dinsdag 31 juli 2018

Lijden

Hoewel hij daaronder lijdt, is er weinig zo aantrekkelijk voor een mens als het koesteren van een negatief wereld- en mensbeeld. Voorspellen dat alles naar de kloten kost hem geen inspanning (want kijk alleen al maar eens naar hoe wij (niet) reageren op de nochtans extreem zorgwekkende klimaatverandering), maar behalve eenvoudig is het ook nogal gratuit om te beweren dat ‘het’ misgaat. Want niet alles gaat mis.
Niet alles, maar wel vanalles. Althans, dat zegt de nogal dominante pessimist in mij. En de nogal dominante pessimist in mij haalt elke dag minstens tien keer triomfantelijk zijn weinig opbeurende gelijk, hij hoeft maar naar het radionieuws te luisteren om zijn negatieve wereld- of mensbeeld veelvuldig bevestigd te zien. ‘Zie je wel’, wordt de pessimist in zijn negatieve mensbeeld bevestigd wanneer meneer x en meneer y elkaar in hun lompheid voor de zoveelste keer het leven zuur maken (en aldoende, als hen dat toevallig zo uitkomt, duizenden, miljoenen andere mensen in de ellende storten). Denk aan hoe Israël en Palestina hun situatie niet willen oplossen (terwijl dat mits wat ‘politieke moed’ toch echt zou moeten lukken (want óóit moet het er toch eens van komen, of niet?)) of denk aan hoe de gemiddelde Europeaan een vluchteling liever laat creperen dan hem te helpen (dat is de vreselijke waarheid - ja, echt waar! - die wij - nog erger! - al lang niet meer vreselijk vinden). Denk ook maar aan een fenomeen zoals Not In My Backyard (NIMBY): een mens zal, zo zegt toch de pessimist, tot het uiterste gaan om zijn persoonlijk belang boven het maatschappelijke belang te stellen. Dat laatste is nu eenmaal een dagelijks in het nieuws terugkerend fenomeen dat zich voordoet in oneindig veel varianten. Jammer genoeg zijn het met name ook politici die een patent lijken te hebben - of gewoon: hebben - op het eigen belang eerst-fenomeen. Zo weet de cynicus. Het kan echt heel eenvoudig worden aangetoond dat politici wereldwijd veel vaker hun eigen belangen verdedigen dan die van de mensen door wie zij (in een aantal gevallen) zijn verkozen. (In dat opzicht heb ik trouwens oprechte bewondering voor rechtschapen politici (en die bestaan - we moeten hen beschermen zoals we de bijen en de witte neushoorn moeten beschermen).)
Hoe dan ook, al lijdt hij er dan zelf onder, er is weinig zo gemakkelijk voor een mens als het koesteren van een negatief wereld- en mensbeeld. Het is wel belangrijk om hierbij op te merken dat de mens waarvan sprake wel degelijk lijdt, dat hij wel degelijk gebukt gaat onder al datgene dat hij om zich heen ziet gebeuren, al datgene dat hij ziet ‘misgaan’. Deze lijdende mens weet, al dan niet, dat zijn lijden op geen enkele manier constructief is, dat het zijn leven uitsluitend compliceert, maar helaas ondervindt hij de grootste moeilijkheden om zijn leed van zich af te schudden. Als hij dat al probeert, tenminste. Want in feite - en hij kan daar hevig van schrikken - moet hij in sommige gevallen vaststellen dat hij eigenlijk, als hij heel eerlijk is, zelfs niet bereid is om zijn lijden op te geven. De lijdende mens is in vele gevallen immers verslaafd aan die vele kleine momentjes waarop hij zijn grote gelijk haalt en waarop hij kan zeggen “zie je wel, ik had het voorspeld, het loopt slecht af”. Als deze lijdende mens heel eerlijk is, zal hij moeten toegeven dat hij zijn leed zelfs niet zou kunnen missen, dat hij zijn leed niet - nooit! - zou willen inruilen voor een onnozel ‘joie de vivre’ dat hem banaal of zelfs volslagen idioot lijkt (want kijk toch eens even met een nuchtere blik naar de staat van de wereld, alstublieft! Trump! Francken! Zuckerberg! Need I say more?).
Zelf koester ik mijn leed ook. Zonder mijn leed zou ik waarschijnlijk niet kunnen schrijven, ik zou waarschijnlijk niet kunnen creëren, niet kunnen scheppen; ik zou geen smoel, geen identiteit, geen eigenheid hebben. Zonder mijn leed zou ik oninteressanter zijn dan ik nu ben. Gesteld dat ik hield van het leven dan zou ik er ook aan deelnemen (en zelfs nu verlang ik daar soms naar), dan zou ik niet spotten met YOLO en FOMO en dan zou ik de blogger die ik nu ben een schouderklopje geven, zo van “stil maar, Alexandertje, hou het nog wat vol, jongen, met wat geluk duurt jouw leventje, waar je zo weinig van houdt, nog slechts een jaar of vijftig, bijt nog even op je tandjes”.
En ook nog dit over leed: volgens mij wil de lijdende mens zijn leed (of hij zich daar nu bewust van is of niet) in zijn omgeving weerspiegeld zien. Of het is omgekeerd: hij wil het liefst zo weinig mogelijk ‘gelukkige’ mensen zien. De gelukkige mens vormt voor de lijdende mens namelijk een rechtstreekse bedreiging. Het wereldbeeld van de lijdende mens wordt niet bevestigd door de gelukkige mens, want deze lijkt immers zonder veel boe of bah aan te geven dat het ‘ook anders kan’, dat het wereld- en mensbeeld van de lijdende mens slechts één mogelijk wereld- en mensbeeld is en dat er daarnaast andere wereld- en mensbeelden kunnen bestaan die even legitiem zijn - en precies dát, de idee van een alternatief wereld- en mensbeeld dat even legitiem is als het zijne, kan vreselijke ergernis opwekken bij de lijdende mens. Want daarmee weet de lijdende mens zich geen raad, daar loopt hij de muren van op en raakt hij mateloos door gefrustreerd. Hoe kan zo’n ‘gelukkige’ persoon nu in alle ernst een dergelijk positief wereldbeeld hebben of zelfs propageren? Is hij dom, naïef of maakt hij zichzelf iets wijs? Probeert hij mij, de verfoeilijke zwartkijker, op de zenuwen te werken of mij belachelijk te maken? Denkt hij bij zichzelf (of wéét hij) dat ik er niks van begrijp? Begrijp ik er misschien inderdaad niks van? Lijd ik omdat ik te dom ben om in te zien dat het leven een fantastische concept is en dat mensen de meest prachtige wezens zijn? Is de manier waarop wij met vluchtelingen omgaan misschien iets dat de negatieveling veel te veel dramatiseert? Is het leed dat voortkomt uit de confrontatie met de ‘gelukkige mens’ nog hetzelfde leed als het wereldleed waar ik me zo graag in wentel of is dit een ander leed, een échter leed? Is dit het leed van de strijd die ik als individu met een slap karakter oneervol verlies tegen de gelukkige mens? Ben ik een onmens omdat ik de gelukkige mens zijn geluk niet gun, omdat ik zijn enthousiasme en levensvreugde nauwelijks kan verdragen? Ga ik werkelijk een mens bestrijden die ‘gewoon’ tevreden, gelukkig, content is?
Oh, wat een confronterende gedachten heb ik plots. Ik kan er maar beter meteen over ophouden. Ik lijk wel Raskolnikow.

zondag 29 juli 2018

Dostojevski vertaald naar het nu


Raskolnikow ging naar het huis op de gracht, waar Sonja woonde. Het was een huis van drie verdiepingen, oud en groenig van kleur.
“Wie daar?” vroeg een vrouwenstem ongerust.
“Ik ben het... ik kom u opzoeken,” antwoordde Raskolnikow en kwam een piepklein portaal binnen.
“U! Here!” riep Sonja zacht en zij bleef als vastgenageld staan.

(...)

“Zou het toch geen goede zaak zijn mocht men het plaatsen van selfies op sociale media betalend maken?” sprak Raskolnikow spottend
“Ach nee, nee, nee!” En met een onbewust gebaar greep Sonja zijn beide armen vast, als het ware smekend dat het niet zou gebeuren.
“Het lijkt me toch maar fair als tenminste Instagram betalend wordt” tergde Raskolnikow het arme meisje verder.
“Nee, niet beter, niet beter, helemaal niet beter!” herhaalde zij verschrikt en redeloos.
En als Snapchat nu eens betalend zou worden?” hernam Raskolnikow.
“Ach, wat zegt u toch! Dat kan toch niet gebeuren!” en diepe angst en schrik tekenden zich op Sonja’s gezicht af.
“Waarom zou dat niet kunnen gebeuren?” vervolgde Raskolnikow met grimmige spot, “u bent toch niet een van de decision makers bij Snapchat of Instagram, wel? Hoezo zouden zij hun app niet betalend kunnen maken wanneer zou blijken dat zij daar profijt uit kunnen halen? De stichters van deze bedrijven laten zich niet leiden door filantropische overwegingen, zij denken uitsluitend aan winstmaximalisatie en als het hen zo uitkomt om hun gebruikers te laten betalen voor hun diensten, dan zullen zij hun product betalend maken.”
“Och, nee!... Dat zal God niet toelaten!” gilde een lijkbleek geworden Sonja. Zij stond te luisteren met smekende ogen, Raskolnikow verschrikt aankijkend en de handen gevouwen, alsof elke beslissing omtrent sociale media van hem afhing.
Raskolnikow stond op en begon door de kamer te ijsberen. Dat duurde zo een minuut. Sonja stond erbij met neerhangende armen en gebogen hoofd, ten prooi aan de diepste ellende.
“Zou u Instagram willen opgeven als, in ruil daarvoor, Snapchat gratis bleef?” sprak Raskolnikow met iets van sluwheid in zijn stem.
“Nee. Nee. Dat wil ik niet, nee!” schreeuwde Sonja luid en wanhopig, alsof ze opeens met een mes gestoken werd. “God... God zal mij behoeden voor een dergelijk, verschrikkelijk dilemma!”
“Heb je er al eens bij stilgestaan dat je vriendinnen misschien wel hun neus ophalen voor jouw selfies?” fluisterde Raskolnikow en hij wierp Sonja een zeer donkere blik toe waaruit walging sprak.
“Nee, nee! God zal hun oordeel bijstellen, God!...” herhaalde Sonja bevend over haar hele lichaam.
“Misschien is er niemand die werkelijk belang hecht aan jouw aanwezigheid op sociale media,” antwoordde Raskolnikow zelfs met enig leedvermaak. Hij begon te lachen en keek Sonja recht in het gezicht aan.
Het was angstwekkend zoals Sonja’s gezicht plotseling veranderde: het werd door kramp vertrokken. Onzegbaar verwijtend keek ze Raskolnikow aan, wilde iets zeggen, maar kon geen woord uitbrengen, ze begon alleen bitter te huilen en bedekte haar gezicht met haar handen.
Vijf minuten gingen voorbij. Raskolnikow liep maar steeds heen en weer, zwijgend en zonder Sonja aan te kijken. Eindelijk kwam hij op haar toe, zijn ogen schitterden. Hij pakte haar met beide handen bij de schouders en keek haar recht in haar behuilde gezicht. Plotseling boog hij zich snel met zijn hele lichaam voorover, liet zich voor haar neervallen en kuste haar voeten.
Geschrokken deinsde Sonja van hem terug, alsof hij gek was
“Wat, wat doet u nu?” stamelde zij verblekend.
Raskolnikow stond direct op.
“Ik heb niet voor jou gebogen, maar voor het hele lijden van de mensheid,” zei hij op haast onnatuurlijke toon en hij liep naar het venster.

