zondag 31 december 2017

Laatkomers

Ik heb het niet voor laatkomers, echt, mensen die te laat komen, ik vind ze maar niks. Iemand zou vandaag om 12u bij mij op bezoek komen, ze zou mij een kalender brengen, ja, een kalender. Voor 2018. Toen ik haar gisteren aan de lijn had, scheen het niet te kunnen wachten met die kalender, ik begreep niet waarom het zo hoogdringend leek. Maar vandaag om 12u was het ik die zat te wachten.
En daar hou ik dus niet van. Echt niet. Alsof ik dat in mijn leven al teveel heb moeten doen, zo voelt het. Flauwekul natuurlijk, maar toch voelt het soms zo aan. Daarom wil ik wel met je afspreken om 12u (of op een ander uur), maar als je er dan tegen kwart na twaalf (een kwartier later) nog niet kan zijn, heb ik graag dat je me dat even laat weten, er zijn daar communicatiekanalen voor (bellen, sms’en,..). De persoon op wie ik zat te wachten, liet niks weten. Niet om tien na twaalf, niet om twintig na twaalf en ook niet om half één. Dat is oké, dat is geen ramp. Om kwart na twaalf moest ik aan het ‘academisch kwartiertje’ denken, zoals we dat kennen van de universiteit, en vanaf dan schakelde ik van de wachtmodus over op de vertrekmodus. Want zo ben ik dan ook wel weer. Wie na een half uur niet opdaagt en niks van zich laat horen, mag zich bij mij op bepaalde dagen aan een gesloten deur verwachten. Ik had zin om even de stad in te gaan, ik wilde nog een brief bussen, en tegen half één achtte ik het moment gekomen om op pad te gaan. Ik deed wel nog de moeite om de persoon met wie ik om 12u had afgesproken te bellen en sprak iets in op haar antwoordapparaat. Dat ik richting stad was vertrokken. Eén minuut later kreeg ik telefoon terug: “ik sta nu aan uw deur”. Tja. Ik was niet meer thuis. Ik was vier à vijf minuten stappen verwijderd van de residentie waarin ik woon en ik was niet van plan om op mijn stappen terug te keren. “Ik kan de kalender in uw brievenbus steken”, zei ze. “En ik heb ook suikerbonen mee, maar die geraken niet in de brievenbus. Ik zal ze boven op de brievenbus zetten. Ge zult ze daar wel vinden. Er staat Astrid op het doosje.” “Oké, alvast bedankt”, zei ik, ter afronding van het gesprek.
Als iemand zonder iets te laten weten een halfuur te laat op een afspraak komt opdagen en ik heb toevallig geen zin om te wachten, dan roep ik trouwens ook weleens het ‘misverstand’ in. Alsof er een miscommunicatie was, terwijl die in werkelijkheid niet heeft plaatsgevonden.
Maar bon, het is een mooie kalender, moet ik vaststellen, en van de suikerbonen kan ik maar beter afblijven. Niet alleen vind ik suikerbonen niet bepaald lekker, ze zijn vast ook niet gezond en slecht voor de tanden. Sneu trouwens voor dat baby’tje dat met de naam Astrid door het leven zal moeten gaan. Wat een ontzettend stomme naam.
Tijdens het wachten luisterde ik naar muziek. De volgende nummers passeerden (niet altijd even) random in mijn 2682 liedjes tellende Spotify-afspeellijst ‘Singles’.
Magnus: ‘Singing Man’ (feat. Thomas Smith)
Magnus: ‘My Gal Louise’
Run The Jewels: ‘Call Ticketron’
James Blake: ‘I Never Learnt To Share’
Sinkane: ‘New Name’
I LIKE TRAINS: ‘No Military Parade’
I LIKE TRAINS: ‘A Rookhouse For Bobby’
Noordkaap: ‘Verstandig, wispelturig en onhandig’

