben, wat ook weleens gebeurt, voel ik bijna nooit de nood om te schrijven. Dan ga ik er liever op uit, spreek ik af met een vriend, kom ik onder de mensen, zing en dans ik.
Helaas ben ik dezer dagen niet vrolijk, zonder daarom somber te zijn, trouwens. Ik denk alleen dat ik de zaken op dit moment vrij helder zie. Já, zoals ik herhaaldelijk schreef, ik ben van mening dat de wereld naar de kloten gaat, maar já, ik besef ook dat ik dat op een meer genuanceerde manier zou kunnen formuleren (niet dat iemand mij gevraagd heeft om dat te doen). Er zijn ontzettend veel mensen die constructief aan de toekomst werken, de zogenaamde bottom up-initiatieven maken elke dag opgang en zij zullen mee de richting bepalen die de wereld (of onze samenleving) zal uitgaan. Op den duur zullen bottom up-bewegingen het misschien zelfs van de bestaande structuren overnemen en zullen ze komaf maken met het huidige door neo-liberalisme gestuurde systeem waarin inhalige zakenmensen en cynische politici de plak zwaaien. Dat bottom up-bewegingen de dingen ten gronde zullen veranderen, kan niet uitgesloten worden. Vooralsnog is het echter zo ver nog niet en blijft ‘het’ (in het westen) mijns inziens eerder de verkeerde kant opgaan. Dat zegt mij althans mijn buikgevoel. Ik ontsnap immers niet aan een nieuwsstroom die onmiskenbaar onheil voorspelt, zoals ik steeds op artikels stoot waarin ernstige maatschappelijke problemen worden aangekaart. Ook al probeer ik voor mezelf dag in dag uit op het positieve te focussen, het slechte nieuws van buitenaf kruipt onder mijn vel en ik sleep het met me mee. En ja, dat slechte nieuws maakt mij chronisch verdrietig, wanhopig zelfs. En ik ontbeer de (wils)kracht om daar echt iets tegen te beginnen, net zoals ik de (wils)kracht of het lef ontbeer om zelf van onderuit een initiatief op te zetten dat kan bijdragen aan de wereld van de toekomst.
Het zijn bepaalde details in mijn leven die mij opheffen en uit welke ik het doorzettingsvermogen haal om belangrijke, constructieve beslissingen te nemen. Een vriendin die iets moois schrijft in mijn ‘Happiness is’-boekje. Een andere vriendin die een anekdote uit haar kindertijd vertelt die mij ontroert. Het zesjarige zoontje van diezelfde vriendin dat vraagt of ik mee met hem met zijn autootjes wil spelen. Uit dergelijke interacties haal ik energie en het zijn dergelijke kleine momenten die mij uiteindelijk toch van het leven doen houden. Zeker ook het feit dat zulke lieve mensen met mij willen omgaan of mij zelfs een vriend noemen, geeft mij heel veel voldoening.
Laatst beluisterde ik, terwijl ik een wandeling maakte, op mijn mp3-speler een radiogesprek over mindfullness op het werk. Ik besloot me tijdens het wandelen volledig dáárop te focussen, ik besloot me volledig in dat moment ( in het ‘nu’) te verplaatsen en andere gedachten uit te schakelen. Ik realiseerde me dat ik stapte zonder daarbij enige fysieke hinder te ondervinden. Ik bedacht me dat ik in goede conditie verkeer en gezond ben, nooit ziek ben, blijkbaar een sterk afweersysteem heb - wat een geluk, want een goede gezondheid is zeer belangrijk voor het welbevinden). Ik stelde ook vast dat ik heel veel vrijheid heb in mijn leven en dat ik me geen zorgen moet maken over geld. Ik bedacht me dat ik heel wat vrienden heb, heel wat mensen met wie ik een fijn contact heb, met wie ik me kan amuseren én met wie ik serieuze gesprekken kan voeren. Ik bedacht me eens te meer hoe waardevol het is om close te zijn met mijn moeder en mijn broer, mijn broer die mij door en door kent en die mij meer dan wie ook begrijpt, omdat wij zo op elkaar lijken terwijl we toch ook heel verschillend zijn. Ik merkte op dat ik allerlei dingen zou kunnen ondernemen in mijn leven, mocht ik daar zin in hebben. Dat er geen oorlog is in ons land, dat er geen hongersnood is, dat ik ‘s nachts rustig kan slapen, dat ik me niet suf hoef te piekeren over vanalles en nog wat - ik bedacht me zoveel dingen waarvoor ik ‘dankbaar’ zou kunnen zijn (mocht ‘dankbaar’ een woord zijn dat ik in deze context vind passen, wat niet het geval is).
Ik was ook blij dat ik zo bewust kon nadenken over wat ik allemaal wél heb in mijn leven. Ik was tevreden over mijn kritische geest en hoe die mij wakker houdt. Er was dus heel wat om tevreden over te zijn. En diezelfde tevredenheid voel ik dag in dag uit, die neem ik óók overal mee. Een mens kan én tevreden zijn over zijn eigen situatie én ongelukkig zijn over externe factoren die hem destabiliseren. Die combinatie bestaat en is legitiem. Steen en been klagen leidt nergens toe, maar de ogen sluiten voor weinig opbeurende maatschappelijke evoluties is al even idioot. Dat sommige mensen daarvoor gevoeliger zijn dan anderen is misschien maar goed. Het zijn die gevoelige mensen die de ‘klokkenluiders’ kunnen zijn en die tegenbewegingen in gang kunnen zetten. Iemand die gevoelloos is voor actuele tendensen kan weinig bijdragen tot een eventuele verbetering of ommekeer. En iemand die bewust de ogen sluit voor elke vorm van miserie blijft eigenlijk als mens in gebreke.
Zo, dat heb ik ook weer eens gezegd. Ik zit hier warmpjes onder mijn dekbed en nu heb ik tijd voor een ontbijtje, waarbij ik kan eten wat mij belieft. Daarna kan ik lezen, schrijven, muziek luisteren, nog iets anders doen - bijna doen wat ik maar wil. Als ik de boze buitenwereld niet wil binnenlaten vandaag, als ik in mijn comfortzone wil blijven, dan kan dat vandaag probleemloos; ik hoef de actualiteit helemaal niet te volgen, niemand legt mij dat op. En als kers op de taart ga ik vanavond iets drinken met een vriend. Als dat geen fijne dag is.. Als dat mij triestig zou maken.. Tja, dan..
Ik wens jou ook nog een fijne dag.