vrijdag 27 juli 2018

Misdaad en straf

‘Misdaad en straf’ is tijdloos. Dat wil zeggen: het verhaal is universeel en het herhaalt zich ook 150 jaar nadat het geschreven is nog elke dag in allerlei varianten in alle uithoeken van de wereld.
De jongeman die quasi in een verloren positie thuis (in dit geval een studentenamer) het spoor bijster raakt en begint te redeneren dat hij niks meer te verliezen heeft, Rodion Romanytsj Raskolnikow is er zo een, maar hij zal niet de eerste zijn geweest en hij is ook niet de laatste gebleken.
Raskolnikow komt uit ‘de provincie’ en zijn arme, oude moedertje (het menske zal hooguit een jaar of 50 zijn) heeft al haar hoop op hem gevestigd. Raskolnikow, haar eerstgeborene, zal carrière maken in Petersburg en hij zal er voor zorgen dat zijn moedertje en zijn jongere zus, Doenja, Doenjetsjka, een voorspoedige toekomst tegemoet kunnen zien.
Maar weet zijn moedertje veel dat ‘voormalig student’ Raskolnikow, ‘haar Rodja’, volledig de pedalen kwijt is, zoals hij daar tot grote ongerustheid van de conciërge dag in dag uit in zijn kruipkot ligt te stinken. Het is alom bekend dat een mens thuis wat ruimte nodig heeft om zich goed te kunnen voelen en wie heel klein woont moet op z’n minst elke dag even naar buiten gaan (je merkt dat tegenwoordig met de vluchtelingen die veel op straat rondhangen). Raskolnikow, helaas, woont, blijkbaar uit noodzaak, in een kamer ter grootte van een kast (al kan er toch nog opvallend veel volk binnen, zo blijkt wanneer de geweldige Razoemichin, de dokter Zosimow én zijn toekomstige zwager Pjotr Petrovitsj Loezjin gezamelijk bij hem op bezoek komen). En het gaat niet goed met Raskolnikow precies omdat hij zijn kamer niet meer verlaat en nog nauwelijks met iemand contact heeft. Doelloos dwaalt hij door de straten van Petersburg en vaak kan hij zich na thuiskomst van een wandeling zelfs niet herinneren waar hij zoal heeft rondgehangen, zo ver zijn zijn gedachten dan afgedwaald. Hij heeft zijn studie stopgezet, al dan niet omdat hij er niet meer voor kon betalen. Zijn cursussen liggen stof te vergaren op zijn werktafel.
Op basis van de gegeven feiten kan nauwelijks worden vastgesteld welk soort karakter Raskolnikow had vooraleer hij naar de grote stad verhuisde (bij aanvang van het verhaal heeft hij zijn moeder en zus al drieënhalf jaar niet gezien - zij corresponderen per brief met elkaar en stellen elk van hun kant de zaken beter voor dan ze zijn). Nu, alleszins, wisselt de voormalige student heel makkelijk van gemoedstoestand, weze het dat hij nooit zonder meer gelukkig is. Hoogstens heeft hij af en toe een ‘wat betere dag’, als was het een plotse aanval van koorts. Maar meestal is Raskolnikow apathisch, hopeloos en soms heeft hij zelfs ronduit ‘boosaardige’ gedachten (waar hij dan meestal zelf van schrikt). Als cynisch wordt Raskolnikow nooit omschreven, maar op zijn manier is hij het wel. Hij is zijn geloof in een goede afloop kwijt en hij zal uiteindelijk niet te beroerd blijken om ‘alleen te handelen’, al gaat er dan wel een heel proces van angst en twijfel aan zijn uiteindelijke handeling vooraf. Raskolnikow lijkt dus daadwerkelijk niks meer te verliezen te hebben en psychisch labiel als hij is, wordt hij stilaan onberekenbaar, inderdaad boosaardig en uiteindelijk zelfs gevaarlijk. Hij of zij die hem op dit punt nog in de weg loopt, in dit geval de gierige en inhalige ‘beleenster’ Aljona Iwanowna, rijdt maat beter niet te vaak meer tegen zijn kar.
In een vlaag van zinsverbijstering (of is hij wel degelijk volledig bij zijn verstand?) gaat Raskolnikow tot actie over. Het valt op dat Dostojewski zijn hoofdpersonage nadrukkelijk ‘helpt’ om zijn plan ten uitvoer te brengen. Geheel toevallig kan Raskolnikow een cruciaal gesprek afluisteren; zomaar pardoes loopt Raskolnikow tegen een bijl aan (die hij absoluut nodig heeft om zijn plan ten uitvoer te brengen); alsof het zo gepland was kan Raskolnikow zich na zijn misdaad in een kamertje onder de ‘plaats van delict’ verschuilen en hij heeft ook nog eens het geluk dat er niemand op de binnenplaats is wanneer hij het pand verlaat. Dostojewski weet het weliswaar bijzonder spannend te houden - de scène vlak na de misdaad is zo goed - maar hij gunt Raskolnikow wel bijzonder veel meeval. Wanneer Raskolnikow in de dagen daarop ook gesprekken tussen Razoemichin en Zosimow kan afluisteren en zo te weten komt wie er (niet) wordt verdacht, hoeft hij zelfs geen krant meer te lezen om op de hoogte te blijven.
‘Misdaad en straf’ zal voor nogal wat mensen herkenbare elementen bevatten. Persoonlijk kan ik mij enigszins vinden in Raskolnikows idee dat het weinig uitmaakt wat hij al dan niet doet. Ook Raskolnikows cynisme en de weerzin die hij voelt voor mensen die hem willen helpen, zijn niet zo moeilijk te begrijpen. Soms weet je nu eenmaal zeker dat je er helemaal alleen voor staat en dan zijn andermans ‘goede bedoelingen’ gewoon vreselijk ergerlijk (want ze voelen niet wat jij voelt).
Raskolnikows verhaal is er ook een van (kans)armen tegen (kans)rijken. Hij krijgt als student nauwelijks de kans om aan het leven deel te nemen, hij moet zien te overleven. Ook dat zal voor veel mensen herkenbaar zijn. Arme mensen overleven meer dan ze leven. Leven is iets voor de rijken en dat wordt ook vandaag nog vaak (of graag) vergeten. ‘Ze moeten hun leven maar eens in handen nemen, dan komen ze er wel, die kansarmen, die werklozen, die amokmakers.’ Wel, zo simpel is het dus niet. Als je moet overleven zit je voortdurend in de stress en kom je er nauwelijks aan toe om te ‘ontstressen’ en al dat soort dingen die de rijken (kunnen) doen. Een gestresseerde mens kan niet zomaar alles even omkeren. Je moet voor die mens een situatie creëren waarin hij niet langer zo gestresseerd hoeft te zijn. Ten tijde van Dostojewski deed men dat niet en vandaag doet men dat nog steeds niet. De situatie van Raskolnikow is voor mensen in armoede nog zeer actueel.
‘Misdaad en straf’, ik lees het nu voor de derde keer en ben er voor de derde keer helemaal weg van. En er zijn daarvoor nog zoveel redenen die ik hier niet eens aangehaald heb. Het vaak komische taalgebruik, de heerlijke dialogen, de manier waarop personages beschreven worden, de sfeer van het Rusland van de 19e eeuw. Ik begrijp wel dat mensen vandaag de dag niet gemakkelijk meer naar een boek van ruim 700 pagina’s zullen grijpen - alhoewel, ik begrijp dat eigenlijk helemaal niet (daarover heb ik het later nog wel eens) -, maar mocht je eens om god weet welke reden een Netflixserie willen skippen, gebruik dan die tijd om deze klassieker te lezen. Al was het maar omdat dit waarschijnlijk straffer is dan eender wat je op Netflix te zien zal krijgen. Want ik wil het trouwens nog weleens zien, of ze in 2170 nog over ‘Game of Thrones’ zullen praten. ‘Misdaad en straf’ dateert uit 1866 en 152 jaar na publicatie heeft het nog helemaal niks van zijn actualiteitswaarde verloren. Dit is universeel, dit is tijdloos en heel belangrijk. Dit is van het beste uit de Grote Bibliotheek. Doe uzelf een plezier en lees dit. Als ge dit jaar één ding wilt doen waarvoor ge uit uw comfortzone moet komen, wel, lees ‘Misdaad en straf’. Het taalgebruik is niet het meest toegankelijke, maar dat went al snel.
Dóén!