zaterdag 30 december 2017

Veertien dingen

1. Uit ‘Oude meesters’ van Joost De Vries leerde ik dat dieren doodgaan en mensen overlijden. Mensen gaan niet dood, dieren overlijden niet. Althans, zo wordt dat niet gezegd. 2. Ik moest lachen om enkele zinnetjes uit een culinaire recensie van Bruno Vanspauwen in DS Magazine. Hij schrijft in een stuk over het restaurant Skov te Buggenhout: “Wie zit er achter die injectie van hipheid in dit landelijke dorp? Het blijkt een plaatselijke horeca-ondernemer te zijn die onder de blitse naam Mark Van den Broeck opereert.”‘De blitse naam’ - haha. En ‘opereert’. Ik las het weken geleden al en wilde het eens op Facebook gooien, maar het kwam er nooit van. Bij deze is dat rechtgezet. 3. Misschien is het leeg lepelen van een nog halfvolle pot choco (400g) toch geen activiteit waar ik een gewoonte van moet maken. 4. Mijn moeder noemt de muziek van Oscar & The Wolf flauw. Misschien is dat inderdaad nog wel het beste adjectief waarmee die geluidsdrab te omschrijven valt. 5. Ik sprak met iemand die niet eens zo omfloerst viste naar roddels over mensen uit mijn omgeving en realiseerde me haarscherp dat die persoon zeer zeker even graag over mij babbelt als over die mensen uit mijn omgeving. 6. Boeken koop ik in boekenwinkels, cd’s in cd-winkels en computers in computerwinkels. Ik mijd ketens. Ketens zijn klerewinkels. 7. Spotify schijnt de popsong te veranderen. Refreinen zouden in een popsong nog meer naar voren worden geschoven en op die manier zou een liedje verworden tot een wiskundige formule. Ik stoor me daar eigenlijk niet zo aan. Als het goed is, is het goed, formule of niet. 8. De angst slaat me om het hart als ik me bedenk dat Bazart in 2018 misschien nieuwe muziek zal uitbrengen. Oscar & The Wolf én Bazart in high rotation op elk radiostation, ik weet niet of ik dat overleef. Kunnen die twee groepen niet versmelten, zodat de som der delen misschien nog slechter klinkt, maar wel nog maar half zoveel op de radio komt? Bazcar & The Wart. Flauwigheid als kunstvorm. 9.Ik zie niet in waarom het terreurniveau in ons land nog ooit naar twee (‘normaal’) zal worden bijgesteld. Niveau drie is het nieuwe normaal. Michael Van Peel zei het al in zijn eindejaarsconference: wat men aanvankelijk een tijdelijke maatregel noemt,wordt later in nogal veel gevallen definitief. En de angst voor terreur is hoogstwaarschijnlijk definitief. 10. Als je de muziek en het gedrag van bepaalde presentatoren op Studio Brussel vergelijkt met wat er in Libische detentiekampen gebeurt, dan valt het op Studio Brussel al bij al nog behoorlijk mee. De situatie bij Studio Brussel moet ernstig genomen worden en de VN houdt maar beter een oogje in het zeil, maar vergeleken met wat er zich in Libië afspeelt is het klein bier. 11.Als de Rode Duivels in 2018 om een of andere reden géén Wereldkampioen worden, kan je gerust stellen dat deze Gouden Generatie - ja, allemaal met hoofdletters - Zeer Zwaar Gefaald heeft. Met deze ploeg moeten we Wereldkampioen worden. Behalve een Kevin hebben we ook een Dribbelkont, een Glazen Man, een Man met Lange Ballen, een Dirigent, een Stofzuiger, een Loopwonder, een Man met Vista, een Man met Grinta, een Locomotief, een Spreker in de Kleedkamer, een Man met Gouden Voeten, een Man van de Laatste Pass, een Beste Doielman ter Wereld, een Back van Wereldklasse, een Man met Tonnen Ervaring én een Wereldvermaarde T3 die Alles Bewezen heeft.
Wereldkampioen worden lijkt me dus maar normaal. Ik zet 90% van mijn spaargeld in op Onze Jongens. En als ze geen Wereldkampioen worden, moeten ze tegen de muur. Letterlijk. Kordaat optreden tegen losers. 12.Mochten mijn ouders (en hun entourage) fervente Vlaams-natiionalisten geweest zijn dan was ik nu waarschijnlijk ook een fervente Vlaams-nationalist. Dat besef ik heel goed. 13. Tegen alle zeurpieten die klagen dat ze eenzaam zijn, nog nooit in ‘Iedereen beroemd’ hebben gezeten en over het algemeen van bijna niemand aandacht krijgen, zou ik het volgende willen zeggen: het volstaat om in de publieke ruimte (enkele keren) “Allah akbar” te roepen en in het wilde weg met een mes te zwaaien om volop aandacht te krijgen. Ik zeg het maar. Omdat de eindejaarsperiode voor veel (eenzame) mensen niet gemakkelijk is. Er bestaan oplossingen. 14. Noël Slangen, een naar mijn mening interessante mens, benoemt in De Standaard nog eens de succesformule van de N-VA. “[De] onkwetsbaarheid [van de N-VA] zit in een triptiek die bestaat uit een iedereen-is-tegen-ons-verhaal waardoor men iedere kritiek perfect kan framen. Het tweede element is een agressieve persstrategie, waarbij journalisten en media die niet meewillen, afgesneden worden van interviews en informatie. Sluitstuk is een legioen mondige fans die tomeloos tekeergaan als een buitenstaander een kritische noot durft te plaatsen.”
“Dat u bij de beschrijving van deze triptiek aan een bepaald buitenlands staatshoofd moet denken”, zo vervolgt Slangen tot mijn plezier, “is volledig voor uw eigen rekening.”
Maar over wie zou hij het hebben? Over Orban in Hongarije? Over Poetin? Over Geert Wilders? Is die drietrapsraket misschien niet van toepassing op élke populistische partij?
In hetzelfde opiniestuk noemt Slangen de lijst Samen (SP.A en Groen in Antwerpen) een slecht idee. Beter dan met een gezamenlijke lijst op te komen, hadden Groen en SP.A nu al een voorakkoord kunnen sluiten. Mij lijkt Samen ook gedoemd om te falen. Ik voorspel dat Samen niet eens in de buurt van De Wever zal komen. Samen verliezen, dat zullen ze.