dinsdag 30 januari 2018

Veertig jaar later

30-1-2060
Ik zal me nooit genoeg kunnen schamen voor wat ik allemaal gezegd en geschreven heb in mijn jonge jaren. Met name wat ik zei over de staat van de wereld in die tijd is zonder meer om te huilen, als ik er nu op terugkijk. “De wereld gaat naar de kloten” zei ik met zoveel woorden. Mensenlief, wat sloeg ik in mijn zelfgecreëerde realiteit de bal mis. Ach, ik was jong en onnozel en ging in mijn balorigheid bewust voorbij aan elke nuance, omdat ik zo intens naar duidelijkheid verlangde (wat die ‘duidelijkheid’ ook mocht inhouden). Het was altijd ja of nee voor mij. Het was altijd plus of min. Het was kortom het pathetische geleuter van een late twintiger, een prille dertiger, een ‘millennial’ zoals onze generatie werd genoemd, die niet de ballen had om een volwassen man te worden en zich in geen enkel maatschappelijk thema verdiepte maar zich niettemin geroepen voelde om holle uitspraken te doen als stonden ze in steen gebeiteld. Ik nam op geen moment de moeite om een beetje te studeren, nee, ik gaf mijn op luie hypotheses gefundeerde mening, plaatste die in één zelfgenoegzame click op Facebook en daarmee was dan voor mij de kous af. Dat en enkel dat was mijn ‘engagement’ (al is dat woord hier uiteraard niet op zijn plaats).
Nee, echt, ik zal me nooit genoeg kunnen verontschuldigen voor mijn infantiele gezwets van destijds. Omdat de wereld helemaal niet naar de kloten gegaan is, zoals we anno 2060 met z’n allen kunnen vaststellen. Het gaat, integendeel, heel goed met de wereld op dit moment en dat hebben we, daar moet ik heel eerlijk in durven zijn, in grote mate te danken aan de inspanningen die precies mijn eigen generatiegenoten hebben geleverd (wat een en ander voor mij des te pijnlijker maakt). Het zijn net die destijds wat verguisde millennials die de grote maatschappelijke problemen van die tijd in handen hebben genomen en ervoor hebben gezorgd dat er binnen een relatief korte periode een enorme omwenteling kwam. In verschillende fases natuurlijk, maar toch best snel moet gezegd. Grofweg tussen 2022 en 2040 kwam er een toch wel redelijk onvoorziene, globale ommekeer die min of meer komaf maakte met enkele wereldproblemen die destijds zo onoverkomelijk leken. Plots lukte het Europa bijvoorbeeld wél om (sowieso al snel afnemende) vluchtelingenstromen op een humane manier in goede banen te leiden. En ook het klimaatprobleem dat ons al vele jaren in de ban hield, werd succesvol gecounterd en een halt toegeroepen. Akkoord, wat dat laatste betreft is de situatie misschien nog steeds niet helemaal wat ze moet zijn, maar de poolkappen zijn niet weggesmolten en de eilandjes in de Stille Oceaan zijn niet onder water gelopen, zoals in de jaren tien met veel gevoel voor drama werd voorspeld. Nog wat het klimaat betreft - wie herinnert zich trouwens nog het zinnetje “het is vijf voor twaalf voor het klimaat”? -, zijn de temperaturen helemaal niet met 2° C, laat staan met 3° C, gestegen en met de vervuiling van het milieu in het algemeen valt het al bij al ook heel erg mee. Je zou in feite kunnen zeggen dat de wereld er op klimatologisch en ecologisch vlak niet slechter aan toe is dan een aantal decennia geleden. Misschien gaat het nu wel veel beter. Ook de voorspelde voedseltekorten vanwege een exponentieel groeiende wereldbevolking bleven grotendeels uit en bepaalde conflicten in het destijds zo onstabiele Midden Oosten werden mits een aantal duidelijke overeenkomsten en de nodige internationale diplomatie nagenoeg volledig opgelost. Aan het zogenaamde Palestijns Conflict kwam een einde en de spanningen tussen Turken, Koerden, Irakezen, Saoedies e.a. zijn al meer dan dertig jaar bekoeld. Overigens stierf ook de destijds zo overtrokken ‘terreurdreiging’ al in de jaren 20 een stille dood. In eigen land, ten slotte, werd het fileprobleem volledig opgelost, werd de kloof tussen arm en rijk aanzienlijk kleiner en werd Brussel een aantrekkelijke, goed functionerende stad waarin ook jongeren met een migratieachtergrond hun draai vonden. Mensen van alle gezindten leven er nu door en met elkaar en de noties ‘afkomst’ of ‘allochtoon’ hebben in Brussel hun betekenis verloren.
Het is amusant om vast te stellen dat doemdenkerij in de jaren tien echt schering en inslag was. Hoewel we voor de volle honderd procent overtuigd waren van het tegendeel, waren we in feite enorm onwetend en onnozel. Oh, wat namen we onszelf serieus met onze eeuwige smartphones en tablets. Toch gingen we voorbij aan wat écht van belang was, wat echt van belang was merkten we veel te weinig op. We hadden enorm het gevoel dat we door allerhande globale tendensen de controle waren kwijt geraakt en de maatschappelijke rampscenario’s volgden elkaar in sneltempo op. Mijn “de wereld gaat naar de kloten” sloot daar feilloos bij aan, helemaal in de waan van de dag als ik toentertijd verkeerde. Dus ja, als ik dan bekijk hoe wij halverwege de jaren 20 en zeker vanaf de jaren 30 als mensheid een omwenteling zonder voorgaande in gang hebben gezet, dan moet ik toch vaststellen dat de mens een zeer vernuftig en veerkrachtig wezen is. Hoe het defaitisme - ja, zelfs ook dat van mij - in enkele jaren tijd moest plaatsmaken voor een nieuw en krachtig optimisme. Hoe de politiek in het westen een nieuw elan kreeg omdat beleidsvoerders opnieuw hun verantwoordelijkheid opnamen, waardoor ze ook veel minder weerstand ondervonden van hysterische, zogenaamd geëmancipeerde, burgers die het allemaal beter meenden te weten en hun woede uitschreeuwden via sociale media zoals Facebook en - hoe heette het ook weer? - Tinder. Nee, Twitter.
Ja, het is wonderlijk hoe de loop van de geschiedenis zich ontrolt. Mocht je mij in 2018 hebben gevraagd naar hoe de wereld eraan toe zou zijn in 2060, ik had je vast en zeker op cynische toon een zeer pessimistisch antwoord gegeven. Nu het echter zover is, kan ik zeggen dat het allemaal niet zo’n vaart is gelopen. Welnee, anno 2060 gaat het prima met de wereld en de mensheid. Mijn jongere ik zou er vol ongeloof naar staan kijken - haha.

maandag 29 januari 2018

Te veel dagen

Ik heb het gevoel dat er te veel dagen zijn, dat het leven te lang duurt. Soms sta ik op en zonder me somber te voelen maak ik me de bedenking dat ik gerust weleens een dagje zou willen overslaan. Ze zijn uiteindelijk vrij gelijkaardig, de dagen (weinigen onder u die dat carrément zullen ontkennen, neem ik aan), en dan wordt het weleens saai. Misschien ligt het aan mij en mijn leven, maar toch, verwacht je niet teveel aan het onverwachte. Op de radio hoor je nieuws, net als alle dagen ervoor. Buiten is het koud, net als alle dagen de voorbije drie maanden. En de wereld gaat naar de kloten, zo is toch mijn indruk, en dat blijft waarschijnlijk zo elke dag van de rest van mijn leven, én daarna. Een en ander valt gewoon serieus in herhaling, een en ander is gewoon behoorlijk afgezaagd, een en ander kan, volgens mij, heel wat compacter.
Ik zou er niets mee inzitten om mijn leven nu en dan een beetje door te spoelen, om hier en daar wat weken of maanden over te slaan. Mijn gevoel zegt me dat ik nu bijvoorbeeld gerust zou willen doorspoelen naar de maand mei. In die tijd van het jaar mag je immers weer wat fijnere temperaturen verwachten. Februari, maart en april zullen qua temperaturen en qua weer waarschijnlijk eerder onaangenaam dan aangenaam zijn en waarom dat dan voor de -tigste keer moeten doorstaan? Ik kén dat al, heb dat al heel wat keren meegemaakt en zit er niet elk jaar op te wachten - helemaal niet zelfs. Buien en wind zijn natuurlijk niet onoverkomelijk, natuurlijk niet, maar ik zou ze kunnen missen. Nee, laat het maar meteen de maand mei zijn. Echt waar, mocht je mij nu kunnen verzekeren dat het ook de komende drie maanden bijna elke dag vergeefs wachten blijft op wat zon, dan zou ik wél somber worden. Al moet een mens zich natuurlijk altijd focussen op dat wat hij wél zelf in de hand heeft.
Ik herhaal graag nog eens dat ik niet neerslachtig ben. Maar ik vind dus wel dat het leven te lang duurt. Te weten dat ik ondertussen meer dan 11.300 dagen oud ben, dat zet toch aan het denken. Het feit dat ik al die dagen afzonderlijk heb moeten beleven, ook de dagen waarop er in feite niets gepland stond. Less is more, zegt men, en volgens mij kan dat ook voor het leven gelden. Van die 11.300 had ik er bijvoorbeeld 2.000 kunnen afpitsen. Dat is iets meer dan zes jaar. Het zou dan natuurlijk niet om zes opeenvolgende jaren gaan, maar wel om hier en daar wat maanden. Er zullen in mijn leven toch zeker al wel 2.000 dagen voorbij getufd zijn die niets wezenlijks hebben bijgedragen tot de persoon die ik nu ben? Had ik dat dan op voorhand geweten, dan had ik bijvoorbeeld door die dagen heen kunnen slapen, indien ik daar toe in staat zou zijn geweest, maar zóveel slaap heeft een mens niet nodig. Hoe dan ook, door het skippen van die dagen zou ik weinig of niks hebben gemist. Zo was mijn kindertijd niet altijd even opbeurend en die had veel sneller voorbij mogen zijn. Maar eigenlijk geldt hetzelfde voor alle andere fases in mijn leven. Het duurt allemaal overdreven lang. Ik zie er eigenlijk het nut niet van in. Maar ja, je wordt elke dag wakker en dan moet je aan de slag.
Confronterender echter is de volgende feitelijkheid: ik ben na 11.300 dagen amper 31 jaar oud, ik ben met andere woorden nog piepjong. Te weten dat ik, mits ik in goede gezondheid blijf, gerust 25.000 dagen oud kan worden, eerder 27.000 (dat is ongeveer 75 jaar). Dat zijn dus nog 16.000 dagen te gaan. 16.000 keer aan een nieuwe dag moeten beginnen, alles welbeschouwd staat die gedachte mij behoorlijk tegen. 16.000. Dat is véél. Tel maar één per één na. Zou het dan niet veel fijner zijn als ik daar wat doorheen zou kunnen slapen, hier en daar wat maanden overslaan, een winterslaap, zoals sommige dieren?
(Overigens zijn wij als mens voortdurend ‘onder constructie’, wij zijn nooit ‘af’. Gek genoeg tákelen we wel af. Ja, dat dan weer wel. Behoorlijk vernederend, als je er even bij stilstaat. Ik ben daarom een absolute voorstander van euthanasie. Een pijnlijke aftakeling - fysiek en mentaal - is echt nergens voor nodig. Onze bejaarden krijgen anno 2018 in rusthuizen gemiddeld genomen een behandeling die je jezelf nooit maar dan ook nooit zou toewensen (bekijk nog eens de choquerende Pano-reportage over de zorg in commerciële rusthuizen - werkelijk afschuwelijke beelden krijg je daarin te zien). Als je er nu als zestiger bij stilstaat dat je over vijftien à twintig jaar misschien zelf heel eenzaam in zo’n ziekenhuisbed zal liggen, ondervoed en mogelijk niet meer in staat zijnde om nog zelfstandig naar de WC te gaan, zoals dat duizenden bejaarden in ons land op dit eigenste moment overkomt, dan val je toch nog liever dood dan voor een dergelijk scenario te tekenen? Aan het eind van het leven zijn veel mensen gewoonweg vragende partij om dood te gaan. Dat zijn dan de dagen die écht nergens voor nodig zijn.)
Maar goed, nog even terug naar mijn persoontje. Ik ben 31 en pas over negen jaar word ik 40. Op dat moment zal ik nog steeds jong zijn. Zelfs op mijn 50 zal ik nog steeds relatief jong zijn. Dat zijn vele duizenden dagen - tussen nu en mijn 50 grofweg 7.500 dagen. Als de helft daarvan een beetje de moeite zal zijn, hoef ik die andere 3.500 er dan echt bij te nemen? Het leven beantwoordt die vraag in mijn plaats en het antwoord is ja, hetgeen ik enigszins betreur.
Maar ik ben niet somber. Het is niet meer dan een bedenking.
Wat wel zo is: ik lever een dagelijkse strijd met het leven, ja, zo voelt het echt wel aan. Maar voorlopig lig ik dus nog lang niet K.O. op de mat en ik zal er ook veel zoniet alles aan doen opdat dat niet zal gebeuren. Net zoals ik er ook alles aan zal doen om geen zinloos trage en vernederende dood te moeten sterven, zoals dat voor vele westerlingen momenteel wel het geval is.