woensdag 25 juli 2018

Dit bericht is zo ingesteld dat jij het niet kan zien

Daar zit ze dan, ligt ze dan, staat ze dan, haar geluk uit te schreeuwen met die eeuwige baby in haar armen. Haar baby met een truitje van de Rode Duivels, haar baby met een schattig petje op; voor het gemak ga ik naar mijn instellingen en zorg ik ervoor dat ik haar berichten niet meer te zien krijg.
Wat een gedoe. En dat zijn dan de mensen die jarenlang op Facebook over hun privacy lopen te zeiken.
Tot op het moment dat die baby geboren wordt, natuurlijk. Dat arme ding. Want heeft die baby om een moeder gevraagd die zichzelf aan honderd per uur tegenspreekt?
Nu goed, wie zit er vandaag de dag nog op Facebook? Cool is Facebook nooit geweest, maar nu je opa je een vriendschapsverzoek stuurt, wordt het een ‘plaats’ waar je liever niet meer rondhangt.
Ik heb Facebook (helaas) nog nodig om mij te laten gelden(!) als blogger. En met bepaalde mensen zou al mijn contact wegvallen, mocht ik Facebook vaarwel zeggen. Ik vraag me af of ik dat erg zou vinden, als dat contact zou wegvallen. Met mensen die je één à twee keer per jaar ziet, voer je bijna uitsluitend gesprekken over wat je het afgelopen jaar hebt gedaan, en dan moet ik in juli 2018 vertellen hoe ik helemaal aan het begin van dit jaar (of in november vorig jaar, met wat pech) dit of dat meegemaakt heb. “Maar goed, dat is ondertussen allemaal al lang weer goed gekomen”, enzovoort.
Mijn dokter vroeg me laatst of ik me meer dan vroeger geïsoleerd voel. Ik zei van niet, en dat is niet gelogen.
Zelf stelde ik me gisteren de vraag of ik een goede vriend ben. Ik denk van niet, en dat meen ik.
Mijn interesse in jou is te vergelijken met het vrouwelijk orgasme: gefaket zonder dat je het merkt. Nee, da’s een grapje. Dat klinkt gewoon goed. Als ik met jou praat zal dat wel betekenen dat ik min of meer geïnteresseerd ben in wat jij te vertellen hebt. De overgrote meerderheid van alle vrouwelijk orgasmes blijft daarentegen onveranderlijk gefaket.
Het geveinsde orgasme als ‘normaal’. Om ‘hem’ te plezieren, om ‘hem’ te laten geloven dat hij ‘haar’ heeft laten ‘genieten’. Of zoiets. Elke zin in seks verdwijnt als sneeuw voor de zon als je daar als man één seconde bij stilstaat. Als man leg je tijdens de seks een soort praktijkexamen af. “Heb je voldoende gestudeerd om mij te laten klaarkomen?”, vraagt zij dan. “Je kent toch wel al mijn erogene zones, mag ik hopen?” (Tip: het zijn er zeven)
En blablabla.
Het is heel gek: zelf voel ik me best oké, maar als ik begin te schrijven, borrelen er de meest zure dingen in mij op en misschien wek ik daarom de indruk niet goed in mijn vel te zitten. En, weet je, misschien zit ik ook niet goed in mijn vel en zie ik dat zelf niet (meer). Daarom is het beter dat ik dit bericht voor jou onzichtbaar maak, zodat je je niet moet afvragen of die Alexander nog wel een beetje zin heeft om verder te leven. Ik zal het zo instellen dat dit bericht nog enkel zichtbaar is voor mensen die er de humor van inzien. En zo is Facebook toch weer een briljant medium, eigenlijk. Dat de instellingen het toelaten om je vrienden van bepaalde zaken uit te sluiten, bijvoorbeeld. Dat vind ik best wel cool. Beter zo, alleszins, dan dat ik weer tien mensen moet defrienden.

dinsdag 24 juli 2018

Mijn frisco is defect

MIJN FRISCO IS DEFECT
“Mijn frisco is defect.”
(...)
“Mjn. Frisco. Is. Defect.”
Ik had de indruk dat de nachtwinkeluitbater mij nog steeds niet goed begreep dus nam ik de friscoverpakking bij een van haar vier uiteinden tussen duim en wijsvinger en liet ik het product dat hij mij slechts drie uur daarvoor had verkocht voor zijn neus heen en weer bengelen. Ik had de verpakking ongeopend gelaten nadat ik de frisco had gekocht en had het product thuis op de eettafel gelegd. Daarna had ik twee hoofdstukken in ‘Misdaad en straf’ gelezen, iets waar ik zo ongeveer anderhalf uur zoet mee was geweest. In hoofdstuk twee van ‘Misdaad en straf’ ontmoet Raskolnikov op café ene Marmeladov en die laatste houdt Raskolnikov meer een uur aan de praat over al zijn, door hemzelf veroorzaakte, ellende. Marmeladov is een tragische figuur. Hij is zo laag gevallen dat hij ervan geniet wanneer zijn twintig jaar jongere vrouw hem uit razernij om zijn onverantwoorde wangedrag bij zijn haren over de vloer trekt. Het weinige geld dat zij samen bezitten, Marmeladov en zijn vrouw, verbrast Marmeladov in dranklokalen waar men hem nu eens uitscheldt en dan weer uitlacht.
Na twee hoofdstukken Dostojevski wilde ik mijn frisco verorberen, maar tot mijn verbijstering was het product enigszins van vorm veranderd, het was allesbehalve nog in zijn oorspronkelijke staat. Bij aankoop was het hard en koud geweest, dat kon ik me duidelijk herinneren. Nu, echter, was het product warm en vloeibaar - mijn frisco was nog wel mijn frisco, maar ook weer niet helemaal. Hij was gesmolten. Laat ik ermee naar de nachtwinkel gaan, dacht ik bij mezelf, en laat ik op strenge toon tegen de uitbater zeggen dat het product dat hij mij verkocht heeft reeds defect is. Ik wilde absoluut ‘defect’ zeggen. Een defecte frisco, beter wordt het toch niet?
Dus zei ik het hem één keer (waarop er geen antwoord volgde - zoals aan het begin van dit stuk al beschreven), en ik zei het hem, heel overdreven articulerend, een tweede keer (waarna ik nog steeds een niet begrijpende blik in zijn ogen ontwaarde), om dan te lachen en te zeggen dat ik maar onnozel aan ‘t doen was. Het product was niet defect, het was gewoon gesmolten en ikzelf was daarvoor de enige verantwoordelijke. Ik had het product in de diepvriezer moeten leggen, maar dat had ik nagelaten. Daarna was ik ‘Misdaad en straf’ beginnen te lezen en daar was ik zodanig in opgegaan dat ik helemaal was vergeten dat die frisco knal in de zon op mijn eettafel lag en dus al gauw zou gaan smelten.
“Grapje, beste man. Ik ben u maar aan ‘t jennen. Gaat het hier trouwens een beetje, binnen? Het is hier ver-schrik-ke-lijk warm, weet u. Die ventilator is een verbetering, maar..”
Een andere klant kwam binnen en vroeg om een pakje Marlboro. De nachtwinkeluitbater was nu met zijn volledige aandacht bij deze andere persoon. De klant, een vrouw van een jaar of veertig, leek als twee druppels water op Femke Kamke uit ‘The Murderer’, maar het was zeker Femke Kamke niet want deze vrouw had duidelijk het Nederlands als moedertaal, terwijl Femke Kamke bij mijn weten naast Zweeds enkel Engels en misschien wat Fins spreekt.
Terug thuis las ik een artikel over Kevin Debruyne, een feit waar ik verder niks over te vertellen heb.

maandag 23 juli 2018

Over geldingsdrang (of -dwang)

Mocht ‘onder de mensen komen’ plezieriger zijn, ik zou het zeker wat vaker doen. Nu, helaas, is onder de mensen komen vooral, euh, vermoeiend, vind ik. En dat heeft, volgens mij, met een soort chronische geldingsdrang te maken waaraan mensen van alle leeftijden lijken te lijden. Ik heb de indruk dat geldingsdrang zo’n beetje het nieuwe normaal is geworden (bij hogeropgeleiden). Je moet langs je neus weg kunnen zeggen dat je een lange reis plant (of eventueel een tijd in het buitenland gaat wonen of werken), dat je van het ene naar het andere (culturele) evenement rent (ja, ook letterlijk, de 20 kilometer van Brussel, ofzo), dat je die en die Netflix-serie fantastisch of toch maar zozo vindt, maar ook dat je nu echt niet toe bent aan een nieuwe relatie (“effe niet”) en dat je misschien nog wel iets wilt gaan bijstuderen (ook al ben je je er perfect van bewust dat die studie niet het verschil zal maken voor je kansen op de arbeidsmarkt). Je gesprekspartner moet goed begrijpen dat jij ‘leeft’, en leven doe je, blijkbaar, enkel door ‘hard’ te leven. In een zogenaamd FOMO-klimaat (de welbekende Fear Of Missing Out) heb je natuurlijk ook weinig keus.
Van de weeromstuit ga ik in gezelschap benadrukken dat reizen en festivals mij niet erg interesseren, dat ik bijna nooit naar series kijk en dat ik niet echt ambitieus ben wat werk betreft. Mijn geldingsdrang is, in contrast met die van mijn gesprekspartners, negatief, veel té negatief. Ik ben de sfeerverpester, de man van het gênante gesprek. Wat valt er dan nog te zeggen, als je al datgene waarover er gepraat wordt zo min of meer afwijst? Waarom ben je dan niet gewoon thuis gebleven?
Ik moet toegeven dat ik de situatie die ik hier schets zelf nooit meemaak. Omdat ik effectief weinig onder de mensen kom. Denk ik. Ik val (steeds minder) op door mijn afwezigheid, door mijn afwijzende houding tegenover datgene dat de norm is. Ik sympathiseer met lageropgeleiden die niet zo met hun kop in de wolken lopen te lullen over Netflix en reizen en hun friend with benefits. Lageropgeleiden doen nog een beetje normaal, wat trouwens niet wil zeggen dat hun leefwereld mij interesseert.
Maar goed, ik had niet de bedoeling om hier een flauwe rant af te steken. Ik wilde eigenlijk zeggen dat ik me totaal niet herken in het soort leven waarover ik zoveel verneem via allerhande media. Máár, er is een maar, het mensentype dat ik beschrijf komt ook maar in de media precies omdát het een dergelijk leven leidt. Wat zou een saaie mens zonder zeven toekomstplannen nu in een lifestylemagazine of een cultuurbijlage moeten doen? Zou wel een beetje raar zijn, nee? Als de media aan je deur staan, als ze je willen interviewen, kan je maar beter zorgen dat je ook iets te vertellen hebt. Al was het maar over wat je eet als ontbijt (misschien vooral daarover).
Maar de aftroefcultuur die ik beschrijf bestaat natuurlijk wel echt. Als je, omzeggens, níét jaloers bent op de verre, prestigieuze reis van je kennis-die-nooit-een-vriend-zal-zijn, dan is er iets niet in de haak met jou. Jij moet zijn zet beantwoorden met een nog straffere zet. De man die triomfantelijk aankondigt dat hij de 20 kilometer van Brussel gaat lopen, moet van jou te horen krijgen dat je voor een kwarttriatlon aan het trainen bent. “Ach ja, dat is ook máár een kilometer zwemmen, 45 kilometer fietsen en twaalf kilometer lopen hoor.” (Hoe, waarom en wanneer is lange afstanden lopen ‘normaal’ (of populair) geworden? In welke context moet dat fenomeen worden geplaatst? Er zijn waarschijnlijk boeken geschreven die mij sluitende antwoorden kunnen bieden op die vragen, maar ik blijf het vreemd vinden. Kan het iets te maken hebben met geldingsdrang?)
*
Ik ga op reis naar... Geen reis gepland. Misschien ga ik eens een dag naar de zee en naar de Ardennen.
Ik ga naar evenementen, festivals zoals... Leive Vloms (met Sam Gooris - altijd ambiance).
Ik drink mijn caffè latte in.. - waar ik iets dergelijks drink heet dat, geloof ik, koffie verkeerd.
Ik eet mijn sushi in.. (niet ingevuld)
Ik laat mijn tattoos zetten bij.. (niet ingevuld)
Mijn favoriete adresje in Londen is.. - ik ben eens in de wijk Camden geweest. Daar was het wel gezellig.
Als ik op zaterdagavond wil dansen ga ik naar.. - dan blijf ik thuis (ik zou niet weten waar je in Leuven nog op goeie muziek kan dansen)