woensdag 27 december 2017

Afgelopen 10 jaar

Als ik herlees wat ik in de afgelopen tien jaar geschreven heb, kan ik maar tot één besluit komen: ik was en ben nogal door mezelf geobsedeerd. De helft van wat ik geschreven heb is zonder meer gênant en nog eens dertig procent is zodanig periodegebonden dat het nu geen enkele waarde meer heeft. Alles bij elkaar reflecteert het wel heel goed wie ik ben. Iemand die pendelt tussen momenten van tevredenheid of zelfs de illusie van geluk, maar die even snel weer cynisch en teneergeslagen in een hoekje kan gaan zitten mokken.
Tot mijn tevredenheid moet ik wel vaststellen dat ik doorheen de jaren beter ben gaan schrijven. Tien jaar geleden rammelden mijn verwoordingen nogal vaak. Ik was slordiger en luier en las niet genoeg (want door te lezen kan je het leren). Maar dat is slechts de vorm.
Ik benijd de jongens en meisjes die nu vooraan in de twintig zijn en die veel beter en over veel interessantere zaken schrijven dan ik toen ik die leeftijd had. Mijn schrijfsels hadden vanalles gemeen met die van een willekeurig pubermeisje dat van paarden houdt. Verzachtende omstandigheid: tot op vandaag sleep ik een zak persoonlijke issues mee, issues die reëel en niet te onderschatten zijn. Als ik nog steeds niet aan het werk ben dan is daar een verklaring voor, ook al is die niet in één zin uit te leggen en niet in één seconde te vatten. Mijn hersenen zorgen voor problemen die mij elke dag frustreren en waardoor ik mezelf sinds jaar en dag in mijn doen en laten beperk. Niettemin had ik nog meer mijn best kunnen doen om mijn wereld open te gooien en mijn cocon te vergroten. Dat heb ik al bij al te weinig gedaan, doodsbang om die ene keer teveel op mijn bek te gaan. Ik heb mij te vaak laten drijven op golven van cynisme en ontgoocheling over wie ik ben als mens. Ik heb te vaak gezegd dat ik het leven niet leuk vind en daarom niet eens wil proberen om er écht iets van te maken. De laatste paar jaar is dat misschien een beetje veranderd, maar het kan nog veel beter. Ik vermoed trouwens dat het met het ouder worden ook inderdaad nog zal beteren. De mensen die mij zeggen dat ik er spijt van zal krijgen als ik nooit iets met dat schrijven van mij ga doen, krijgen waarschijnlijk vroeg of laat gelijk. Maar dat schrijven voelt veel te persoonlijk aan om het met een grotere groep mensen te delen. En als ik weinig of niks wil delen, is dat trouwens perfect legitiem. Ik heb tegenover niemand welke verplichting dan ook. Maar ja, het zou kunnen dat ik er ooit spijt van krijg. Ik heb inderdaad dingen geschreven die het lezen waard zijn, die niet moeten onderdoen voor teksten van andere schrijvers die wel een forum zoeken. Ik weet dat ik het kan, maar ik weet niet of ik het wil. Zoals met zowat alles is het veel gemakkelijker om te bepalen wat je niet wilt dan wat je wel wilt. Wat ik niet wil is tegenover onbekenden de indruk wekken dat ik het méén met dat schrijven. Dan stel ik mezelf immers kwetsbaar op en ik wil me met betrekking tot vanalles en nog wat kwetsbaar opstellen, dat heb ik al genoeg gedaan, maar niet met betrekking tot dat schrijven. Schrijven is mijn speeltuin en ik heb geen onbekende nodig die mij moet zeggen hoe ik moet spelen. Op dat punt mogen de mensen mij volledig met rust laten. Voor mij is dat schrijven momenteel echt niet iets waarmee ik een groot publiek beoog. Nu lijkt zo’n grotere groep mensen voor mij enkel een anonieme, uitdijende massa die zich een ‘mening’ over mij vormt. Via de sociale media, het postmoderne hellevuur, in de eerste plaats. Ik bedank voor een dergelijk scenario. Het leven is al complex genoeg. Dan blijf ik veel liever een buitenstaander. Voor alle duidelijkheid: ik weet uiteraard dat het nooit zo’n vaart zou lopen, maar het idee dat het zou kúnnen jaagt mij al de stuipen op het lijf. Tegenwoordig kunnen dingen supersnel gaan - ‘viraal gaan’, zoals dat heet - je hebt het totaal niet meer in de hand. En er wordt nog weinig genuanceerd, er wordt vooral geoordeeld (of veroordeeld) en gepolariseerd.
Laat mij dus maar doen in de beslotenheid van mijn kamertje. Het ligt allemaal veel te gevoelig.