vrijdag 26 januari 2018

Hoezo, cynisme niet mainstream?

We dansen op de rand van de vulkaan in de wetenschap dat de vulkaan gaat uitbarsten. Lava all over the place, een vuurzee die onze belangrijke persoontjes en onze bezittinkjes binnen de nanoseconde in as zal leggen. Van rechtkrabbelen hoegenaamd geen sprake in dat scenario. Het is werkelijk een heel interessant fenomeen, de manier waarop we niet bezig zijn met anticiperen op een veranderende wereld die ons, mensen, in al zijn onverschilligheid zal verpletteren. Vinden wij onszelf als soort dan niet megabelangrijk en moeten wij niet koste wat het kost blijven bestaan? Onze kleinkinderen enzo, mateloos geboeid als we in onze hypocrisie zijn door het jaar 2100.
(God bestaat niet, trouwens. Niets wijst daarop. Gelovigen, één woord voor jullie: yolo.)
Het klimaat is zich aan ‘t opwarmen, het stoomt zich klaar voor een sprint met topchrono waardoor er (nog meer) spanningen in de ‘reeds getroffen gebieden’ zullen ontstaan (mislukte oogsten, daar begint het vaak mee), die mogelijk in nog meer (burger)oorlogen zullen ontaarden, met als gevolg dat de ene vluchtelingenstroom de andere zal opvolgen, tot nader order richting het westen, ergo: Europa.
En wij, Europeanen, maar ontradingscampagnes organiseren. Of pushbacks promoten. Of hekken zetten. Europa is een grap, een slechte, en iedereen weet het. “Hé, zou het geen goed idee zijn als we ons allemaal verenigen om dan gezamenlijk géén knopen door te hakken en niks te doen dat écht van belang is?” Wij, Europese burgers, high-fiven ons te pletter bij het nieuws dat er weer een bus- of bootlading mensen is verdronken in de Middellandse Zee. Geen topbestemming meer voor onze zomervakanties, stel ik me voor. Ben je net uit je vliegtuig gestapt, sta je tot aan je knieën in de zee, loop je pardoes tegen een lijk aan. Je kruipt in je pen voor een vernietigende recensie op Tripadvisor. “Middellandse Zee, geen aanrader. Dode moslims op het strand. Eén ster.”
Fucking hell, man. Ik wil wel deelnemen aan het leven, maar vraag mij alstublieft niet om dat met overgave te doen. Ik ben geen debiel, ik gelóóf hier niet in, dit heeft geen nut of belang. Mijn leven is een leventje, een klein en compact ding, met enkele fijne mensen en veel tijd voor mezelf. In muziek vind ik troost, in romans en films vind ik afleiding en als ik met vrienden afspreek voel ik me niet alleen (ik voel me eigenlijk zelden alleen). Maar alstublieft, voor mij géén gezin, géén huis, géén grote plannen, géén job die ik doodserieus moet nemen en géén investeringen op lange termijn. Zoals ik al zei: ik ben geen debiel. Ik ben niet onnozel. Het leven is inpakken en wegwezen. Want wie niet weg is, is gezien. Onthechting is belangrijk. Ik zou krankzinnig zijn als ik me zou vastzetten.
Ik voel me niet slecht, ik voel me opgelucht. Ik kan ademen. Schaamteloos dans ik mee op de rand van de vulkaan, ik doe gewoon mee met de rest. En we zien wel waar we uitkomen. Het moet trouwens gedaan zijn met het wegzetten van cynici als zijn dat lafaards die zich onttrekken aan hun verantwoordelijkheden. De zogenaamde ‘makkelijke oplossing’. Denk eens na, cynisme is ondertussen is de mainstream. Wie dát ontkent, heeft niet opgelet of is een struisvogel. De bankencrisis van 2008. Ik noem maar één voorbeeld uit de recente geschiedenis. Toch alweer tien jaar geleden.
En als u mij nu zou willen excuseren, ik ga een veggieburger eten en high-fiven met mezelf, alvorens ik mijn agenda voor 2018 volplan met citytrips en verre reizen, just because I can. Yo to the olo, bitches.

dinsdag 23 januari 2018

Ons beeld van Trump

Het stoort mij dat onze pers Donald Trump blijft afschilderen als een onberekenbare gek. Waarom nog steeds dat zéér eenzijdige beeld? Die vraag wordt zelfs niet meer gesteld. Volgens hetzelfde principe was Barack Obama dan weer acht jaar lang de chouchou van onze pers. Jammer is dat. Ik verlang namelijk heel erg naar objectiviteit. Ik wil vernemen welke beleidsmaatregelen de president van Amerika neemt, helemaal los van zijn persoonlijkheid. Journalisten laten véél steken vallen in hun berichtgeving over all things Trump. De objectiviteit is weg. Het smalende toontje is standaard. Maar volgens mij ligt een ander mechanisme ten grondslag aan deze houding. Aan dat Trump-bashen of Obama-adoreren doen wij zo gretig mee omdat we er een deel van onze identiteit aan ontlenen. We kloppen onszelf op de borst, want wij zijn wél bij ons verstand en wij zouden nóóit zo’n vent verkiezen. Maar laten we toch niet te vroeg juichen en ons blindstaren op ons eigen gelijk. Het zijn niet wij die Trump al dan niet gaan herverkiezen. Wel is het de zogenaamde Joe Sixpack in het Amerikaanse binnenland die dat gaat doen en niets wijst erop dat die een hoge dunk van ons heeft; wij, de zelfingenomen west-Europese elite. De west-Europese elite die zelf overigens genoeg katjes te geselen heeft, omdat ze het veel te vaak laat afweten. (Zelfgenoegzaamheid zorgt ervoor dat de aandacht verslapt.)
Ik ben van mening dat we ons hier in het westen gerust wat nederiger mogen opstellen wat de hele Trump-kwestie betreft. Kan je als Nederlander bijvoorbeeld én smalend doen over Trump én op Geert Wilders stemmen? Kan een Brit ongelovig reageren op de verkiezing van Trump én pro-Brexit zijn? Is het niet beter dat we voor onze eigen deur vegen? Genoeg west-Europese democratieën bewijzen dat ze zelf in staat (zouden) zijn om een eigen Trump-variant aan de macht te brengen. Niet dé Trump, maar wel dé Wilders, bijvoorbeeld. Ook niet iemand om in het buitenland mee uit te pakken.
Als Trump iets te zeggen had in Europa zou hij in het vluchtelingendebat voor een pushbackbeleid pleiten. Misschien zou hij nog veel verder willen gaan in het treffen van maatregelen. Muren bouwen misschien. Maar kijk, we hebben Trump helemaal niet nodig om muren te bouwen. In Europa zijn er genoeg politici die daar zin in hebben. En neem nu zo’n Viktor Orban, een van die mannen die daar zin in heeft, die zit in het Europees Parlement toch maar mooi met zijn partij in dezelfde fractie als onze eigen CD&V. Nou.
De kans dat Trump zal herverkozen worden is zeer reëel. De democraten staan zwak en trekken zich op aan de steun die ze krijgen van celebrity’s. How low can you go? Iemand uit de entertainmentindustrie zoals Oprah Winfrey zou de democratische nominatie kunnen binnenhalen, als je het mag geloven. Wat een blamage. Als geen beroepspoliticus er nog in slaagt om een geloofwaardig alternatief te zijn voor Trump. Het zal me in dat verband trouwens interesseren met welke ‘witte konijnen’ onze Vlaamse partijen op de proppen zullen komen. Met name de SP.A zal op konijnenjacht gaan, volgens mij. Ook hier stemt men misschien wel liever op een BV dan op een beroepspoliticus. Afwachten.
2018 wordt een interessant jaar.
Als jij de toekomst rooskleurig inziet, laat dat hieronder dan even weten in een reactie.