zondag 22 juli 2018

Bullshit

‘Laat de toekomst maar komen’ (KBC)
‘’t Zijn geweldige tijden’ (Telenet)
Luister jij soms ook naar de reclame op de radio, dan heb je zeker ook al een soort ‘nieuw optimisme’ opgemerkt in spotjes van bepaalde grote bedrijven. En gelijk hebben ze natuurlijk, de banken en de telecomgiganten. Laat de toekomst maar komen, ‘t zijn immers geweldige tijden.Ter illustratie: de befrijfsdiesels van De Wever die de aarde opwarmen en er rechtstreeks voor zorgen dat mensen in arme en onveilige landen nóg wanhopiger worden omdat ze door aanhoudende droogte nu zelfs niet meer van de landbouw kunnen leven, waardoor er ginds een sfeertje ontstaat waarvoor je nog het liefst van al op de vlucht slaat, wat de mensen aldaar dan ook steeds vaker geneigd zijn te doen (ik leg het slecht uit, maar je begrijpt wat ik bedoel; het beleid van Bart De Wever ligt mee aan de oorzaak waarom Afrikanen en Arabieren naar Europa vluchten - als dat niet ironisch is).
‘t Zijn geweldige tijden. Telkens ik dat zinnetje hoor, dreunen er drie woorden door mijn hoofd. Of eigenlijk maar één woord, maar dan drie keer na elkaar: marketing! marketing! marketing!
En marketing brengt mij automatisch bij het onvermijdelijke onderwerp van de bullshitjobs. Marketing, dames en heren, is de ultieme bullshitsector. Bullshit à volonté met nog een sauske erover. Criterium nummer één voor een bullshitjob is of de maatschappij er slechter aan toe zou zijn wanneer de job in kwestie zou stoppen te bestaan. Denk daar even over na en besluit: nee, de wereld zou er niet slechter aan toe zijn zonder all things marketing. Wel integendeel. De wereld zou een mooiere plaats zijn zonder marketeers. Wat je reclamesmurfen dan wel moet laten doen? Geef ze een basisinkomen en laat ze naar een soort eeuwigdurend Tomorrowland vertrekken. Zo zijn zij content en zijn wij ervan af. Eens in de marketingsector ben je als mens voor het leven verpest. Met jou valt geen land meer te bezeilen, geïndoctrineerd door verkoopspraatjes als je daar door je baardje staat te strijken met die dwaze hippe bril op het puntje van je neus.
En hier moet ik denken aan een zinnetje uit een show van Hans Teeuwen: ‘Ik denk.. dat er.. op zich.. mensen weg zouden kunnen.’ En laat marketeers nu inderdaad volstrekt overbodig zijn. Net als zovele andere communicatiemensen trouwens. Communicatiemedewerkers zijn iets minder overbodig dan marketeers, maar communicatiewerk komt ook altijd wel een beetje op marketing neer, dus het scheelt niet veel. Ik ben me daar persoonlijk drommels goed van bewust. Mocht ik tewerkgesteld zijn (wat vreemd genoeg het geval is, de laatste tijd) dan zou ik waarschijnlijk een bullshitjob uitvoeren (wat momenteel, al even vreemd genoeg, slechts ten dele het geval is).
Niet in de categorie bullshitjobs vallen het beroep van verpleger, schoonmaker en andere uitvoerende taken, je weet wel wat ik bedoel. Stel dat die mensen er morgen mee stoppen dan heeft de maatschappij een probleem. We worden dan ziek en leven in een smerige omgeving. Zonder marketeers daarentegen leven we in een omgeving die een stuk minder fucked up is. Je zal het maar doen, de maatschappij verpesten door te werken. Een beetje zoals politici die de salariswagen promoten en bijgevolg klimaatproblemen, oorlogen en vluchtelingenstromen organiseren.
Dus, laat de toekomst maar komen. Ik ben cynisch maar niet ongelukkig. Ik ben gewoon mezelf - smiley.
En, oh ja: ik vergeet nog bijna te zeggen dat je in de bank- en in de telecomsector ook heel veel bullshitjobs aantreft. De bank- en telecomsector zijn eigenlijk bullshitsectoren op zich.

vrijdag 20 juli 2018

Telefobie

Geen idee wanneer dat er precies is ingeslopen maar sinds enige tijd bekruipt mij een gevoel van angst wanneer ik telefoon krijg van een onbekend nummer. Als ik het me goed herinner maakte zulks me vroeger vooral nieuwsgierig, nu daarentegen vraag ik me af wat die onbekende - een slechterik, een mogelijk gevaar - van mij wilt. Is het omdat ik in een permanente staat van waakzaamheid verkeer? (Is dat überhaupt het geval? Ja, ik denk van wel.) Of is het omdat ik van alle kanten onheil vermoed? Ik weet het niet.
Ik moet denken aan een voorval van een jaar of vijf geleden. Ik had toen af en toe een opdracht voor een mediabedrijf, een job die een vriend voor mij had gefixt (iets waarvoor ik hem eindeloos dankbaar moest zijn, voeg ik daar graag met enige ironie aan toe). In die tijd, alleszins, zette ik ‘s nachts mijn gsm nog af (vraag me niet waarom - ik deed dat gewoon en er is ook niks mis mee) en op een ochtend, laat ik zeggen tegen een uur of elf, bleek ik een zestal (of toch zeker vier) gemiste oproepen te hebben ontvangen. Een jongeman voor wiens project ik een artikel schreef had een resem berichten achtergelaten op mijn antwoordapparaat. Of ik hem als-tu-blieft zo snel mogelijk kon terugbellen, vroeg hij op dwingende toon. Man, ik schoot me daar toch in een stresskramp toen ik die boodschappen beluisterde, waarschijnlijk nog liggend in mijn bed. Ik weet niet of ik destijds al op mijn ademhaling lette en hoe die een mens enigszins tot bedaren kan brengen in stresssituaties, maar toen ik al mijn moed verzameld had, belde ik de jongeman op. Ik weet het niet meer, maar de kans is heel groot dat ik met een smoes kwam waarom ik mijn telefoon niet had kunnen opnemen. Echter, dat maakte de zaak niet minder urgent en er werd van mij verwacht dat ik zeer snel zou ageren. En ach, de afloop van dit alles zal ik u besparen (een en ander eindigde erg slecht, als ik het me goed herinner, maar ik herinner het me eerlijk gezegd liever niet, en al zeker niet goed).
De goede verstaander zal begrijpen dat dit een gelegenheid was waarbij ik bang was geweest van een (na een tijd niet meer zo) onbekend telefoonnummer. En later heb ik nog wel meer enigszins gelijkaardige voorvallen meegemaakt. Mensen die iets van mij wilden, mensen met dringende vragen, mensen die ik niet kende die mij bleken te kennen (op basis van een dossiernummer ofzo. Geen van hen had op zich slechte bedoelingen, maar bijna allemaal 'wilden' ze iets van mij en dat kon voor mij als bedreiging al tellen. Langzaamaan zag ik er geen graten meer in om mijn telefoon niet op te nemen wanneer hij rinkelde (terwijl ik voorheen altijd mijn telefoon opnam wanneer ik daartoe in de mogelijkheid was). Ik wachtte dan liever het bericht op mijn antwoordapparaat af om te horen wie het was en wat hij of zij van mij wilde (‘van mij wilde’ vat het echt goed samen). En als er helemaal niks werd ingesproken belde ik uiteraard niet terug, ah nee. Als ze iets van mij nodig hadden, zouden ze wel iets inspreken, toch?
En ik heb ze nog steeds, de angst voor het onbekende nummer. Iemand belt mij en ik moet mij vermannen om op te nemen. Gisteren en vandaag kreeg ik telefoon van iemand die iets van mij wilt (en het is echt niks ernstigs, maar toch) en het heeft me redelijk wat moeite gekost om op te nemen of terug te bellen. Voor ik opneem schraap ik mijn keel, adem ik diep in en uit en zet ik me in een relaxte positie. “Hallo, met Alexander”, zeg ik zo rustig mogelijk. (Waarom zou ik nerveus zijn? Ik ben de ontvanger, ik ben de antwoordende partij en de beller stóórt mij, verdomme, ik ben bézig of ik zou bezig kúnnen zijn. (De machtspositie waarin je je als ontvanger bevindt wanneer de beller vraagt of hij stoort - zo zalig. De mogelijkheden die je dan hebt zijn eindeloos.))
(Soms noem ik trouwens niet mijn naam, als ik opneem. Als ik geen idee heb wie het zou kunnen zijn, zeg ik gewoon ‘Hallo?’. Ik vind dat persoonlijk niet erg beleefd, maar het weze zo. Niet iedereen hoeft te weten hoe ik heet alvorens hij zich zelf kenbaar heeft gemaakt.)
En, los van de angst voor de rinkelende telefoon, over mijn gsm zelf. Sinds enkele weken gebeurt het dat ik hem gewoon thuis laat als ik de stad inga. Bang voor telefoontjes of gewoon omdat ik niet meer inzie waarvoor ik hem zou nodig hebben. Zelden, tenslotte, heb ik mijn gsm echt nodig als ik ‘op verplaatsing’ ben. En zonder gsm ervaar ik een soort vrijheid die heel ‘old school’, heel 'lekker', aanvoelt. Een soort ‘back to the 90’s-gevoel’, terwijl ik dat decennium toch nauwelijks bewust heb meegemaakt. ‘Ik ben niet thuis, dus ik bén er niet, oké??!’ Komaan, dat is toch cool? Waarom is die attitude zo weinig populair?
Ik ga zo dadelijk de stad in en ik neem hem mee, mijn gsm. Ja, wél dus, maar vraag me niet waarom. Iets zegt me dat ik hem moet meenemen. Iets zegt me dat een onbekende mij vandaag nog kan bellen. En iets zegt me dat ik dat dan liever meteen opmerk dan dat ik het pas bij thuiskomst moet vaststellen. Toch weinig zo eng als een antwoordapparaat, tenslotte?
Ik neem hem dus mee. Ik heb hem ten andere nodig om mijn nieuwe bankkaart te kunnen activeren, realiseer ik me nu. Het staat zo in de brief.