vrijdag 22 december 2017

Veel tijd voor gelul

Alleen jouw moeder maakt me nog vrolijk
Lusteloos lachen om haar getater
Echt, ze is zo enorm olijk
Xanax slikt makkelijk weg met wat water
Ach, wat ze zoal over jou vertelt
Nu begrijp ik beter waarom je doet wat je doet
Dat je haar dagelijks dertien keer belt
En dan steeds onbedaarlijk huilen moet
Rare details spaar ik op voor later
Heden ten dage lijk jij zielsgelukkig
Eieren bakken het kan al volstaan
Enkel de wetenschap maakt je wat nukkig
Feitelijkheden daar heb je lak aan
Tevens gedraag je je soms wat krukkig
Hoeren zijn boeren maar dan met een haa
Ezels zijn kwezels maar zonder KW
Eftelinguitstapjes, ik met jouw ma
Lesbische vrouwen ik muil er graag mee
Vaak zien we elkaar op Rerum Navorum
Eerlijk is eerlijk, je stinkt uit je bek
Ergens alweer krijgt een nitwit een forum
Ludiek wil hij zijn, maar die lul maakt me gek
Treinen vertragen en bazen beslissen
Iedere dag van de week is er wat
Jij zou het voor geen geld willen missen
Daarentegen ben ik het helemaal zat
Vakantieliefjes, ze schrijven je brieven
Oona en Deirdre en zelfs Antoinette
Olga in Estland zit met heel wat grieven
Russische mannen noemden haar een Let
Geef me de fietssleutels van je moeder
Eifelgebergte, ik kom eraan
Lapzwanzerij, problematische loeder
Uranium vind je echt niet op de maan
Laveloos duw je je neus in wit poeder.
Sla me niet dood wegens dit gedicht
Over je mama zeg ik enkel goeds
Romantisch dineren bij kaarslicht
Retestrak lijf en Jordaanse roots
Yin en ook yang zijn volledig gezwicht

donderdag 21 december 2017

Meer haiku's

Een haiku is te
Kort om echt iets te vertel-
len over de nat-
Herman Van Rompuy
Een haikuregel net als
Rustige vastheid
Ik kan niet leven
In een wereld zonder jou
Zingt Dana Winner
Zeil je voor het eerst
Dan sla je negen flaters
Zingt Bart Kaël niet
Goedenavond dit
Is het zevenuurjournaal
Met Martine Tanghe
Ik had niet door dat
De openbare omroep
Op haiku’s trakteert
Kafka op het strand
Haruki Murakami
God, laat dit stoppen

woensdag 20 december 2017

Haikuwedstrijd

Een haikuwedstrijd
Er wachten mooie prijzen
Voor mij als ik win
*
Druilerig en grijs
Een regenboog komt piepen
Ik gun hem geen blik
*
Opspattend water
Een auto die voorbijraast
Je broek is doorweekt
*
Because I’m happy
Clap along if you feel like
Room without a roof
*
Dat zomerakkoord
Zal wel onbelangrijk zijn
Want men stemt het niet
*
Aa bee cee dee ee
Ef gee haa ie jee ka el
Em en o pee ku

