vrijdag 17 mei 2019

Ballerina's

 Het begon ermee dat de zool van mijn schoen was losgekomen. Dat leek S. en mij een prima aanleiding om naar een schoenenwinkel te gaan. Niet per se om een nieuw paar schoenen te kopen - de losgekomen zool kon worden hersteld, - maar, gewoon, omdat het altijd wel tof is om in een schoenenwinkel rond te neuzen.

Hoe ik bij de ballerina’s terechtkwam, weet ik niet meer precies. Waarschijnlijk stond S. aan dat rek en ging ik gewoon haar kant op. Nu heb ik altijd een zwak gehad voor (meisjes die) ballerina’s (dragen) en plots leek het me leuk om zelf een paar te passen. Want hé, why not? Wie maalt daar nog om in tijden van m/v/x?
Natuurlijk moest er wel een maat 44 gevonden worden, - je zou niet verwachten dat zulke lieflijke ballerinaatjes in die maat bestaan, maar we vonden warempel een 44 - kennelijk geschikt voor vrouwen van basketballengte - en ik ging aan het passen.
Ik was enthousiast. Mijn ballerina’s maat 44 waren zwart en waren vooraan voorzien van een leuk, eveneens zwart, strikje. Ze pasten perfect. Maar of ik ze daarom ook moest kopen? Goh, zou dat niet wat al te gek zijn? Enkel voor de lol dan, want echt functioneel dragen zou ik ze toch niet. Voor de prijs hoefde ik het alleszins niet te laten. 15 euro voor een paar, ge zoudt er, zoals dat heet, niet voor kunnen sukkelen.
Toch maar niet doen, besloot ik uiteindelijk. Waarom iets kopen waar ik dan verder niks mee kan? Welja, ik zou mijn ballerina’s weleens kunnen dragen als ik met vrienden afspreek (waarmee ik hen dan misschien aan het lachen krijg), maar om een paar schoenen te kopen om ze één of twee keer te dragen (en dan echt louter voor de fun), dat leek me toch wel een beetje idioot.
Toch dacht ik ‘s avonds nog terug aan mijn maatje 44 met zijn schattige zwarte strikjes en hoe goed ze mij pasten, wat een vrolijk gevoel ze mij gaven vooral. Ik zou ze toch maar gaan kopen, nam ik me vooor. En toen ik ‘s anderendaags wakker werd, was ik nog steeds van dat gedacht.
De zenuwen die ik voelde toen ik met de schoendoos naar de kassa liep. Ja, ik was nerveus en een beetje bang voor eventuele rare blikken. Een beetje? Zeg maar gerust héél bang. Ik was absoluut niet op mijn gemak daar tussen de rekken met vrouwenschoenen. Maar ik bleek mij nodeloos zorgen te maken. De verkoopster aan de kassa was heel vriendelijk en stelde geen enkele enge vraag. Ze keek niet eens een heel klein beetje raar, tot mijn grote, gróte opluchting. Ik liep naar buiten met de ballerina’s in mijn rugzak en met een gevoel van vrolijke opluchting.
Bleef wel nog steeds de vraag wat ik verder met dit paar schoenen moest beginnen. Dat ik ze niet in het openbaar kon dragen, had me al vierentwintig uur nogal vanzelfsprekend geleken en dat was na mijn aankoop niet veranderd. Je moet weten, ik wil niet opvallen in het straatbeeld, ik ben daar absoluut niet zelfzeker genoeg voor, ik sta daarvoor - haha - niet stevig genoeg in mijn schoenen. Ik wil liever niet al te hard in de kijker lopen en al helemaal niet door vrouwenschoenen te dragen, stel je voor. Maar nu ik ze gekocht had, kon ik mijn ballerina’s natuurlijk ook niet gewoon in een kast opbergen.
Thuisgekomen trok ik ze dus maar meteen aan en ik kon alleszins onmiddellijk vaststellen dat ‘het’ goed zat. De fijne sensatie die vrolijke ballerina’s te dragen, de zwarte strikjes die ik zo tof vind, qua gevoel was alles nog volledig intact. Puur gevoelsmatig was dit echt absoluut een topaankoop.
Op dit eigenste moment, thuis, draag ik de ballerina’s om mijn voeten een beetje warm te houden (ik heb bijna altijd ijskoude tenen). Ik kijk naar de strikjes en ben blij. Ik zal binnenkort ook wel buiten komen met deze schoenen in een poging om er vrienden mee aan het lachen te maken. Dan vertrek ik thuis met een ander paar schoenen aan mijn voeten, neem ik de ballerina’s mee in een rugzak en trek ik die aan net voor ik de betreffende vriend ontmoet.
En kom ik toch eens in een situatie terecht waarin iemand mij vervelende vragen stelt over mijn opmerkelijke schoeisel, dan antwoord ik gewoon dat ik dit voorjaar in Williamsburgh, New York, ben geweest en dat alle mannen daar ballerina’s dragen, dat de trend gewoon nog niet naar hier is overgewaaid maar dat het slechts een kwestie van weken is voor de hipsters ze ook hier en masse zullen beginnen te kopen.
Dat lijkt me een geloofwaardige uitleg. Begin tegen mensen over hippe modetrends uit Williamsburgh, New York en je kan ze eender wat wijsmaken.