donderdag 19 juli 2018

Berta

Wees gegroet, Maria. Vol van genade. De Heer zij met u...
Onze Vader, die in de hemelen zijt. Geheiligd zij uw naam. Uw rijk kome. Uw wil geschiede op aarde als in de hemel. Geef ons heden ons dagelijks brood en verlos ons van onze zonden, zoals ook wij u verlossen van onze zondaren. Leidt ons niet in bekoring en verlos ons van het kwade. Amen.
Klopt dit een beetje? Niet echt, hé? Ik vind het spijtig - ik schaam me er niet voor, maar ik vind het spijtig - dat ik het weesgegroetje en het Onze vader niet ken. Als ik ze opzeg gooi ik flarden van het ene en het andere door elkaar. Dan zeg ik ‘Geheiligd zij uw naam. De heer zij met u. Uw rijk kome.’, terwijl ik natuurlijk weet dat dat niet juist is. Het zou niet mogen zijn.
Ik ben vrijwilliger in een woonzorgcentrum en veel mensen die daar verblijven zijn zeer katholiek (het was niet voor niks ‘het rusthuis van de nonnekes’, tot voor een jaar of tien geleden). Bijna elke dag gaan de meeste bewoners om elf uur naar de mis (die binnen het WZC wordt georganiseerd - er is een kapel). Het gebed is deze mensen met de paplepel ingegeven en zelfs al vergeten zij al de rest, het gebed zal hen tot op hun sterfbed bijblijven. Het gebed zit er bij hen ingeramd zoals bij ons ons Facebookwachtwoord.
De 94-jarige Berta vroeg mij of ik, jonge gast die ik ben, nog een gebed kende. Ik heb het geprobeerd en ze was zichtbaar blij verrast over mijn gebrabbel. Haar kleinkinderen, leeftijdsgenoten van mij, kenden dat niet meer, zei ze. Maar ach, zij kon hen dat moeilijk kwalijk nemen, de tijden zijn veranderd, hé. Computers en wat nog allemaal. Berta ging toen ze klein was om 7u naar de mis, vóór school dus, en in de mis zat ze maar beter op de eerste rij want anders hadden ze het op school geweten - uitroepteken.
Ik zit mee aan tafel tijdens de geheugentraining die Berta en een achttal andere bejaarden elke donderdagvoormiddag voor de kiezen krijgen. Dan kijken wij, bijvoorbeeld, naar grote foto’s van voorwerpen uit ‘den ouwen tijd’ (een melkpot, een Leuvense stoof,..) en worden wij aangemoedigd om daar vanalles over te zeggen. Met wat geluk halen Berta, Maria, nog een Maria, nóg een Maria, Marieke, André, Simone en Charles herinneringen op aan een ver verleden waarin zij de koeienmelk opvingen in de melkpot, enzovoort. Het waren andere tijden. Het was vóór ‘den oorlog’. “Ik spreek nu over 80, 90 jaar geleden”, sprak Berta toen ze aan ‘t vertellen was hoe men vroeger brood bakte. Hebt ge weleens iemand over 80, 90 jaar geleden horen vertellen? Iemand die nu nog leeft? Daar wordt ge toch wel even stil van. Allez, ik toch. Dat is zó lang geleden, niks is nu nog zoals toen. En die mensen hebben dat allemaal bewust weten gebeuren, de jaren 40, 50, 60. Anno 2018 - wat klinkt dat plots futuristisch - zijn ze natuurlijk al lang niet meer ‘mee’. Nu bestaat voor deze mensen enkel nog het verleden en, in mindere mate, het heden. De toekomst komt in wat zij zeggen nooit voor. De toekomst is iets voor mij, niet iets voor hen. Zij zijn aan hun eind, zij leven van dag tot dag.
Ik wilde vrijwilliger zijn in een rusthuis omdat het een omgeving is waarin ik mij concreet kan nuttig maken. Ik kan niet zoveel voor mijn medemens betekenen, zeker niet op mondiaal niveau, maar in een rusthuis kan je een verschil maken, zoals dat zo klef heet. In het rusthuis ben ik een (piep)jonge gast uit de buitenwereld en ze vragen het niet rechtstreeks aan mij maar de mensen zijn nieuwsgierig naar mij. Naar wie ik ben en wat ik kom doen. “Hij heeft journalistiek gestudeerd”, zegt C. dan. En dat ik geïnteresseerd ben in hun verhalen.
Ik heb reportages gezien, waaronder de ontluisterende Pano-reportage, over wantoestanden in rusthuizen en heb daarop besloten om mij te engageren. Hoe kan men een mens aan het eind van zijn leven zo laten afzien? Hoe kunnen wij dat toelaten? Het is toch om van te kotsen, de manier waarop die mensen vaak behandeld worden? Afgehandeld worden, eigenlijk.
Ik kan geen groot verschil maken in deze wereld, maar ik kan wel een praatje slaan met een bejaarde. De eenzaamheid waarover ik bejaarden op tv heb horen klagen, ik vond dat heel erg. Daar zit je dan, aan het eind van je leven, helemaal alleen op een onpersoonlijke kamer, te wachten op of verlangend naar de dood. Want ja, zelfs als hij stokoud is kan een mens zich nog eenzaam voelen (en wie weet wat eenzaamheid is, beseft de tragiek daarvan).
Een mens heeft aandacht nodig, zoals een plant water. Zo simpel is het. En hoe moeilijk kan het zijn? Een kwartier per dag is omzeggens al genoeg. Berta zit daar goed, bij de nonnekes, ik heb de indruk dat ze content is (wat dat voor haar ook nog moge betekenen), maar ik merk dat ze het aangenaam vindt om met mij te babbelen. Wij zijn in hetzelfde dorp opgegroeid, zo kwamen we te weten, en dat schept voor haar een band.
Na de geheugentraining, voor ze naar de mis ging, vroeg Berta of ik volgende week terugkom. Tuurlijk, Berta. Ik zou u u toch al niet meer kunnen missen?