zaterdag 16 december 2017

You Got It

Ik wil iets vertellen over mijn laatste en in feite ook meest traumatiserende werkervaring. Alles begon toen ik een volledig in het Engels opgestelde vacature las die, heel eigenaardig (of noem het origineel voor mijn part), bol stond van de songtitels. ‘You Got It zoals Roy Orbison’ stond er meteen bovenaan bij de vereiste competenties te lezen, en verderop klonk het ‘You Know What I Want To Know zoals David Kitt’ en ‘You Know You’re Right zoals Kurt Cobain’. Ik ben niet zo zelfzeker en ik betwijfelde sterk of ik het wel altijd wel even right wist, maar toen ik ook ‘You Can Dance zoals Chilly Gonzales’ en ‘You Take My Breath Away zoals The Knife’ zag staan, was ik dermate geïntrigeerd dat ik wel móést solliciteren. Al was het dan maar om te lachen. Het ging namelijk om een job in een callcenter, dus waarom ik moest kunnen dansen ontging me een beetje. Maar goed, ik zou solliciteren en ik zou dat op mijn manier doen.
“I Am Free zoals The Mackenzie”, schreef ik in mijn brief om mijn onmiddellijke beschikbaarheid in de verf te zetten en “I Need Something Newn net als Savages” om aan te geven dat ik aan een nieuwe uitdaging toe was. “I Choose You, net zo resoluut als Sara Bareilles”, besloot ik mijn motivatie waarom ik bij dit bedrijf wilde werken en ietwat stoutmoedig maar in de sfeer van de vacature besloot ik met “You Gonna Want Me, net zo veel als Tiga en, by the way, I Bet You Look Good On The Dance Floor, net als Arctic Monkeys”.
Een (beknopt) antwoord liet niet lang op zich wachten. ‘You Better Mind - Sam Amidon’ stond er. Maar ik werd uitgenodigd voor een gesprek.
So far, so good, dus, maar het gesprek, ook weer in het Engels, verliep anders dan ik het mij had voorgesteld. Ik nam plaats aan een bureau tegenover een wat oudere maar wel behoorlijk aantrekkelijke dame - een bepaald type man zou van een ‘milf’ gewagen -, en die dame, de CEO, zo bleek, viel meteen met de deur in huis. “You Look So Fine” parafraseerde ze Garbage en “I Think I Like You” zei ze even later met The Black Box Revelation. De muziekkennis van deze vrouw begon me stilaan te verbazen.
Ze vroeg me ook om wat meer over mezelf te vertellen en omdat ik al lang niet meer van plan was om deze job serieus in overweging te nemen, verklaarde ik ondermeer: “I Bet On Losing Dogs” [Mitski], “I’m In Love With A German Filmstar” [The Passions/Foo Fighters] en, enkel om de interessante uit te hangen, “I’m An Outlaw” [Kurt Vile]. “I Will Never Let You Down”, besloot ik doodernstig met Rita Ora, waarna ik afscheid nam en de building verliet.
Nog diezelfde dag kreeg ik tot mijn verbijstering een mailtje van de HR-afdeling van het bedrijf. ‘You Got It’, zo las hun eenvoudige mededeling. Ik wist eerlijk gezegd eventjes niet wat te doen. Enerzijds was ik echt wel dringend op zoek naar een job, anderzijds was deze hele sollicitatie-ervaring toch echt te gek voor woorden. Ik was ook de flirterige uitspraken van de CEO niet vergeten en zat daar toch een beetje mee verveeld. Maar ach, op de werkvloer zou het er wel anders aantoe gaan.
Helaas helemaal niets daarvan, zo bleek al van bij mijn eerste werkdag. Mijn baas stuurde mij rare e-mails met titels als ‘You Are The Sunshine Of My Life’ [Stevie Wonder/Jack White] en ‘You’re Not Alone’ [Olive]. In de weken daarop ging ze nog verder en stuurde ze me enge berichten met onderwerpregels als ‘You Saved My Life’ [Cass McCombs], ‘I Will Possess Your Heart’ [Death Cab For Cutie] en zelfs ‘I Wanna Be Your Dog’ [The Stooges].
Dat de artiesten naar wie zij refereerde nogal aansloten bij mijn eigen muzieksmaak was maar een doekje voor het bloeden. Ik was niet gediend van dergelijke bizarre e-mails en bovendien hielden ze me van mijn werk als enquêteur. Enkele keren nam ik de moeite om mijn baas van antwoord te dienen en ik herinner me dat ik e-mails stuurde met titels als ‘I Ain’t No Joke’ [Eric B. & Rakim], ‘You Don’t Own Me’ [Grace] en ‘You’re So Vain’ [Carly Simon]. Ik had dat natuurlijk beter niet gedaan. Het zette haar er alleen maar toe aan om mij nog meer en nog smerigere berichten te sturen. Ze begon mij nu ook buiten de werkuren lastig te vallen, per sms. Het creepy ‘I Need Love, Baby Love, Not Trouble’ [Thomas Dybdahl], was er zo eentje, net als ‘I Thought You Were My Boyfriend’ [The Magnetic Fields], ‘I Would Be Your Slave [David Bowie] en het weinig aan de verbeelding overlatende ‘I Just Want To Make Love To You’ [Etta James]. Het waren maar enkele van haar vele vulgaire sms’jes die ik onbeantwoord liet.
‘You Show No Emotion At All’ [Hood] liet ze me weten. En ze had gelijk.
Toch moest er vroeg of laat aan deze situatie een eind komen en ik begon uit te kijken naar een andere job. Ik wilde me laten ontslaan, liever dan zelf mijn ontslag te geven, maar ik wist niet met welke argumenten ik mijn bazin zou kunnen overtuigen om mij de laan uit te sturen. “I’m Moving To Wales” [Eberg], mailde ik haar, en toen daar geen antwoord op kwam: “I Lied” [Telefon Tel Aviv]. Expliciet liegen tegen je baas is nooit een goed idee, redeneerde ik, maar ook na die laatste mail hoorde ik verschillende dagen niets van haar. Dat veranderde toen ik haar “I Kissed A Girl, ze leek op Katy Perry” sms’te. Blijkbaar volstond het gewoon om haar met zoveel woorden te laten weten dat ik niet in haar geïnteresseerd was en met een ander lag te kussen, of dat nu waar was of niet. Nog diezelfde dag kreeg ik via een mail, met als leugenachtige titel ‘You’re Not Good Enough’ [Blood Orange] te horen dat ik mijn boeltje kon pakken.
Was me dat een opluchting. Eindelijk verlost van die waanzin. Of dat dacht ik toch. Een week na mijn ontslag ontving ik immers ee nieuwe, hartverscheurende - ahum - sms: “You Stole The Sun From My Heart zoals Manic Street Preachrers."
Mijn ondertussen ex-bazin ging vervolgens helemáál door het lint met doodenge berichten als “You Are My Enemy” [Anohni] en “You Will Miss Me When I Burn [Will Olgham/Soulsavers feat. Mark Lanegan]. Ik ben daarop naar de politie gestapt en heb het hele verhaal verteld, nog veel gedetailleerder dan ik het hier beschrijf.
Sindsdien heb ik goddank nooit meer iets van mijn ex-bazin vernomen. Insane in the brain, nog aan toe.