zondag 21 januari 2018

Het verhaal van Bart

21-1-2018
Dames en heren, ik wil u graag het confronterende verhaal vertellen van Bart.
Bart was in zijn land een immens populaire politicus. Zijn rechtse standpunten vielen bij brede lagen van de bevolking in de smaak, maar zorgden voor heel wat protest bij politieke tegenstanders. Gelukkig was zijn land een stabiele democratie waarin ieders mening werd gerespecteerd. Bart was een gewiekst politicus en hij had de slimme gewoonte om zich als een oppositielid te gedragen, ook al was zijn partij al jaren aan de macht. Bart was een geniale strateeg en mede vanwege zijn onevenaarbaar historisch inzicht was hij zijn politieke tegenstanders steeds twee stappen voor. Bart was in zijn land gedurende lange tijd onmiskenbaar de meest invloedrijke politicus. Je kon niet om hem heen.
Barts geboorteland was sinds haar ontstaan een stabiele democratie. Enkele politieke crisissen daargelaten, leefden verschillende taalgemeenschappen er al bijna 200 jaar vreedzaam samen. Dat veranderde allemaal toen honderden linkse extremisten vanuit het niets en zonder concrete aanleiding de wapens opnamen. In de stad waarvan Bart burgemeester was, werden op een en dezelfde dag vijf terroristische aanslagen gepleegd waarbij tientallen doden vielen. Geen veiligheidsdienst had rekening gehouden met deze terreur. Bart bleek zelf een doelwit te zijn, want er werden verschillende terroristen gesignaleerd in de buurt van zijn woning alsook op de plaats waar Bart kantoor hield. Gelukkig was Bart die dag op geen van beide plaatsen aanwezig. Toen hij van de terreur op de hoogte werd gesteld, besloot hij uit veiligheidsoverwegingen wel met zijn gezin te vluchten naar het buitenland. Helaas kreeg hij het vreselijke nieuws dat zijn vrouw en zijn twee zoontjes omgekomen waren bij een aanslag elders in de stad.
Halsoverkop en ziek van verdriet sloeg Bart met zijn twee dochters op de vlucht, maar in het buitenland werd hij niet erg hartelijk ontvangen. In zijn land van herkomst was er een burgeroorlog in de maak en in nabijgelegen landen zat men bepaald niet te wachten op een eventuele vluchtelingenstroom. Zo’n vluchtelingenstroom zou men uit alle macht tegenhouden. Met hekken als het kon, met geweld als het moest. Bart diende een asielaanvraag in voor zichzelf en zijn dochters, maar besefte dat die waarschijnlijk zou worden afgewezen. Er waren onvoldoende aanwijzingen om hem als een politiek vluchteling te beschouwen. Een erg populaire staatssecretaris voor asiel en migratie zou Bart en zijn dochters proberen op te kuisen, zo vernam Bart.
Bart wachtte een mogelijke repatriëring niet af en dook onder. Als illegaal leefde hij en zijn dochters in grote onzekerheid en erbarmelijke omstandigheden. Hij probeerde in het zwart wat geld te verdienen. Intussen konden zijn dochters niet naar school. Bart kreeg helemaal geen nieuws van het thuisfront. Hoe waren zijn vrienden en familie eraan toe? Bart miste hen verschrikkelijk, de onzekerheid over hun welzijn hield hem nachtenlang wakker. Zijn dochters weenden de ogen uit hun hoofd, zij waren onmiskenbaar getraumatiseerd door de gebeurtenissen. Barts hart brak bij de aanblik van zijn lijdende, stilaan ondervoede dochters.
En hij dacht na. Hoe kon hij als politicus zelf de man zijn geweest die zijn rug had gekeerd naar het soort menselijk lijden waarin hij nu zelf was beland? Hoe had hij kunnen zeggen dat mensen in dergelijke omstandigheden hun plan maar moesten trekken? Was hij het niet geweest die zelf een staatssecretaris had aangesteld die keihard optrad tegen vluchtelingen van alle soort? Wat had hem toch bezield? Nu Bart aan den lijve ondervond hoe het was om als vluchteling in de illegaliteit te leven, met nog slechts de helft van zijn gezin, kwam hij tot inkeer en werd hij nederig. Menselijkheid was zo belangrijk, realiseerde hij zich. De harde taal die hij zelf al die jaren gesproken had, was zo weinig empathisch. Waarom was hij zo hard geweest voor vluchtelingen? Waarom toch die vijandigheid, die argwaan en die angst? Waarom had hij bewust een maatschappelijke verruwing in de hand gewerkt?
Bart en zijn dochters werden opgespoord, opgepakt en gerepatrieerd. Bij aankomst in zijn stad was hij diep geschokt. De chaos regeerde, gebouwen waren platgebombardeerd, de weinige mensen die nog door de straten liepen, deden dat schichtig. Van een ontvangstcomité was hoegenaamd geen sprake. Was dit nu de omgeving waarin Bart zijn leven weer moest opbouwen? Met al die afschuwelijke herinneringen? Waar waren zijn vrouw en zijn zoontjes? Waar was zijn familie? Hoe moest het verder met zijn dochters?
Bart weende. Hij was een gebroken man. Een andere man ook. Hij was een empathische man geworden, iemand die begreep dat mensen diep konden lijden en eender wat zouden ondernemen om aan dat leed te ontsnappen.
Toen rechtte Bart zijn rug en besloot dat hij zijn stad zou heropbouwen. Als politicus had hij zelf die boodschap meegegeven aan vluchtelingen. “Vlucht niet weg van de problemen in je land, maar pak ze aan.” Bart moest handelen naar zijn eigen principes en doorgaan met zijn leven, ook al verkeerde hij en zijn dochters dan misschien in grote onveiligheid. Bart was een man en mannen vluchten niet.
Helaas werd hij nog diezelfde dag op straat herkend en opgepakt door de ordediensten van het extreem-linkse regime dat de macht had gegrepen. Bart vloog zonder proces de gevangenis in waar hij nu, zeven jaar later, nog steeds verblijft. Hij heeft nauwelijks contact met de buitenwereld en weet niet waar zijn dochters zijn. De internationale gemeenschap roept op om Bart vrij te laten, maar voorlopig krijgt ze geen gehoor van het extreem-linkse regime. Als mensenrechtenactivist zal ik er zelf alles aan doen opdat Bart vrijkomt.
Ik dank u voor uw aandacht.

vrijdag 19 januari 2018

Dure smartphone / Otter

Een vriend - en ik vind het al waanzinnig om dit zelfs maar te typen - heeft mij voor mijn 31ste verjaardag - niet eens voor mijn dertigste, want dan zou het misschien nog een héél klein beetje aanvaardbaar zijn - de allernieuwste iPhone cadeau gedaan. Ja, de allernieuwste die tevens de allerduurste is. De fucking iPhone 10, dames en heren. En de iPhone 10, beste mensen, is in Europa nog niet te koop, je moet hem vanuit Amerika laten overkomen, en kost - ik weet echt niet wat ik hiervan moet denken - 1.329 euro..
1.329 euro.
Dat. Is. Pure. Waanzin.
Oké, deze vriend zit er behoorlijk warmpjes in en hij geeft even gemakkelijk duizend euro uit als ik vijftig. Maar toch. Er bestaat, dacht ik, nog zoiets als ‘een redelijk bedrag voor een cadeau’. En wat nog gestoorder is: hij heeft dat toestel gekocht in de wetenschap dat ik zo’n ding helemaal niet wil. Bij wijze van provocatie, als het ware. “Nu móét je wel op een smartphone overschakelen”, lachte hij.
De totale waanzin kortom.
Bon.. Ik heb ondertussen een Instagramprofiel aangemaakt. Als je wil kan je mij volgen op ikbenmaaraant.zeveren.
In een bijlage van De Standaard die terugblikt op een aantal nieuwsverhalen uit 2017 moest ik lachen om enkele passages in het artikel ‘De otter is weer gespot’. Journalist Wouter Woussen wijst erop dat het voor de otter niet makkelijk overleven is in onze regio. “De otter heeft zuiver water nodig, kilometers natuurlijke oevers en een gezond visbestand. Bovendien overleeft hij moeilijk als zijn territorium doorkruist wordt door autowegen.”
“Het was met verbazing dat een onderzoeker (..) in 2012 per ongeluk een otter filmde. Het gebeurde twee keer (..), met camera’s die bedoeld waren om bevers te bekijken. De vraag rees of de dieren zich schuil hadden gehouden tot de komst van betere camera’s.”
“In Nederland, waar de otter ook al uitgestorven was, wordt hij met relatief succes geherintroduceerd. De dieren krijgen jongen die ook ergens heen moeten. Toen er in november 2012 een otter werd doodgereden op de E313 in Ranst, waren onderzoekers dan ook heel benieuwd naar zijn DNA.”
Wrang natuurlijk. Een doodgereden otter is in dit land ondertussen bijna iets dat toegejuichd mag worden. En het zijn enkel de ‘Natuurpunters’ onder ons die zich erom bekommeren. Wij, de gewone burgers, don’t give a shit. We moeten het al in de krant lezen, anders beseffen we niet eens dat bijna alle dieren die hier in de natuur leven aan het verdwijnen zijn. Dat wij gedachteloos wegen hebben aangelegd op plaatsen waar bepaalde diersoorten leven, zegt veel over ons als (dier)soort. Letterlijk: we don’t give a shit. De mens geeft om zijn huisdier en als er ergens wat otters rondzwemmen: fijn. Maar sterft de otter uit? “Zo jammer. Gebeurt er ook nog iets in de wereld dat mij wél aanbelangt?”
Dit artikel doet me denken aan een filmpje van het Nederlandse satirische nieuwsmagazine De Speld waarin een politicus van de Partij Tegen de Burger in een beschermd natuurgebied staat en voorstelt om daar een vierbaansweg aan te leggen. Slogan van de Partij Tegen de Burger? ‘Sterf!’
En ook ‘We Care a Lot’ van Faith No More, een lied over onze tegenzin om grote maatschappelijke problemen aan te pakken, komt hier om de hoek piepen. “Oh, it’s a dirty job but someone’s gotta do it”, luidt het sarcastische refrein. Omdat mensen doorgaans met lange tanden afstappen van hun eigen belangen.