woensdag 18 juli 2018

Beer

Ik liep een kennis tegen het lijf en we belandden op een terras. Zij praat tegen iedereen die oogcontact met haar maakt en toen er een peuter onze richting uit kwam waggelen, een beetje verlegen maar vooral heel nieuwsgierig, ging zij met dat joch in gesprek (al was het knulletje natuurlijk nog niet in staat om een gesprek te voeren). Deze kennis van mij, B., was met haar volledige aandacht bij het jongetje, wiens ouders aan een tafeltje drie meter verderop zaten; ik nipte van mijn Looza appelkers. “Hoe heet jij?” vroeg B. aan het jongetje, een vraag waar zoals verwacht geen antwoord op kwam. Ik kon de leeftijd van dit kind niet inschatten. We kwam van de moeder te weten dat hij anderhalf is. En dat hij Beer heet.
Beer.
Een Beer in het wild, dacht ik. Dat ik dat nog mag meemaken. Normaal gezien moet je daar toch al gauw voor naar Alaska, maar nu loopt er warempel een over het De Layensplein te Leuven. Beer was een moderne variant op namen als Hubert of Albert, vertelde de moeder. Zo, dat wisten we dan ook weer.
Beer was een heel schattig jongetje met spierwit haar dat opzij kortgeknipt was maar vanachter lang was gebleven. Het zal wellicht nog slechts een kwestie van maanden zijn voor zijn ouders hem een kapsel als dat van Radja Nainggolan aanmeten, dacht ik. Beers gemoedstoestand wisselde om de vijf seconden. Hij kon elk moment beginnen huilen (en dan tilde zijn vader hem van de grond) om vervolgens weer grommend en klauwend zijn nieuwsgierige gedrentel richting omliggende tafeltjes aan te vatten. Ik vroeg me af of dit jongetje later last zal krijgen met zijn naam. Mijn kennis, B., wierp alvast op dat zijn naam in het Engels ‘bier’ betekent. “Dan moet hij maar dicht bij ons, in België, blijven wonen”, lachte Beers papa.
("Let's have another beer", zei de papa tegen de mama, waarop de mama zei dat ze toch geen twee kinderen met dezelfde naam konden hebben.)
Natuurlijk is Beer bijlange niet het eerste kind dat naar een dier is vernoemd. Je hebt tientallen, misschien wel honderden, Wolven in ons land en bij meisjes is Merel een naam die soms voorkomt. Zelf ken ik een meisje dat Koekoek heet, omdat ze "koekoek, hier ben ik" zei toen ze na de geboorte op de buik van haar mama werd gelegd. En Koekoek, zo heb ik intussen vernomen, wordt ook alweer afgekort tot Koekje of Koe.
Varken is een vanuit de moslimwereld overgewaaide heilige naam die zowel aan jongens als aan meisjes gegeven wordt en laatst ontmoette ik een vrouw die officieel Zeborah heet, niet Deborah, Zeborah, wat door haar ouders van kleinsaf werd afgekort tot Zebra. Haar broer, die geboren werd als Okapi (als mens, niet als een okapi) heeft zijn naam laten veranderen in Pieter.
De naam Koen is een afgeleide van de oud-Nederlandse naam Kalkoen en ik ken een transgender die geboren werd als Kamiel, maar zich, nu ze borsten (bulten) heeft, Kameel laat noemen.
Maar bon, dat alles terzijde. Ik heb gisteren een Beer in het wild gezien en dat is al spectaculair genoeg. Hoe zou hij heten met zijn achternaam? Put? Zou hij misschien moeten leven met de naam Beer Put? Al bij al zagen zijn ouders me er vrij redelijke mensen uit, maar sommige ouders zijn tot alles in staat, daar moet je als maatschappij rekening mee houden. Zouden deze mensen hun Beer bamboe als ontbijt geven? Of boterhammen met pandakaas?
Ik ben altijd tevreden geweest over mijn voornaam. Alexander, het is een naam waar je mee buiten kan komen. Voluit heet ik wel Knorretje Alexander, mijn ouders wilden hun kinderen vernoemen naar personages uit Winnie The Pooh, maar dat mijn eerste naam Knorretje is, weet bijna niemand. Mijn ouders hebben mij altijd Alexander genoemd. Opdat ik op school niet gepest zou worden. Enkel op officiële formulieren staat nog Knorretje.
En zo kan ik uren blijven doorgaan. Voornamen, ze zijn een onuitputtelijke bron van jolijt.
En oh, ik zou hem nog vergeten! Wie ik hier zeker ook niet over het kale hoofd mag zien is mijn leraar geschiedenis uit het middelbaar, meneer De Biel. Je kan zeker al raden hoe we hem noemden? Niet debiel, nee, dat zou respectloos zijn. Ik zat in het Freinetonderwijs en wij mochten als leerlingen onze leerkrachten met de voornaam aanspreken. Meneer De Biel heette met zijn voornaam Kut. En Kut is een verbastering van Kurt.

zaterdag 14 juli 2018

Een geradicaliseerde literatuurliefhebber getuigt

Het heeft heel lang geduurd, dat besef ik, en ik wil me daar ook voor verontschuldigen bij mijn vrienden en kennissen, maar nu ben ik klaar om over mijn periode als literatuurliefhebber te praten. Ik voel dat ik dat moet doen, om mensen te waarschuwen. Als ik één persoon ervan kan weerhouden om het foute pad op te gaan, om boeken te beginnen lezen, is mijn getuigenis de moeite waard geweest.
Eerst en vooral wil ik benadrukken dat ik niemand met de vinger wijs. Ik ben volledig verantwoordelijk voor wat er met mij is gebeurd. Het is zo dat ik tijdens een periode waarin ik heel erg zoekende was enorm verlangde naar iets waar ik me echt goed bij kon voelen. Ik was heel onzeker en beïnvloedbaar, toen, ik was ook op zoek naar mijn identiteit, naar mijn echte ik. Een man die ik vaagweg kende en door wie ik, vanwege zijn zonderlinge karakter, op een bepaalde manier gefascineerd was, las heel veel boeken en zonder dat ik het besefte begon ik uit nieuwsgierigheid ook al eens naar een tijdschrift te grijpen. Ik begon in die periode ook één keer per maand naar de bibliotheek te gaan om tussen de romans te snuisteren en bleef het eerst nog gewoon bij snuisteren dan liep het al gauw uit de hand en begon ik ook echt (dunne) boeken te ontlenen. Ik besef nu beter dan ooit hoe belangrijk het is dat men jongeren waarschuwt voor het gevaar dat een bibliotheek kan zijn. Een roman lezen is iets dat je bij voorkeur pas doet als iemand een revolver tegen je hoofd zet, als je, met andere woorden, echt niet anders kan.
Ik radicaliseerde in sneltempo en begon zelfs sporadisch boeken te kopen. Op een dag liep ik voor het eerst De Slegte binnen en in een opwelling kocht ik er de ‘De Da Vincicode’ van Dan Brown. Nu ik daarop terugkijk besef ik natuurlijk dat ik toen de bodem had bereikt, maar op dat moment zelf had ik niet die helderheid van geest. Ik ben blij dat de urenlange gesprekken met Koenraad van vzw Foloo (voluit ‘Fear of living only once’) me uiteindelijk anders naar de zaken hebben doen kijken (waarover verderop meer).
Zoals ik al zei was ik op zoek naar een identiteit en erg beïnvloedbaar toen ik begon te radicaliseren. Ik voelde me om onduidelijke redenen afgewezen door een maatschappij waarin ik mezelf steeds minder herkende. Mijn leeftijdsgenoten lazen helemaal geen romans (wat mij voorheen nooit was opgevallen, maar wat mij plots (en vraag me niet waarom) begon te storen) en ik raakte er steeds meer van overtuigd dat ik helemaal alleen stond met mijn, weliswaar heel beperkte, interesse voor tekst en literatuur. Ik ging in die periode ook steeds vaker afwijzend reageren op Facebook-uitnodigingen voor leuke events waar ik voorheen steeds blindelings naartoe zou zijn gegaan en ik wist wel dat mijn vrienden zich daar vragen bij stelden, maar toch vroegen ze zelden waarom ik dan niet mee naar dit of dat feestje ging (alsof mijn aanwezigheid voor hen in weze niet zo heel belangrijk was). Soms had ik er gewoon niet zoveel behoefte aan om present te zijn op nog maar eens opnieuw een soort geefpleinachtig gebeuren of op de opening van een zoveelste bottom up, empowerend pop up-initiatief voor en door jongeren. Ik bleef steeds vaker thuis, om, bijvoorbeeld, wat te... lezen.
De eerste keren was mijn ervaring met literatuur heel heftig en het is zelfs een keer of drie voorgekomen dat ik thuis gedurende een kwartier ononderbroken in een boek heb zitten lezen. Als ik daar nu op terugkijk, besef ik uiteraard hoezeer ik toen de pedalen kwijt was. Ik kan me nu al niet meer voorstellen dat ik me langer dan twee minuten op een doorlopende tekst zou kunnen concentreren.
Ik weet trouwens nog steeds niet hoe ik er echt toe gekomen ben om literatuur te gaan lezen. Er was die ene man in mijn omgeving die het deed - een freak die nog steeds niet beseft dat zijn asociale gedrag mensenlevens verwoest - maar voor de rest kende ik niemand die meer dan één boek per jaar doorbladerde (en meestal ging het dan nog om non-fictie van schrijvers als Jeroen Meus of Pascale Jambers). Mijn eigen vrienden en familie lazen uitsluitend Facebookberichten en YouTubecommentaren zoals ‘LOL’, maar ze zouden nooit of te nimmer een weekblad, laat staan een boek, ter hand hebben genomen. En ik had dat tot voor mijn radicalisering ook nooit gedaan, ik was er net als de mensen uit mijn omgeving volledig van doordrongen dat lezen iets voor zielige kneusjes was die geen betekenisloze, sociale contacten durfden aan te gaan en geen belang hechtten aan YOLO en FOMO.
Het was uiteindelijk mijn moeder die me smeekte om iets aan mijn probleem te doen. Ze maakte zich grote zorgen, zei ze, en lange tijd lachte ik haar gejammer weg. Toen ze op een dag met een brochure van vzw Foloo kwam aanzetten - Foloo is een organisatie die mensen middels lange, saaie gesprekken deradicaliseert - had ik dan ook geen enkele motivatie om die ernstig door te nemen. De eerste afspraak die ik, puur om mijn moeder te plezieren, met Foloo maakte, zag ik in de eerste plaats als een ironische verzetsdaad. Hun missie om mensen minder boeken te laten lezen door hen naar events te escorteren, leek me totaal bespottelijk. Het was pas toen ik maandenlang twee keer per week een uur tegenover mijn trajectbegeleider Koenraad zat dat ik begon te beseffen dat deze man eigenlijk gelijk had. Hij vertelde mij boudweg dat lezen iets is voor sukkels. Eerst schrok ik daarvan en protesteerde ik, maar op den duur besefte ik dat er veel waarheid in die uitspraak zit. Was ik niet teveel beginnen lezen? Was het wel oké om naar de bib te gaan en minder tijd op sociale media door te brengen? Ik vat het nu zo kort mogelijk samen omdat mijn verhaal anders veel te lang wordt, maar het komt erop neer dat ik na tientallen gesprekken opnieuw heb ingezien dat lezen verkeerd is. Het is verkeerd om te lezen in je vrije tijd. Je trekt je terug uit de maatschappij en stelt je vijandig op tegenover vrienden en kennissen. Vrienden weten zich geen raad en maken zich zorgen. Meer dan ooit tevoren ben ik er nu dus van overtuigd dat je in je vrije tijd naar zoveel mogelijk events in je buurt moet gaan. Het is ook heel belangrijk dat je naar het YOLO- en het FOMO-principe leeft. Je moet doordrongen zijn van de You Only Live Once- en de Fear of Missing Out-gedachte. Een event missen = een oninteressant leven leiden. Bepaalde mogelijkheden bewust niet benutten = schuldig verzuim. Die waarheden heeft vzw Foloo mij opnieuw doen inzien. Zonder het bewonderenswaardige geduld van Koenraad weet ik niet of ik hier nu over mijn deradicalisering zou zitten praten. Het is mogelijk dat ik nog steeds in de bibliotheek zou rondhangen en af en toe een boek zou uitlenen. Ik kan me nu echter, na mijn succesvolle deradiclisering, niet meer voorstellen dat ik langer dan twee minuten in ‘De Da Vincicode’ zou willen lezen.
Misschien moet ik, nu ik mezelf zo helemaal blootgeef, ook maar vertellen wat ik gedaan heb op het moment dat het met mij echt heel erg slecht ging, op het moment dat ik er echt zeer radicale ideeën op nahield. Ik heb uit de bibliotheek ooit een zogenaamde ‘pageturner’ van Herman Koch ontleend, ‘De greppel’, en ik heb daar bijna honderd pagina’s in gelezen, wat me ongeveer twee weken heeft gekost (ik las dus gemiddeld maar liefst zeven pagina’s per dag). Ik heb intussen aanvaard dat ik de klok niet kan terugdraaien, maar vind het wel intens jammer dat ik die weken nooit meer terugkrijg. Hoeveel events heb ik gemist, hoeveel selfies heb ik níét gemaakt, naar hoeveel trendy pop-upbars ben ik nooit geweest? Tientallen, misschien wel honderden, en dat is oh zo vreselijk jammer. Maar het is niet anders en mijn leven gaat door. Met boeken of magazines moet je nu hoe dan ook bij mij niet meer komen aankloppen. Boeken en tijdschriften zijn volledig uit den boze. Mijn leven draait nu opnieuw volledig rond sociale media, foto’s, events, YOLO en FOMO.