vrijdag 15 december 2017

Nekklachten

Behalve met nek- en rugklachten krijgen steeds meer kinderen ook te maken met bijziendheid, hoorde ik op de radio. Dat is zonder meer erg tragisch nieuws. Bijziendheid is iets dat ik echt helemaal niet met kinderen associeer. Een professor of arts mocht reageren en raadde ouders aan om hun kinderen meer buiten te laten spelen. Hun ogen zouden daar wel bij varen. Ik moest grinniken. Zal niet gebeuren, dacht ik cynisch. Buitenspelende kinderen, da’s niet van deze tijd. Ze bestaan wel, maar ze worden schaarser. Zowel hun speeltjes als hun ouders houden hen steeds meer binnen. Het kind treft daarbij geen schuld, het heeft nooit anders geweten. Binnen een jaar of tien zal ook jonge ouders geen schuld meer treffen, want die zullen op hun beurt weinig hebben buiten gespeeld in hun kindertijd. Voor kinderen van mijn generatie, mensen die tussen 1980 en 1990 geboren zijn, zoiets, was het wel nog heel normaal om buiten te spelen. Wanneer het een beetje mooi weer was, waren wij altijd buiten. Mijn broer en ik speelden voetbal in de tuin van onze vriendjes M. en N. of wij raceten per fiets en tegen de chrono op ons ‘crossparcours’ aan de rand van het bos. Zelf zat ik van nature weleens graag binnen, ik was weleens graag alleen, in mijn eigen wereldje, zoals dat dan heet, maar binnen zitten was zeker niet de norm bij ons. Van een computer en alles wat daarna nog zou volgen was destijds uiteraard geen sprake. Mijn vader had een computer, maar die stond in de ouderlijke slaapkamer. Ik wist nauwelijks waar het toestel voor diende en het kwam niet eens in me op om er vragen over te stellen. Toen mijn ouders scheidden, verdween ook die computer en ik dacht er nooit meer aan terug.
Wij hadden thuis onze eerste 'gezinscomputer' in 2001 en toen was ik al 14 jaar. Hij kwam er ook niet op mijn vraag. Allesbehalve zelfs. Zoals ik dat met allerhande nieuwigheden heb, moest ik aanvankelijk helemaal niks van zo’n computer weten.
Maar goed, op dat moment was ik al geen kind meer, was er van 'buiten spelen' geen sprake meer, en maakte ik ook geen kaartjes meer met daarop de namen van voetbalploegen waarmee ik de voetbalcompetitie simuleerde door met een dobbelsteen te gooien en scores te noteren. Zo kon het in mijn spel dat Westerlo met 6-1 van Anderlecht won en dat Anderlecht laatste stond in het klassement. Bij het opstellen van dat klassement hield ik ook nauwgezet rekening met het doelpuntensaldo, ik deed niets liever dan tellen toen ik klein was. Ik was en ben nog steeds uitstekend in hoofdrekenen. Dat de uitslagen van de wedstrijden - wedstrijden die trouwens helemaal geen verloop hadden, ze hadden enkel een eindstand - louter op toeval berustten, kon mij niet deren, al probeerde ik de competitie af en toe iets meer overeen te laten komen met resultaten uit de realiteit door voor de topclubs (Anderlecht, Club Brugge, Standard, Racing Genk,..) het resultaat van de dobbelsteen met twee te vermenigvuldigen. Gooide ik voor Anderlecht een drie, dan werd dat dus een zes. Zo kreeg ik dan toch een competitie die meer op de echte competitie leek, maar het maakte het spel ook saaier want minder onvoorspelbaar. Het doelpuntensaldo was echter steeds indrukwekkend. Er werd in mijn matchen veel meer gescoord dan in de echte competitie en de dobbelsteen maakte het voor mijn ploegen onmogelijk om de nul te houden.
Vandaag de dag speel ik nog steeds graag met dobbelstenen. Kan je zowel binnen als buiten doen. En bijziend word je er niet van, voor zover ik weet.