De verjaardag van Mouton

Nu Facebook ons vertelt wanneer onze vrienden jarig zijn, onthouden mensen zelf bijna geen verjaardagen meer. Het merendeel van de felicitaties die ik ontving, kwam van mensen die ik al vijftien à twintig jaar ken. Van vóór het Facebooktijdperk dus. Het wil nu lukken dat ik zelf nogal goed ben in het onthouden van verjaardagen, maar ook bij mij is het zo dat ik vooral de verjaardagen ken van vrienden met wie ik in de lagere en in het middelbaar heb gezeten, bij de verjaardag van mensen die ik nadien heb leren kennen is de Facebookreminder zeker welkom. Op zich doodnormaal natuurlijk, want we zaten samen in de klas en stonden samen op de speelplaats - we zagen elkaar elke dag -, en tot je twintig (ofzo) is elk jaar dat erbij komt ook nog een beetje speciaal. Op je twaalfde, bijvoorbeeld, maak je nog een groot onderscheid tussen elf en twaalf, terwijl dat op je eenendertig natuurlijk anders ligt.
Als ge dit dus leest en ge hebt mij niet gefeliciteerd: no problem. Als ik uw felicitaties had gewild, had ik mijn Facebookinstelling wel aangepast. Al zou ik zeker gecharmeerd zijn geweest, mocht ge hem hebben gememoriseerd, mijn verjaardag. Dat dan weer wel.
Op een bepaalde manier ben ik heel ambitieus. Ik vind wat ik schrijf niet buitengewoon goed, of toch niet goed genoeg om ermee naar buiten te treden, maar als ik dan kijk naar wat Eva Mouton doet, om iemand van mijn eigen leeftijd te noemen, dan denk ik bij mezelf dat de lat blijkbaar niet voor iedereen even hoog ligt. Mocht ik thuis het soort tekeningetjes maken dat Mouton voor dS Weekblad maakt, ik zou ze hoogstens aan vrienden tonen of op Facebook posten. Geen haar op mijn hoofd dat er echter aan zou denken om daarmee een groter publiek ‘lastig te vallen’. Daarvoor is wat zij doet toch veel te banaal?
Niet dat ik de pik heb op Eva Mouton, maar haar werk is echt niet bijzonder bijzonder. Toch is wat ze doet blijkbaar goed genoeg om er naam mee te maken. De illustratrice is intussen een veelgevraagde freelancer die zich met haar (bewust) kinderachtige tekenstijl herkenbaar heeft gemaakt voor een vrij groot publiek. Ik vermoed dat Mouton een netwerk heeft uitgebouwd voor ze met haar werk naar buiten kwam, anders was het haar, denk ik, niet gelukt. Er zijn immers zoveel jonge mensen die veel beter kunnen tekenen dan zij (en waarschijnlijk ook grappiger zijn). Wat Mouton doet laat zich, vrees ik, nog het meest omschrijven als ‘kribbelen’. Maar dat is natuurlijk slechts mijn mening.
Ik wil gewoon zeggen dat ik in haar plaats niet bijzonder tevreden zou zijn over wat ik doe en dat ik mijn werk voor mezelf zou houden. Ik zou geïntimideerd zijn door andere tekenaars die veel mooier kunnen tekenen en die bovendien in staat zijn om over meer te tekenen dan over zichzelf, hun lief en hun kat.
(Ik ga hier natuurlijk een beetje kort door de bocht, want Mouton zal ook wel andere dingen tekenen..)
(Ik ga dit stuk ook niet afwerken, want al zou ik er nog dieper op in kunnen gaan, ik heb er geen zin in.)
(Ik begin te veel zinnen met ‘ik’. Ik lijk Eva Mouton wel.)

dinsdag 16 januari 2018

Verwonding

‘Eén op vijf Vlaamse jongeren verwondt zichzelf’ lees ik op de voorpagina van De Standaard van 13 januari. Oh mijn god, sta ik even stil bij dit nieuws, maar eerder ironisch dan bezorgd. “Ik moest dat bloed zien vloeien om te voelen dat ik leefde” luidt de ondertitel. Ik gniffel onwillekeurig. “Ik mag daar niet mee lachen”, mompel ik. Toch voel ik me niet schuldig.
Ik zal het bijhorende artikel zeker lezen, want het benieuwt me wel waarom die jongeren zichzelf verwonden. Zouden de sociale media er soms voor iets tussen zitten?
(Een vriend en ik waren het er over eens dat cynisme minder erg is dan ironie. Ik zei dat ik ironie in tegenstelling tot cynisme zoveel mogelijk uit de weg ga. Maar het is niet altijd gemakkelijk. Met betrekking tot dit onderwerp kan ik bijvoorbeeld moeilijk níét ironisch zijn. Waarschijnlijk een wat cynische vaststelling.)
Jongeren die zichzelf verwonden, ik maak me wel degelijk zorgen over hen. Maar - ja, daar is al meteen de maar -, maar die jongeren moeten dringend eens fatsoenlijk leren communiceren, ben ik van mening. Als ik zo’n beetje rondkijk op de bus zie ik langs alle kanten non-stop communicatie die evenwel nergens over lijkt te gaan. Smartphone bijna permanent in de hand, tokkel-tokkel-tokkel. De hele godganse tijd.
Wat zitten ze daar te tokkelen, die tieners? Instagram, Facebook, Snapchat? Krijgen ze comments op hun selfies en/of typen ze zelf een comment? (Hoeveel valt er te liken en te commenten?) Chatten ze met hun vriendinnetjes over school of stellen ze er hen om de drie minuten van op de hoogte dat ze (nog steeds) op de bus zitten?
Communicatie is gewoon overdreven aanwezig in onze maatschappij. In feite, en als u opgelet hebt, geeft u mij zeker gelijk, lijken wij tegenwoordig meestal te communiceren óm te communiceren. Communicatie als doel, niet als middel. De sociale media nodigen daar behoorlijk toe uit. Communicatie omdat je mensen informatie ontzegt als je níét communiceert. Ja, die idee is zich ook aan ‘t installeren, volgens mij. Onmiskenbaar Big Brother. En communicatie tegen de verveling, dat natuurlijk ook. We hebben ons nog nooit zo hard verveeld als in dit decennium. Ik denk dat studies dat kunnen aantonen. (Zelf verveel ik me nooit harder dan wanneer ik op internet rondsurf. Wat is dat vaak godgeklaagd saai.)
Maar goed, dit zijn geen antwoorden op de vraag waarom jongeren zichzelf verwonden. Onzekerheid zit er zeker voor iets tussen. Frappant wel dat een van die jongeren stelt dat hij/zij wil voelen dat hij/zij leeft. Zouden veel jongeren die zichzelf verwonden iets dergelijks zeggen? Wat is er nodig om te voelen dat je leeft? (‘Voelen dat ik leef’ zit in de tekst van een liedje, maar ik kan me niet meteen herinneren welk liedje.) Wat is er nodig opdat een jongere zou voelen dat hij leeft? Oorlog? Een natuurramp? Moeten we onze jongeren naar probleemgebieden sturen opdat ze zouden kunnen voelen wat het is om te leven? Knijpen smartphones en sociale media onze jongeren dood? Ik moet toch maar eens dringend dat artikel lezen, want zoals ik plots met zoveel vragen zit.. Die moeten toch worden beantwoord.
Mijn gok is alleszins dat sociale media bij jongeren veel schade aanrichten. Ze zorgen sowieso voor massieve onzekerheid. En onzekerheid is gauw problematisch. Je lijdt er onder. Leed maakt je ongelukkig, misschien wel wanhopig. Met je verdriet durf je niet naar buiten te komen, want dan ben je oncool. En misschien zet een dergelijk besef je aan het snijden in je lichaam, ook al berust dat hele besef dan op een algemene misvatting.
Wellicht is deze hypothese veel te kort door de bocht of misschien sla ik de bal wel helemaal mis. Ik ga nu alleszins dat artikel lezen en zal er voor de geïnteresseerden zo snel mogelijk een korte samenvatting van maken. Zo kan ook jij vernemen waarom één of vijf Vlaamse jongeren zichzelf verwondt.