donderdag 12 juli 2018

Mijn WK

Op mijn broer na is er bijna geen mens die zelfs maar vermoed dat ik een en ander weet over voetbal. Ik heb de indruk dat mensen mij in het geheel niet met sport in al zijn vormen associëren. Omdat ik er niet snel zelf over begin? Omdat ik meer zo’n ‘cultuurtype’ lijk? De waarheid is dat ik van dit WK bijna geen match heb gemist. De waarheid is dat ik in cafés aan de toog heb gezeten om op groot scherm naar pakweg Zweden v. Duitsland te kijken (schitterende goal van Kroos in de allerlaatste minuut). De waarheid is dat ik met andere, in die cafés aanwezige, mij onbekende, mannen in gesprek ben gegaan over spelsystemen en tactische beslissingen. Ik zei dan wel steeds tegen die mannen dat ik er niet echt veel van afweet, maar toch. Ik heb al die dingen gedaan in de afgelopen weken. Omdat ik dat leuk vind.
Wat het de matchen van de Belgen betreft, ligt het voor mij wel een beetje anders. Naar de matchen van de Belgen kijk ik niet, ik beluister die. Er gaat niks boven Peter Vandenbempt op Radio 1. Als ik in mijn kamer met gesloten ogen naar hem lig te luisteren, kan ik me zoveel beter op de match concentreren dan wanneer ik ernaar kijk op tv. De radio laat aan de verbeelding over, doet veronderstellen, verklapt niet alles. In het donker vraag ik me af in welke kleuren de Duivels spelen (rood? lichtblauw? geel?) en of ze naar de linker- of de rechterkant van het veld shotten. Ook weet ik zonder televisiescherm niet zeker of Mertens’ haar nu helemaal geblondeerd is, of slechts een deel ervan. Hoe het ook zij, ik heb van de Rode Duivels geen minuut live op tv gezien, en zo is het goed. Ik hou er niet van om in een groep mensen naar een voetbalwedstrijd van de Belgen te kijken. De decibels, de pintjes, het enthousiasme, het is niet aan mij besteed. Ik beleef zo’n match liever op een meer ingetogen manier. Op een bijna meditatieve manier misschien wel.
Wat trouwens grappig was tijdens de matchen van de Duivels: de televisieverbinding liep maar liefst 40 seconden achter op de verslaggeveing van Peter Vandenbempt en zo gebeurde het dat de Duivels scoorden en ik pas 40 seconden later gejoel hoorde, elders in de buurt. Veertig seconden, dat is wel heel wat. Hoe zou dat komen, dat er zo veel vertraging op de tv-verbinding zit?
Ik hou niet van een volksfeest dat losbarst, niet van gejoel en gelalala, niet van ‘Waar is da feesje?’ en weet ik veel wat nog. Ik hou ervan om helemaal in mijn eentje naar Peter Vandenbempt (en Eddy Snelders) te luisteren, al dan niet met een zak chips erbij. Een toeloop van mensen heeft mij over het algemeen nooit aangetrokken, mijn gevoel van enthousiasme is steeds omgekeerd evenredig geweest met het aantal mensen dat in mijn buurt staat. Op café gaan doe ik bij voorkeur met hooguit drie andere mensen. Zet mij met zes of meer anderen aan een tafel en ik wil al gauw naar huis. Hoe meer volk, hoe meer vreugd is niet op mij van toepassing. Dát weten mensen dan weer wel - dat ik veel van voetbal ken, weten ze niet, maar dat ik niet graag in grote groepen ben weten ze wel.
En toch. Toch mis ik soms zo’n groepsgevoel, zo’n groepsbeleving. Dan zou ik het weleens willen meemaken, zo’n match van de Rode Duivels bekijken samen met anderen, ergens in iemands woonkamer. De kreten van vreugde wanneer ‘we’ scoren, de bedrukte gezichten nadat ‘we’ op achterstand zijn gekomen, het hééft waarschijnlijk wel iets. Maar ik doe het niet. En ik hoef zelfs de boot niet af te houden, want er is niemand meer die mij vraagt of ik afkom. Opnieuw: mensen wéten dat, de mensen kennen mij. En misschien zijn ze ook wel een beetje bang dat ik de sfeer kom bedrukken.
En nu moet ik afronden want ik heb afgesproken met een kameraad. We gaan op café naar Engeland v. Kroatië kijken. Maar eerst samen die match van de Duivels tegen Frankrijk nog eens grondig analyseren. Want doeme toch! Wij waren de beste ploeg van het tornooi. Ik kan het niet genoeg herhalen. Het is balen, man. Echt balen.

maandag 9 juli 2018

Zomaar wat over steden

Ik probeerde het in het Frans (maar in die taal struikel ik van pure nervositeit al snel over mijn woorden) en ik probeerde het (sarcastisch) in het Engels, maar er was geen doorkomen aan. De Franstalige vrouw met wie ik in mijn droom sprak, bleef maar ratelen en hoezeer ik haar ook probeerde uit te leggen dat ik niet goed begreep wat ze zei, het leek haar niet te interesseren. Ze was een Waalse en ik dacht voor het eerst in mijn leven dat het misschien wel beter zou zijn als Walen en Vlamingen Engels met elkaar gaan spreken. Als dat de zaken vooruithelpt, waarom dan eigenlijk niet? In welk opzicht heb ik nog meer met een Waal te maken dan met een Italiaan? En nee, de Rode Duivels zijn (ook) in deze van geen betekenis.
De vrouw in mijn droom bracht geen enkel begrip op voor het feit dat ik haar maar half begreep terwijl ze mij al ratelend in haar moedertaal iets duidelijk probeerde te maken. Ze leek zo iemand te zijn die nog denkt dat Frans, mondiaal gezien, een belangrijke taal is (wat natuurlijk niet meer het geval is). Maar op een bepaalde manier begreep ik haar wel, zoals ik heel goed de Walen begrijp die geen Nederlands willen leren. Onlangs was ik in Philippeville, een dorp ten zuiden van Charleroi dat pretendeert een stad te zijn maar daar jammerlijk in faalt. Philippeville ligt zeker 70km onder de taalgrens en zoals ik niet van plan ben om Deens te gaan leren omdat ik niet van plan ben om naar Denemarken te gaan, zo leert een scholier in Philippeville geen Nederlands omdat hij niet van plan is om naar Vlaanderen te gaan. De kans dat een inwoner van Philippeville ooit in Vlaanderen is geweest, lijkt me op zich al zeer klein. Toevallig sprak ik enkele jaren geleden (in het Frans) met een leeftijdsgenote die afkomstig is uit Libramont (diep in de provincie Luxemburg). Dat meisje had op school nooit één les Nederlands gehad. Toen schrok ik daarvan, maar nu lijkt het mij logisch. Libramont moet op ongeveer 150km van de taalgrens liggen, Duitsland en Luxemburg zijn daarentegen minder veraf. Waarom dan in vredesnaam Nederlands leren? Om naar Het journaal met Martine Tanghe te kijken?
Het komt mij voor dat mijn droom zich afspeelde in een koffiebar in Louvain-la-Neuve. Het is zeker alweer vier of vijf jaar geleden dat ik daar voor het laatst ben geweest, in die stad. Awel, weetje wat, ik ga er een dezer nog eens naartoe. Maar niet alvorens ik heb opgezocht welke tegenwoordig de hotspots zijn die je als dagtoerist in die stad moet hebben gezien. Louvain-la-Neuve is al lang geen veredelde studentencampus meer, zo heb ik gelezen, maar wat het dan wel is, ik weet het niet echt.
En dan is er Charleroi. Op weg naar Philippeville passeerde ik er en ik had een klein uur de tijd om er rond te lopen. Is die stationsbuurt sterk opgewaardeerd, zeg. Het is daar gewoon netjes nu, ik kon mijn ogen niet geloven. En de overdekte winkelstraat die ze daar nu hebben deed me met zijn twee verdiepingen aan het winkelcentrum van Rotterdam denken. Heel proper, heel fancy, heel on-Charleroi en vooral heel ver buiten het bereik van het werkloze schorriemorrie dat zich dag na dag kapot verveelt ergens in de periferie. Toch hoef je je in Charleroi nog maar 200 meter buiten het stadscentrum te wagen om opnieuw met de groezeligheid te worden geconfronteerd waarom die stad al zo lang bekend staat. Buiten het centrum zijn de straten nog steeds vuil, lopen ongure types naar elkaar te roepen en voel je je al gauw wat op je ongemak.
Over stationsbuurten, ten slotte, valt tout court vanalles te zeggen. Ze zijn een visitekaartje, heel wat steden maken er een punt van om hun stationsbuurt tip top in orde te hebben. In Leuven zit het op dat punt ook goed. Kom je er uit het station dan sta je op het schitterende Martelarenplein (ik vind het zelf nog telkens een kleine sensatie, die grote open ruimte). Maar begeef je in Leuven naar bepaalde verderop gelegen stadswijken en je zal vaststellen dat het bestuur daar veel minder de moeite heeft genomen om de boel op te waarderen. Op en in de buurt van de Vismarkt waan je je, bijvoorbeeld, nog in de jaren 80. En dat kan natuurlijk alleen maar omdat men ervan uitgaat dat de toeristen daar niet gaan komen, wegens toch een beetje te ver uit de buurt van het prachtige stadhuis, enz.
Het stadhuis van Leuven is trouwens het mooiste bouwwerk ter wereld. Ik heb, echt waar, nog nooit in mijn leven een gebouw gezien dat ik mooier vind dan het Leuvense stadhuis. Misschien loop ik er een dezer nog eens voorbij om ervan te genieten. Waarom, bijvoorbeeld, niet vandaag?