donderdag 14 december 2017

Geert in Weert

Geert Van Istendael verhuist naar Sint-Joris-Weert. Ik spitste wel even mijn oren toen ik hem dat in ‘Winteruur’ hoorde zeggen. Niet zozeer omwille van het feit dat Van Istendael helemaal vergroeid leek met zijn geliefde stad Brussel, een stad waaruit hij nooit weg zou trekken, zo dachten waarschijnlijk velen, maar wel omdat Sint-Joris-Weert het dorp is waarin ik ben opgegroeid en waarin ik tot mijn twintigste heb gewoond. Je hoort er ook nooit maar dan ook nooit over praten in de media. Dus als dan plots die naam valt, luister ik nieuwsgierig.
“Een dorpje op de taalgrens.” “Ten zuiden van Leuven.” “Het platteland.” Behalve de mensen die er zijn opgegroeid, die er niet ver vandaan wonen of die met de jeugdbeweging weleens aan De Kluis hebben gekampeerd is er geen hond die weet waar het slaapdorp Sint-Joris-Weert, deelgemeente van Oud-Heverlee, ligt. Sint-Joris-Weert mag alleszins niet verward worden met Sint-Joris-Winge. De twee liggen niet eens bij elkaar in de buurt. Ook in een interview met Bruzz gaf Van Istendael wat uitleg bij zijn verhuis. Het was klaarblijkelijk de wens van zijn vrouw om in het dorpje (of misschien gewoon 'ergens op het platteland’) te gaan wonen. Zelf leek het hem niet zoveel te kunnen schelen. Dat verbaasde me natuurlijk niet echt. Wat kan de onderkoelde Van Istendael wél schelen of enthousiasmeren, eigenlijk? Wel, waarschijnlijk veel meer dan ik vermoed; ik ken die mens toch helemaal niet. Maar dat doet er hier niet toe.
In plaats van over de hoofdstad zou hij na zijn verhuis misschien over de taalgrens gaan schrijven, merkte hij op. Dóén, meneer Van Istendael, dacht ik meteen. Dat zou me interesseren, lectuur over de taalgrens ter hoogte van Sint-Joris-Weert en omstreken. Daar bestaat bij mijn weten nog heel weinig literatuur over. Pascal Verbeken, chroniqueur van het volgens hem verdwijnende land België, heeft het kort over Sint-Joris-Weert in zijn boek ‘Grand Central Belge’, maar voorts ben ik de naam nooit ergens tegengekomen. Over de geschiedenis van het dorp weet ik dankzij Verbeken dat heel wat inwoners tot in de jaren zestig naar Wallonië pendelden om er als arbeider te werken, maar dat is het dan wel zo’n beetje. Dat Sint-Joris-Weert de laatste decennia is volgebouwd, hoef ik niet in een boek te lezen, dat heb ik zelf beetje bij beetje zien gebeuren. Op een veldje naast de kerk waar vroeger schapen stonden, staan nu bijvoorbeeld vier spuuglelijke woonblokken. Ik kan daar nog triest van worden wanneer ik aan de kerk op de bus naar Leuven sta te wachten.
Van de taalgrens is in Sint-Joris-Weert trouwens maar weinig te merken. Bij de bakker of in de Proxy Delhaize, die voorheen de Spar en dáárvoor de Supra heette, hoor je weleens Frans spreken en bij de tandarts zag ik laatst folders liggen van een traiteur uit Hamme-Mille. ‘t Is weer die tijd van het jaar, vandaar. Maar verder, nee, nauwelijks interactie tussen Vlamingen en Walen ter hoogte van het dorp waarin ik ben opgegroeid. Vanuit Sint-Joris-Weert is bijna iedereen op Leuven georiënteerd, terwijl Waver niet eens zoveel verder ligt. Enkelingen verkiezen het toch verder gelegen Overijse als plaats om hun kinderen naar school te sturen. In tegenstelling tot Leuven is Overijse immers geen oord van verderf, zo redeneren sommigen van hen, naar ik tot mijn jolijt vernam.
En over een oord van verderf gesproken: nu ik eraan denk herinner ik me dat ik in de lagere school toch met een paar uit Wallonië afkomstige kindjes in de klas heb gezeten. Een van hen was zelfs een vriendje van mij. Deze jongen woonde in Nethen met zijn Vlaamse moeder en Waalse vader. Een ander kindje kwam vanuit het verderop gelegen Florival naar school in Sint-Joris-Weert. Nu ik erover nadenk had ik misschien wel in Florival naar school willen gaan. Of misschien ook niet.
Ik vraag me af of Geert Van Istendael zich in de straten van Sint-Joris-Weert zal vertonen. Zou hij misschien een hond hebben die hij tweemaal per dag moet uitlaten? Waar gaat hij trouwens wonen? In Bovenweert of in Nederweert? (Dat is iets heel grappig. Sint-Joris-Weert wordt zogezegd in tweeën verdeeld door de spoorlijn Leuven-Ottignies. Op de Wikipediapagina over Sint-Joris-Weert kan je daar meer over lezen. Nederweert heet daar het ‘economisch centrum’ van het dorp te zijn. Bovenweert is wat meer ruraal. Ik woonde zelf in Bovenweert en als ik naar de Proxy Delhaize, naar de bakker of naar het postkantoor ging, ging ik “helemaal naar Nederweert”. Naar vijandelijk gebied, als het ware. In de praktijk heeft echter niemand het over een Sint-Joris-Weert dat uit twee delen bestaat.)
Ik verwacht Van Istendael eerder in ons rustige Meerdaalwoud of misschien wel in de Doode Bemde, dan in de dorpskern. Sint-Joris-Weert is omgeven door natuur. Daarom, en omdat het op een boogscheut van Leuven ligt, zijn de huizen er ondertussen peperduur. Zou Geert Van Istendael er warmpjes inzitten?
Zou Geert Van Istendael - een schrijver!? uit Brussel!? - over de tongen gaan in het kleinburgerlijke roddelcircuit van Sint-Joris-Weert?
En oh, by the way, wie denkt dat Van Istendael de eerste BV is die in mijn dorp van oorsprong komt wonen is eraan voor de moeite. Herwig Van Hove woont er ook, en al heel lang zelfs. Niemand heeft hem er ooit gespot, maar hij woont er echt. En ik weet zelfs waar. Ooit ging ik met twee andere kinderen Driekoningen zingen - wordt dat nog gedaan? - en belde ik bij hem aan. Een vrouw deed open en gaf ons wat Belgische Franken - twintig of misschien zelfs vijftig (een andere man gaf ons die dag tot mijn grote verbazing een briefje van 100, stel je voor). Bij die gelegenheid, bij de voordeur van Herwig Van Hove, was er helaas geen spoor van de kok, die destijds, halverwege de jaren 90, nog dagelijks op tv te zien was in ‘1000 seconden’, met de geweldige Félicé. Moge die man in vrede rusten. Of misschien was het maar beter zo, dat het Van Hove niet was die de deur open deed. De man leek op tv steevast slechtgehumeurd. Ik herinner me dat ik daadwerkelijk nerveus was om bij hem aan te bellen. Nu krijgen we (of ‘ze’ - ik woon er niet meer) met Geert Van Istendael een tweede ‘karakterke’ te verduren in Sint-Joris-Weert. Waar heeft het onschuldige dorp dat toch aan verdiend?
Courage, Sint-Joris-Weertenaars! Het komt wel goed.

woensdag 13 december 2017

"Het zal wel moeten zeker?"