zondag 14 januari 2018

Homme de la rue

“Hé bink, mag ik uw nummer?”
“Bij mij thuis of op hotel?”
“Koffietje drinken, tijger?”
“Mmm, lekker beest, ik wil u doen...”
Kleed ik mij verkeerd of gedraag ik mij raar? Ik weet niet wat het is, maar de laatste tijd word ik voortdurend door vrouwen lastig gevallen als ik door Leuven loop. Niet overal in Leuven, gelukkig, het is vooral in de probleemwijk Bondgenotenlaan-Diestsestraat-station dat de feiten zich voordoen. En laat mij heel duidelijk zijn: ik ben er echt niet van gediend. Ik vermeld hierbij (en zonder te willen stigmatiseren, want dat gebeurt al genoeg) dat het in 90% van de gevallen om vrouwen met een migratieachtergrond gaat die mij vulgaire voorstellen doen of mij ongegeneerd nafluiten. De feitenplegers zijn in feite bijna allemaal gesluierde moslima’s.
Ik vind intussen maar geen manier om met deze seksuele intimidatie om te gaan. Doe ik iets verkeerd, ligt het aan mij, provoceer ik onbewust? Het gaat nu wel al zo ver dat ik steeds vaker nadenk over mijn kledij voor ik naar buiten ga. Geen propere jeans meer, geen neutrale trui, nee, eerder zal ik me met een ietwat sportieve look de stad in wagen. Een petje eventueel, een gescheurde jeans en Nike Air Max aan mijn voeten. Bij andere gelegenheden ga ik in - wat is de precieze naam van die dingen? - een ‘soepjurk’ (een lang kleed) de straat op. Ik heb gemerkt dat de onruststooksters mij dan met rust laten, mij zelfs respecteren. Mijn aanplakbaard laat ik meestal wel thuis. Die kriebelt, vooral in de zomer.
Toch kom ik nog maar zelden in de drukke winkelstraten, al weet ik dat weglopen van het probleem geen oplossing is. Maar elke dag door thee slurpende vrouwen geïntimideerd worden, daar heb ik echt geen zin in. Ik sprak er met vrienden over en bijna allemaal krijgen zij in Leuven ook met dit probleem te maken. Op weg naar de supermarkt lopen ze liever een blokje om dan de schunnige opmerkingen van moslimvrouwen te moeten ondergaan. “Ik weet precies uit welke straten ik beter kan wegblijven”, vertelde Frans mij laatst. “Het is al lang niet leuk meer, als het dat überhaupt ooit is geweest. Ik denk er serieus over na om buiten de stad te gaan wonen.” Harry vertelde dan weer dat hij met enkele dames in gesprek was gegaan, maar zij hadden hem uitgelachen en hem bovendien gezegd dat hij net blij mocht zijn met de aandacht. Ook Harry denkt erover na om uit Leuven weg te trekken. In Brussel doet het fenomeen zich niet voor. Dan maar naar daar verkassen.
Maar in tegenstelling tot mijn vrienden zal ik zelf niet gaan lopen voor de intimidatie waar ik dagelijks het slachtoffer van ben. Dat zou immers gelijkstaan aan opgeven en opgeven staat niet in mijn woordenboek. Deze column moet een aanzet zijn tot een breed maatschappelijk debat over de manonvriendelijke houding van moslima’s in Leuven (en elders). Is het een religieus of een cultureel probleem, ik ben er niet uit. Ik stuur dit stuk ook naar De Morgen, De Standaard en Knack in de hoop dat zij het oppikken en er dieper op ingaan. Het is misschien vooral een Leuvens probleem, maar ik maak me sterk dat steden als Herentals of Wetteren er ook mee te maken krijgen.
Als jij als man ook vernederende opmerkingen naar je hoofd geslingerd krijgt van moslima’s, laat dan zeker van je horen. Je staat niet alleen. Wil je getuigen via Twittter? Hashtag: #mentoo.
(Frans en Harry zijn gefingeerde namen.)

vrijdag 12 januari 2018

Slovakije of Oekraïne, maar hier...

Ik probeer de laatste maanden te leven naar het idee dat ik mij moet concentreren op wat ik wél heb en niet op wat ik niet heb. Een dak boven mijn hoofd, warm water om een douche te nemen, twee vuren om op te koken, een tafel, een ligzetel. Maar het is niet altijd gemakkelijk. Hoewel ik me er voor afscherm sijpelt de actualiteit binnen. Om Theo Francken kan je bijvoorbeeld écht niet heen en op een onbewaakt moment van disciplinevermindering ga ik toch weer lezen wat er nu weer rond diens persoontje te melden is. Maar daar word ik echt niet goed van. Ik zal niet zeggen dat ik eraan kapot ga, nee, natuurlijk niet, maar niettemin: het is zwaar. Dat er in Slovakije of Oekraïne dat soort volk aan de macht komt.. Maar hier? ‘t Is dat we er alweer zo aan gewend zijn dat we het niet meer opmerken, maar neem heel even afstand van de situatie en open je ogen opnieuw: dat zo iemand hier de dienst uitmaakt, in het welvarende België. Hoe is dat mogelijk?
Jammer dat het me zo blijft achtervolgen, want ik probeer nochtans het voorbeeld te volgen van een goeie kameraad die zich niet bezighoudt met datgene waar hij toch niks aan kan veranderen. Ik wil ook leven naar die houding, maar het lukt me (nog) niet genoeg. Het zit, vrees ik, niet echt in mijn karakter en ik moet me dan ook geregeld forceren. Over zo’n Theo Francken of over Bart De Wever blijf ik me maar druk maken, ook al weet ik héél goed dat het verspilde energie is. Maar ik wen niet aan het taalgebruik van die mensen en ik wil er ook niet aan wennen.
Het maakt me somber en verdrietig dat wij die afschuwelijke mensen hebben verkozen en dat we hen opnieuw zullen verkiezen. Wat bezielt ons toch? Wat scheelt er met ons? Waarom en waarover zijn wij zo vreselijk-vreselijk-vreselijk ontevreden? Ik snap het niet. Zijn wij collectief onnozel? Het is echt heel treurig.
Ik lees nog te veel kranten, ik luister nog te vaak naar het nieuws op de radio. Ik moet dat nog meer afblokken. Nauwelijks op de hoogte zijn van wat er in dit land (en in de wereld) gebeurt is de meest wijze tactiek om te kunnen overleven. Op termijn wordt de opeenstapeling van shit echt onhoudbaar en ik hoef daar niet met mijn neus op te zitten. Shit betekent kak, en kak stinkt.
En mocht je nu denken dat ik ongelukkig ben over de hele lijn dan ben je mis. Net het feit dat ik deze dingen even voor mezelf op een rij zet, toont aan dat ik bewust bezig ben en naar gerichte oplossingen zoek voor problemen waar ik mee zit. Ik red mezelf. Dat is alleen maar positief.