zaterdag 7 juli 2018

Enkel als voetballer kan een kind van migranten scoren

De kans is nu vrij groot dat we gaan winnen. Frankrijk in de halve finale en Kroatië in de finale zijn tegenstanders om rekening mee te houden, maar ik ben er steeds meer van overtuigd dat deze Rode Duivels matuur genoeg zijn om de hoofdprijs te pakken. Ze hebben intussen al mijn verwachtingen overtroffen, het is effectief mogelijk dat ze op dit moment het beste landenteam ter wereld zijn. Formidable!
De Rode Duivels hebben onder Roberto Martinez enorme stappen gezet, ik kan mij er nog bij elke match over verbazen. Onder Wilmots was het nog een willen-maar-niet-kunnenverhaal, wat natuurlijk al beter was dan het niet-willenverhaal van voor 2012, maar wat ze nu, onder Martinez, doen vind ik echt straf. On-Belgisch ook. En in één adem gaan wij Belgen ons nu ook on-Belgisch gedragen. Of, wacht: gaan Belgen zich nu net wél Belgisch gedragen? Want wat is dat nu eigenlijk, Belgisch gedrag? Is Belgisch gedrag een soort betekenisloze en uiterst tijdelijke state of mind die zelfs de taalgrens niet oversteekt? (Heb jij in de Sporza-voor- en nabeschouwingen al een Franstalige analist gezien?) Zijn Vlamingen en Walen plots één? Een klein beetje, ja, maar toch vooral nee. Niks zo gemakkelijk als een highfive met een medemens uit de andere gemeenschap, maar het stelt natuurlijk niks voor. Eens die Duivels dat tornooi hebben gewonnen en we onze Belgische vlaggen weer opgevouwd hebben, is er van een ‘België-gevoel’ geen sprake meer. Dan gaan beide gemeenschappen opnieuw huns weegs, zonder elkaar te kennen.
(Gratis ideetje: waarom slaan de VRT en de RTBF de handen niet in elkaar voor dit super-Belgische gebeuren? Taal hoeft toch geen struikelblok te zijn (dat is bij de Duivels zelf ook niet het geval, toch?) Wees een afspiegeling van het ‘Belgiëgevoel’. Nederlandse voetbalanalisten te over op Sporza, maar ik heb nog geen enkele Franstalige Belg gezien.)
Het is wonderlijk hoe mensen én op de N-VA stemmen én gek zijn van de Rode Duivels. Die combinatie is veelvoorkomend. Gevraagd of zij de Rode Duivels willen opgeven voor de Republiek Vlaanderen antwoordt een (grote) meerderheid nee.
De Rode Duivels confronteren ons, Belgen, op heel wat vlakken met de (pijnlijke) realiteit. In ons nationale elftal komen zwarten en Arabieren volop aan de bak, terwijl dat in geen enkel ander segment van de samenleving het geval is (misschien zijn onze gevangenissen nog de beste afspiegeling van de etnische diversiteit die je bij de Rode Duivels aantreft). Behalve voor voetballers blijft het voor de medemens met een migratieachtergrond nog steeds knokken voor een plaats in de Belgische maatschappij. En als zo’n Arabier dan zijn plaatsje veroverd moet die man (nog veel te weinig een vrouw) zich bijna altijd ‘in de markt zetten’ als ‘allochtoon’, wat intussen zo vreselijk afgezaagd is (maar een Waal moet zich in Vlaanderen eveneens als Waal in de markt zetten (zie Christophe Deborsu - toch ongeveer de enige Waal die wij kennen).)
Voetbal is uiterst laagdrempelig, daar begint het mee. De in armoede opgegroeide Lukaku’s maken nu het mooie weer in die sport, maar in eender welk ander maatschappelijk segment hadden ze waarschijnlijk weinig kunnen verwezenlijken. Erg bevreemdend hoe men de Rode Duivels een afspiegeling van de Belgische bevolking noemt en nauwelijks schijnt op te merken dat je een dergelijke afspiegeling in geen enkel ander maatschappelijk segment (en ook in geen enkele andere sport, trouwens) te zien krijgt. Ik klus tegenwoordig een beetje bij in de Vlaamse Gemeenschapscommissie in Brussel en van de zeventien raadsleden die daar zitten hebben er twee of drie een buitenlandse achtergrond. Dat is dus duidelijk geen afspiegeling van de Brusselse bevolking. Een correcte afspiegeling van die bevolking zou een verhouding van 10-7 zijn, ofzo - 10 mensen met een migratieachtergrond en zeven zonder.
Onze federale regering, ‘de Belgische politiek’, is één groot afspiegelingsdrama. Er zitten daar nul mensen van allochtone origine in. Nul (0). Stuk voor stuk zijn het blanke mannen en ochot ocheere hier en daar zit er ook nog een vrouw tussen. Vergeleken daarmee vertoeven de Rode Duivels op een andere planeet.
We kunnen werkelijk veel leren van de Duivels, maar of we het ook doen, ik merk het voorlopig niet op. Natuurlijk kan je dezer dagen ook weer het obligate opiniestuk lezen van een Belgische met Arabische roots die erop wijst dat we nu het goed gaat spreken over ‘onze’ Fellaini en ‘onze’ Chadli, maar dat dat zomaar opnieuw kan keren als een van die jongens een flater begaat (wat ik trouwens niet geloof, dat de perceptie zo gemakkelijk zou keren). Het obligate opiniestuk, dat aantoont dat we dan toch niet helemaal in het reine zijn met de diversiteit van de Rode Duivels. 
De Rode Duivels moet trouwens zowat het enige bedrijf zijn waar men geen quota voor etnische minderheden moet opleggen. Bij de Rode Duivels gaat dat gewoon vanzelf. Ik vraag me trouwens wel af of er dames met andere roots rondlopen bij onze nationale vrouwenvoetbalploeg, de Red Flames. Zal wel niet, hé?
De Rode Duivels, het is een mooi verhaal. Dankzij hen en enkel dankzij hen kunnen Marokkanen van de derde en vierde generatie zich Belg voelen. Fellaini, Chadli, Lukaku, het zijn grote voorbeelden. ‘Influencers’ misschien wel.
Ik denk dat we onze volgende tegenstanders in de pan gaan hakken en dat we Wereldkampioen worden. Het was formidabel hoe de Belgen de Goddelijke Kanaries klopten en nu ligt de weg naar de Beker open. Maar wat dóén we met de Rode Duivels? Niet al te veel, vrees ik. Niet wat de muur tussen Vlaanderen en Wallonië betreft, en evenmin wat de segregatie tussen allochtonen en autochtonen, tussen moslims en autochtone Belgen, betreft. Na de wereldtitel gaan we terug naar af en dat hele Belgiëgevoel gaat weer voor twee jaar de kast in. Dat ís gewoon zo. Het Belgiëgevoel heeft alles te maken met sport, vlaggen en het Eurosongfestival. Ik ben er trouwens ook van overtuigd dat weinig autochtoon Belgische hanen er naar zouden kraaien mochten alle 23 Duivels blank zijn. Spreek mij tegen als je er anders over denkt.
Ik ben fan van de Duivels, maar denk er tegelijk het mijne van. Ik wil een federale regering met vijf ministers van allochtone origine en een opleiding journalistiek aan de Erasmushogeschool in Brussel waar ongeveer de helft van alle studenten een niet-Belgische afkomst heeft. Tenzij ze succesvolle voetballers worden, krijgen we in onze maatschappij nauwelijks Chadli’s of Lukaku’s in maatschappelijk hoog aangeschreven functies te zien en dat moet zeer dringend anders.
Zo betekenisvol als de Rode Duivels zijn, zo betekenisloos zijn ze anders.

woensdag 4 juli 2018

Schuifelen

Behoedzaam schuifel je over een pad
Dat lak heeft aan je twijfelende pas
Dreunend in haar onverschilligheid
Nietsontziend, wreed, verraderlijk, toch ook mooi
Je kan het leven vergelijken met Brussel
Mensen proberen ervan te houden
Ze roepen het uit, overtuigen zich suf
En komen dan thuis met eelt op hun ziel
Ze nemen een douche en schrobben zich schoon
Ze spoelen de rompslomp van hun gezicht
Zijn uitgeput soms en anders strijdvaardig
Maar je moet er toch maar zin in hebben
De dagelijkse optater te leven
Want jij kan je geen willekeur permiteren
Jij moet aan de bak, dagelijks boksen of barsten
Adem diep in en uit, oneindig veel keren
Het is van het weinige dat je bezit
Je adem is helemaal van jou alleen
Profiteer ervan, doe er je voordeel mee
Ook al is inademen dan ongezond
Adem diep in en uit, je moet het doen
Als je wil leven heb je trouwens geen keus
Het leven is aantrekkelijk op papier
Maar het is een nog onvoltooid concept
En de bedenker, hij of zij die eraan schaaft
Mag ongeacht de originaliteit van zijn idee
Voorlopig geen diploma worden toegekend
Ook is het leven als artificiële intelligentie
Spannend, onafwendbaar, je bent er wat bang van
En je vraagt je af waar het voor nodig is
Je schuifelt behoedzaam over een pad
Je bent ongeveer 11.500 dagen oud
En zonder ongelukken of een aanwijsbare reden
Kan je gerust nog 20.000 dagen
Blijven schuifelen, Alexander
En blijven twijfelen (maar niet te veel)
En blijven schrijven (maar niet te weinig)
Helemaal zomaar
Zonder verklaring