“Het zal wel moeten zeker?” Geert Van Istendael, ex-journalist, schrijver, uitgesproken Angela Merkel-sympathisant en, zo heb ik de indruk, de laatste jaren nog sterk geradicaliseerde brompot pur sang beantwoordt Wim Helsens vraag of hij de tekst die hij voor ‘Winteruur’ heeft meegebracht wil voorlezen. ‘Pff’, zo interpreteer ik zijn gezichtsuitdrukking. “Het zal wel moeten zeker?” Maar natuurlijk niet, meneer Van Istendael. Als het u tegensteekt om een tekst voor te lezen, bespaar u dan de moeite. Al is het natuurlijk wel eigenaardig dat u bent ingegaan op een uitnodiging voor ‘Winteruur’. Dat programma draait namelijk volledig om een door een bekende kop voorgelezen tekst. Dat had u toch kunnen weten, zou ik als neutrale kijker denken.
U bent een beetje zoals de jarige die van vrienden een mooi cadeau krijgt en bij ontvangst moppert dat hij niet weet wat hij daarmee moet aanvangen. U bent de hulpbehoevende die categoriek elk aanbod tot hulp afwijst en nog liever in eenzaamheid crepeert dan dat hij zijn trots opgeeft.
Maar bon, zover is het nog niet - ik wens het u ook niet toe - en uiteindelijk werd u, meneer Van Istendael, dan toch bereid gevonden om de door u meegebrachte tekst voor te lezen. Het betrof een gedicht, een gedicht van een Duitse schrijver en u las dat voor in de oorspronkelijke versie, het Duits. Natuurlijk, natúúrlijk, bromde u bij voorbaat een verontschuldiging voor uw slechte uitspraak van de Duitse taal. Een mooi staaltje van valse bescheidenheid, oordeelde ik daarover. Want u bent toch zeker niet het type dat op tv in gebrekkig Duits een tekst gaat voorlezen? Uw Duits is - het zou me heel erg verbazen mocht het niet zo zijn - waarschijnlijk nagenoeg perfect. U bent er toch zeker de man niet naar om uw kot uit te komen om in een tv-programma op enkele tienduizenden kijkers een belabberde, niet-erudiete indruk te maken? Nee, dat zie ik u niet zo snel doen.
Een indruk die u dan weer wel bereid bent te maken - wat zou het u immers een zorg zijn? - is die van de grumpy old man. Veel meer dan uw oud-collega, de in feite aimabele Walter Zinzen geeft u bijna de indruk dat u daarmee koketteert, met die grumpiness. Of u al dan niet onsympathiek overkomt, is voor u al lang niet meer van belang. Misschien is het dat zelfs nooit geweest. Ooit stond het een journalist vrij om redelijk onsympathiek te zijn. Dat is natuurlijk veranderd. Ik heb daar overigens helemaal niks op tegen, tegen redelijk onsympathieke (oud-)journalisten. U windt er tenminste geen doekjes om en dat vind ik wel zo duidelijk. U weet heel goed dat u oud aan het worden bent, u zegt dat ook graag, dat u oud wordt, en u weet dat de ‘jongere generaties’ u niet kennen. Uw naam doet bij hen geen belletje rinkelen. De jongere generaties zijn dat, groepen mensen waarover u desgevraagd waarschijnlijk voor elke positieve uitspraak automatisch drie negatieve uitspraken kan doen. Vraagt men u om iets positiefs te zeggen over pakweg de ‘millennials’, zo stel ik mij voor, antwoordt u gedachteloos, u raadt het al: “Het zal wel moeten zeker?”

donderdag 7 december 2017

Telefoontje

Ik verwacht omzeggens elke minuut een telefoontje. Niet dat ik elke minuut van mijn leven een telefoontje verwacht, nee, ik verwacht nu, op dit moment, elke minuut een telefoontje. Dat maakt het vrijwel onmogelijk om iets te ondernemen dat per definitie enige tijd in beslag neemt. Als dat telefoontje komt, zal ik mijn activiteit, waarschijnlijk tot mijn spijt, moeten onderbreken. Als je naar een vijftig minuten durend tv-programma kijkt, is dat niet zo heel erg, maar als je een tekst wil schrijven is dat wel vervelend. Ik ben niet goed in het weer oppikken van de draad, eens ik die heb laten liggen. Schrijven gaat in een flow, de tekst gutst als het ware via mijn vingers uit mijn hoofd. Als ik dat proces onderbreek, ben ik ‘het’ meestal kwijt. Daarom is wat ik hier schrijf niet meer dan gekrabbel. Dit is niet het juiste moment om iets wezenlijks te te vertellen. Ik verwacht echt dat telefoontje. Maar het vervelende is wel dat het ook pas over twee uur zou kunnen komen. Ik zit in dubio over wat ik de komende uren al dan niet ga doen. Ik wil iets schrijven en ik gá ook iets schrijven over mijn eerste interimjob ooit, vandaag exact zeven jaar geleden. De job bestond eruit om een gezelschap dat nog in de ontwerpfase zat uit te testen, en ja, dat klinkt inderdaad geweldig tof. Maar om eerlijk te zijn herinner ik me daar ook niet heel veel meer van en wat ik me er nog van herinner ga ik nu niet opschrijven, want ik kan, nog steeds, omzeggens elk moment worden gebeld. Al kan het ook pas over twee of drie uur zijn. Toch vervelend, dat moeten wachten.