zondag 7 januari 2018

Het establishment

‘Het establishment.’ Bah. Vies. “Daar hoor ik niet bij. En daar zal ik ook nooit toe behoren!” Maar wat is nu eigenlijk dat establishment waar zoveel mensen zich tegen verzetten? Ik denk bij dat begrip meteen aan politiek. Aan de CD&V, bijvoorbeeld. Establishment op z’n saaist. Establishment als automatisme. Establishment is machtsgebruik als gewoonte. Establishmentfiguren zetten de lijnen uit voor grote groepen mensen en vinden dat wel oké zo. Meteen ook maar de N-VA noemen als het over politiek establishment gaat. Die partij heeft immers een 100% hypocriete, al lang niet meer te handhaven, houding ten aanzien van dat begrip. De N-VA is uitgesproken anti-establishment, althans, de partij houdt die bewering tot op de dag van vandaag vol. Helaas, zij - en wij - weten intussen beter. Ook N-VA is intussen onversneden establishment. Dat hoor je als je een N-VA-parlementslid op de radio een genomen beslissing hoor uitspreken of als je een van hen hoort zeggen dat N-VA dit en dat doet voor ons, de Vlamingen. Dan hoor je het establishment. De N-VA zit (op Vlaams niveau al lang) mee aan de knoppen. Zij hebben de macht. Hun bekendste burgemeester, de marathonman in blauw maatpak, ontkomt er natuurlijk ook niet aan. Met al zijn troebele connecties in, ik noem maar wat, de vastgoedindustrie. Puur establishment. Pure ‘decision making’. Puur machtsgebruik, of -misbruik.
(Als N-VA vandaag nog steeds wegkomt met zijn zogezegde anti-establishmenthouding, dan heeft de (steenrijke) partij dat enkel aan haar uitstekende communicatiedienst te danken.)
Toch mogen we niet meedogenloos zijn voor establishmentfiguren. Je moet het hen nageven, die mensen proberen een maatschappij niet alleen te controleren, ze proberen ze in vele gevallen ook te verbeteren. Iemand moet tenslotte daartoe een poging doen, het zal nooit vanzelf gaan. In die zin getuigt een uitgesproken anti-establishmenthouding van een gebrek aan maatschappelijk engagement. Anti-establishmentfiguren zullen pas in extremis overwegen om hun handen vuil te maken. Zij weten het beter vanaf de zijlijn of - om in voetbaljargon te blijven - zitten liever in de tribune dan het risco te lopen om een owngoal te maken. En dat risico neemt het establishment wél. Dat kan je hen niet afnemen.
Wat ik wel jammer vind is dat het niet wat vaker expliciet over macht gaat in interviews met machtsmensen. Wie deel uitmaakt van het establishment is erop uit om beslissingen te nemen of die te beïnvloeden, en is met andere woorden uit op macht. Ik wil daar graag meer over weten. Behalve om de maatschappij te veranderen, werkt een machtsmens voor eigen rekening. In minder democratische landen als het onze is dat veel zichtbaarder dan hier. Wat zorgt ervoor dat iemand naar (veel) macht verlangt? Ik wil daar graag concrete antwoorden op van mensen in machtsposities. Machtsmensen zijn hoge bomen en hoge bomen vangen veel wind. Móéten veel wind vangen. Hoe machtiger de man, hoe lastiger de vragen, als het aan mij ligt. Verantwoording afleggen voor beslissingen - heel belangrijk. Niet dat je concrete antwoorden zal krijgen uiteraard, ik ben niet onnozel. Hoe interessanter het onderwerp, hoe meer de mensen naast de kwestie gaan neuzelen. (“Wat is er precies gezegd geweest in de kleedkamer, Thibaut?” Het antwoord stelt altijd teleur. Daar moet je mee leren leven. Binnen het establishment heerst de omerta, en niet zo’n klein beetje.)
Ik heb zelf van heel nabij te maken gehad met het (politieke) establishment. Met een politica (SP.A) die zonder verpinken haar macht in de schaal heeft geworpen om mij te ‘elimineren’, meer bepaald. Ik reed onrechtstreeks tegen haar kar en werd vervolgens zonder verpinken ‘kalltgestellt’, zoals dat heel mooi heet (nog mooier is ‘rücksichtlos kalltgestellt’, maar dat terzijde). Op het moment zelf was het machtsgebruik van deze politca voor mij niet zo prettig, maar leerrijk was het des te meer. Samen met een andere Leuvense establishmentfiguur (die ik ten persoonlijken titel een (opbouwend) kritische mail had gestuurd over haar gedrag bij een bepaalde gelegenheid) besliste de politica om korte metten te maken met de dissidente, kleine garnaal die de regels van de hiërarchie niet had gerespecteerd en had gedacht dat hij als een gelijke met mensen in ‘bepaalde posities’ in gesprek kon gaan. Wat dus niet bleek te kunnen. Ik stond letterlijk en figuurlijk machteloos, ik had mij eenvoudigweg niet verplaatst in de leefwereld van (bepaalde) machtsmensen en had op geen enkel moment rekening gehouden met zoiets als hiërarchie. Wel haalde ik mijn triomf toen de politica in kwestie tijdens een persoonlijk gesprek - ik had er tot haar ergernis alles aan gedaan om dat af te dwingen - van pure kwaadheid rode plekken in haar gezicht kreeg. Op dat moment had ik niet langer het gevoel dat ik van het establishment verloren had, nee, ik had een gelijkspel uit de brand gesleept.
Establishmentfiguren, machtsmensen, en hoe ermee om te gaan. Ik vind dat enorm fascinerend. Als kleine garnaal for life zal ik niet actief met hen proberen te clashen, maar hen nu en dan eens kietelen, dat zal me nog wel lukken.
(P.S.: Na mijn kennismaking met het Leuvense politieke establishment heb ik me onwillekeurig afgevraagd wat ik zou meegemaakt hebben, mocht ik als kleine Antwerpse garnaal met de Marathonman hebben geclasht. Meteen een enkelband misschien? Volgens mij komt zo’n De Wever wat machtsgebruik betreft met eender wat weg. Echt met eender wat. Als je wil meespelen met de grote jongens kan je je maar beter op voorhand informeren over de speelregels.)

vrijdag 5 januari 2018

Stadion Kaliningrad

De Rode Duivels zullen op 28 juni tegen Engeland spelen in de groepsfase van het WK. Ze zullen dat doen in Kaliningrad, de Russische enclave tussen Polen en Litouwen. Op zich niets bijzonder (al mag een groot Russisch bouwproject in Kaliningrad natuurlijk wel als een nadrukkelijk ‘politiek signaal’ worden geïnterpreteerd - politieke signalen maken al langer deel uit van de sportwereld, daar niet van), toch is de bouw van dit stadion het vermelden waard omdat men het bouwt op, jawel, een moeras. In een interessant artikel hierover in De Standaard van 9 december 2017 las ik dat vele miljoenen euro’s (dat zijn nog veel meer roebels) zijn uitgegeven om ervoor te zorgen dat het stadion gedurende enkele weken overeind zal blijven op dat moeras. Vele tonnen zand en oneindig veel balken werden vanuit Rusland aangesleept om het drijfzand te stutten, voor zover dat mogelijk is (op middellange termijn zal het onmogelijk blijken, zo schat men in). De splinternieuwe voetbalarena zal bij hoooguit tien à vijftien gelegenheden plaats bieden aan twee nationale voetbalteams en hun entourage plus maximum 35.000 toeschouwers op de tribunes (bij grotere tribunes voor meer mensen zou het stadion te zwaar worden om niet voortijdig in het moeras weg te zakken). Niemand minder dan Vladimir Poetin zelf zou tegen intimi verklaard hebben dat dit project onrealistisch en van de pot gerukt is en je kan je voorstellen dat het in dat geval wel héél ernstig moet zijn.
Wat ik hier zelf interessant aan vind, is dat we tijdens het WK hoogstwaarschijnlijk niets over dit verhaal zullen vernemen, zelfs al spelen de Belgen dan een wedstrijd op dat drijfzand. Wij zullen met z’n dolenthousiaste, opgezweepte allen enkel een egale, groene grasmat zien en er zal voorts geen vuiltje aan de lucht zijn. Het (politieke) verhaal achter dit stadion zal wellicht niet verteld worden door onze verslaggever ter plaatse en wat er nadien met dit stadion zal gebeuren zal al helemaal aan ons voorbijgaan. Dit stadion zou niet komen leeg te staan, zoals dat met zovele andere enorme (voetbal)stadions ter wereld wel het geval is (stadions in Athene na de Olympische Spelen van 2004, voetbaltempels in Zuid-Afrika na het WK in 2010 en ga zo maar door), nee, dit stadion in Kaliningrad zou op middellange termijn warempel onder water lopen en beetje bij beetje wegzinken, zo luiden de voorspellingen. Voorwaar een waanzinnige gedachte.
Dat de inwoners van Kaliningrad er het hunne van denken, spreekt uiteraard voor zich. Zij moeten er ‘eens mee lachen’, zoals dat dan heet. Bijna niemand daar die gelooft dat dit voetbalstadion na het WK daadwerkelijk zal worden omgebouwd tot een sportcomplex slash shoppingmall slash vergaderplaats, zoals dat wordt aangekondigd door de verantwoordelijke bouwpromotor-oligarch-vriend-van-Poetin (én van Trump). Kaliningrad heeft als stad trouwens geen voetbalploeg van betekenis en de lokale club speelt haar wedstrijden in een veel kleiner stadion elders in de stad.
Een treurig verhaal is dit, enkele maanden voor de aftrap - haha - van het WK. En ik loop op de zaken vooruit maar ik moet bij dit soort verhalen ook al een beetje denken aan het WK van 2022 dat in of all places Qatar - weliswaar een land met een enorm rijke voetbaltraditie - zal worden gespeeld. Qatar wordt de definitieve waanzin, met massale tewerkstelling van o.a. Pakistaanse en Filipijnse migranten die naar Qatarese gewoonte als slaven zullen worden behandeld en met voetbalwedstrijden die zullen plaats vinden bij temperaturen van meer dan 40°C (tenzij dat WK dan toch in de winter zou plaatsvinden, zoals men overweegt).
Toch dringt de meest prangende aller vragen zich ten slotte nog op: wanneer komt er nu eindelijk serieus protest tegen deze waanzin en wie moet daartoe het initiatief nemen? Is dit dan écht onbegonnen werk en zijn the powers that be écht onaantastbaar? En is het misschien uiteindelijk niet aan de (top)voetballers zelf om weg te blijven uit landen als Rusland en Qatar? Een Messi of een Christiano Ronaldo die expliciet zo’n voetbaltornooi boycot, zou dat misschien een bewustzijn op gang kunnen brengen? Ik vind dat hele interessante vragen. Maar wat er ook van zij, ik hoop dat een debat hierover ooit eens ernstig zal worden gevoerd, want op deze manier kan het toch écht niet doorgaan met die voetbalindustrie.

donderdag 4 januari 2018

No Crush On Obama

Het staat vast dat de wereld (of laat ik zeggen West-Europa, want van vele andere regio’s weet ik het niet) veel te weinig kritisch is geweest voor Barack Obama. Men heeft zich het grootste deel van de acht jaar dat de man aan de macht was, laten verblinden door zijn charismatische uitstraling en zijn ‘raciale achtergrond’. Ook was ons al van bij diens eedaflegging ingelepeld dat George W. Bush een verfoeilijke druiloor was die niet snel genoeg van het toneel kon verdwijnen en voor wie liefst van al een nieuwe heiland in de plaats zou komen die ook wij, (West)-Europeanen, op handen konden dragen.
Toch herinner ik me, zonder er inhoudelijk veel vanaf te weten, dat ik me ook - zélfs! - bij Obama vragen stelde. Al was het maar omdat zo weinig andere mensen dat leken te doen. De man scheen heilig en onaantastbaar te zijn. Een redder, een icoon. Even later een Nobelpriijswinnaar. Maar waarop was die overweldigend positieve indruk nu werkelijk gebaseerd? Hij kon het goed uitleggen, dat zeker, hij was een democraat en, vooral, hij was niet blank (ja, dat laatste nam ons enorm voor hem in - zo politiek correct waren we dan toch wel weer). Maar maakten die drie factoren (eloquent, democraat, ‘zwart’) van hem per se een goede president? Welke politieke ideeën had Obama überhaupt?
Om prat te kunnen gaan op mijn kritische reflex moest ik me wel de vraag stellen hoe wij het beleid van deze Obama zouden beoordelen mocht hij een iets minder charismatische, blanke man zijn geweest. Zodanig welwillend als we waren, beschouwden we hem bijna (of helemaal) als ‘een van ons’, een progressieve intellectueel, steeds in voor een grapje; een sympathieke family man die het schijnbaar met iedereen kon vinden en maatjes was met mensen uit de sport- en de muziekwereld. Toch was het diezelfde man die o.a. het bevel gaf om duizenden illegale immigranten te deporteren en drone-aanvallen uit te voeren in Afghanistan, Syrië en Irak waarbij meer dan honderd burgerdoden vielen. Onder Obama’s beleid werden buitengerechtelijke executies voltrokken en malafide bankiers ongestraft gelaten. Het was pas in het laatste jaar van zijn presidentschap, toen ‘de balans’ werd opgemaakt, dat er hier en daar ontgoochelde geluiden klonken. En pas ná zijn presidentschap kwam de man bij ons, één dag, onder vuur te liggen toen hij buitensporige geldbedragen aanvaardde om voor bankiers te gaan spreken.
Maar om dus mijn vraag te beantwoorden: mocht Obama een blanke man met minder charisma zijn geweest, hij had op oneindig veel minder goodwill kunnen rekenen van ons, (West-)Europese intelligentsia, en onze pers had zonder twijfel veel nadrukkelijker benoemd wat altijd al veel nadrukkelijker benoemd had moeten worden.
Barack Obama is het bewijs dat perceptie het krachtigste wapen is in de politiek. Wie de perceptie mee heeft en een team van competente lui rond zich weet te verzamelen om die perceptie in stand te houden, zit, toch zeker voor een tijdje, gebeiteld. Bij onze eigenste N-VA heeft men dat al lang begrepen en de communicatiedienst van die partij levert sinds jaren fantastisch werk. (Om te lachen zeg ik vaak dat studenten communicatiemanagement die op zoek zijn naar een stage beslist bij N-VA moeten solliciteren.)
Obama, oftewel de man die nog even verliefd is op zijn vrouw als op het moment dat hij haar leerde kennen, is de best in de markt gezette politicus van de eenentwintigste eeuw en mede door hem is de personencultus rond politici nu groter dan ooit tevoren.

woensdag 3 januari 2018

De lifter

“Wow.. Nee, no way... Formidabel... Formidabel...”
Ik ben net een lifter gevolgd, 500 à 600 meter heb ik vanaf de andere kant van de steenweg gekeken naar hoe hij zijn duim opstak in de hoop dat voorbijrijdende auto’s voor hem zouden stoppen. Het begon toen ik van de bus stapte en hem een meter of vijftig verderop zag staan. Hij liep achteruit, zoals lifters dat doen. Ze staan niet stil, want zo geraken ze helemáál nergens. Ik oordeelde meteen dat zijn onderneming hopeloos was. De Naamsesteenweg, de baan die Leuven met Blanden verbindt en vervolgens doorloopt richting Waver (22km vanaf de Naamsepoort in Leuven) en Namen (50km), trekt qua automobilisten, volgens mij, niet het publiek dat zomaar even een lifter zal meenemen. Leuven, Heverlee, Blanden, en verderop, Beauvechain, Hamme-Mille, het zijn gemeentes waarin heel wat rijk, recepties afschuimend, volk woont. Volk dat zich verplaatst in Audi’s en Mercedessen en dat stemt op de N-VA of de liberalen. Geen mensen dus die een jongeman met een grijze hoodie en afgetrapte sneakers zouden meenemen.
Ik liep aan de andere kant van de steenweg en werd enorm benieuwd naar hoe het deze kerel in de komende minuten zou vergaan. Het steegje dat ik normaal naar beneden ga op weg naar huis, sloeg ik over en ik volgde hem verder, zeker 500 à 600 meter, tot aan het tankstation op de hoek aan het eind van de straat waarin ik woon. Daar aangekomen moest ik hem tot mijn spijt laten gaan, ik kon hem echt niet nog verder blijven volgen. Al die tijd had hij dus nog geen succes gekend en hij had er intussen stevig de pas ingezet, hij stapte echt goed door. Mission impossible, bleef ik denken. Het gaat hem nooit lukken. En wat dan? Zijn hoodie (kap niet over het hoofd - zo wijs was hij wel), zijn wat warrige haar en - ik vond dat opvallend - het feit dat hij geen enkele bezitting leek bij te hebben (geen rugzak en ook geen jas) maakte van hem niet het soort figuur dat zo één-twee-drie naar zijn bestemming zou worden gebracht. Zo dicht bij Wallonië was ik er trouwens van overtuigd geraakt dat hij een Waal was. Omdat ik denk dat Walen vaker liften dan Vlamingen - hoewel die gedachte nergens op gebaseerd is. In gedachten sprak ik hem al aan: “Vous allez où? Peut-être ça serait plus facile si tu fais une pancarte avec le nom de ta destination. Moi je l’ai fait comme ça l’année passée et ça a bien marché. Les gens vont te payer plus de confiance si tu as une pancarte.” Ik zou heel onzeker zijn over de juistheid van mijn zinnen (vooral over ‘destination’ en ‘payer confiance’), maar bon, ik hoorde het mij al zeggen. En de lifter zou mij bedanken, misschien zelfs mijn suggestie ter harte nemen voor de toekomst.
Mes pensées uniques werden onderbroken toen hét gebeurde. Ik keek hem na vanaf het tankstation toen hij begon te lopen; hij was nu een meter of honderdvijftig van mij verwijderd. Ik dacht dat hij een beetje voort wilde maken, een beetje zou joggen tussen het liften door, maar neen, er was een rode auto aan de kant gaan staan, enkele tientallen meters voorbij hem, en nu liep de lifter in sneltempo naar die auto. Had hij werkelijk, net waar ik er nog getuige van kon zijn, een lift gescoord? Ik ging er toch niet echt vanuit. Hij sprak met de chauffeur, die zijn raampje had opengedraaid, en liep toen naar de andere kant van de auto, waar hij het portier opende en instapte.
Ik was zodanig in deze minutenlange observatie opgegaan dat mijn hart een sprongetje maakte en ik zei luidop (niet luid, maar luidop) zoiets als: “wow.. nee, no way.. formidabel.. formidabel...” Vooral dat formidabel herhaalde ik een aantal keren en ik besefte dat ik met mijn woorden alleen maar mijn verbazing uitdrukte over het wonder dat het leven soms toch kan zijn.
Ik liep (ik stapte niet, ik liep) de vijfhonderd meter terug naar huis, want ik wilde dit opschrijven. Ik wilde dit per se opschrijven omdat dit een verhaal is, omdat ik dit wil onthouden. Dit is ook een veel mooier verhaal dan eender wat ik had kunnen schrijven over, bijvoorbeeld, mijn (ergerlijke) ervaringen met buschauffeurs de laatste tijd (waar ik ook iets over wilde schrijven, wat ik binnenkort misschien nog zal doen). Het verhaal van de lifter is echter zo veel meer de moeite. Omdat het zo plots kwam en omdat het zo verrassend en mooi afliep. Ja, ik was hier echt door ‘gepakt’.
(P.S.: Het is zo extreem toevallig dat ik de laatste dagen een aantal keer naar ‘De lifter’ van Isabelle A heb geluisterd. Ja, echt, toeval bestaat. Dat is althans mijn overtuiging.)