woensdag 1 mei 2019

Pynchon & Wallace

 Op zich vind ik het niet zo relevant om me uitgebreid af te vragen waarom ik een welbepaald boek lees. Ik lees een welbepaald boek omdat het me op een of andere manier aanspreekt, niet meer of niet minder. Maar als ik me dan toch de vraag stel waarom ik boek x lees dan doe ik dat kennelijk omdat ik er niet zeker van ben dat het rendement dat ik haal uit het lezen van het betreffende boek zijn tijdsinvestering wel waard is. Ja, inderdaad, ik kan er maar beter meteen begrippen als ‘rendement’ en tijdsinvestering’ bijsleuren. Die passen we tegenwoordig immers op vrijwel alles toe en dus ook zeker op het lezen van een roman (want ik heb het hier over fictie, niet over (in het algemeen sneller concreet renderende) non-fictie).

Wat levert dit mij op? Ik heb me herhaaldelijk deze vraag gesteld tijdens het lezen van ‘Infinite Jest’ van David Foster Wallace en nu ook bij ‘Gravity’s Rainbow’ van Thomas Pynchon - twee boeken die heel veel tijd en aandacht van een lezer vragen.
Verrassend genoeg bleek het echter steeds om een retorische vraag te gaan, een vraag die geen antwoord behoefde. En als er al een antwoord op de vraag was dan zou het er op neerkomen dat ik met het lezen van deze boeken een ‘ervaring’ heb opgedaan, een ervaring die niet noodzakelijk voor rendement zorgde, maar die ik wel voor nog een hele lange tijd zal kunnen koesteren. En nu ik erover nadenk heeft het wel degelijk concreet gerendeerd om deze boeken te lezen: ze hebben mij allebei uitgebreid doen stilstaan bij het godgeklaagde fenomeen dát tegenwoordig zowat alles moet renderen. En ik heb tijdens het lezen van deze boeken vastgesteld dat ik met plezier tegen deze tendens wil ingaan.
‘Infinite Jest’ en ‘Gravity’s Rainbow’ vragen heel veel van een gemiddelde lezer. Heel veel althans in vergelijking met - ik noem het eerste boek dat in mij opkomt - ‘De helaasheid der dingen’. Om te beginnen zijn beide boeken drie à vier keer zo dik als ‘De helaasheid der dingen’, maar je moet er om alles te kunnen begrijpen ook drie à vier keer beter je kop bijhouden tijdens het lezen. Beide vuistdikke boeken zijn geschreven in het soort taalregister dat je misschien wel nergens anders aantreft in de moderne literatuur. In ‘Infinite Jest’ - 1000 kleinbedrukte pagina’s + 200 nog kleiner bedrukte pagina’s met eindnoten - kom je ellenlange passages tegen die zo lijken weggeplukt uit een vakblad voor academici die opereren in een verre uithoek van de wetenschap, en Thomas Pynchon toont zich in ‘Gravity’s Rainbow’ een kampioen in pagina’s lange quasi nutteloze, zij het vaak prachtige, uitweidingen over, bijvoorbeeld, de natuur, waardoor je als in je gedachten afdwalende lezer steeds opnieuw van de sporen sukkelt die in feite het werkelijke verhaal vormen. Het zijn dit soort zaken waarop een lezer met een overvolle agenda heel snel zal afknappen wanneer hij er al in het eerste hoofdstuk mee te maken krijgt. Waar gaat dit in godsnaam over, kan hij zich dan afvragen. En: heb ik misschien niks beters te doen? Wat héb ik hieraan - hoe zal dit renderen? Wel, als ik die vraag dan toch beantwoord: je krijgt hier te maken met een doorlopende stroom van verrassingen, met een bombardement van rariteiten en andere gekkigheden waarvan je nooit had gedacht dat een mens ze kon bedenken en waarvan je vermoedt dat geen andere schrijver in staat is om deze te produceren - waarom anders zijn Pynchon en Wallace absolute cultschrijvers? Je breekt je al lezend het hoofd over de drijfveren van Wallace en Pynchon - en in één ruk ook over de drijfveren van de mens als zodanig - en gaat op internet alles lezen wat er over hen te vinden is. Je hebt als lezer ook het gevoel dat je in een select gezelschap terechtkomt van mensen die ‘het’ ook hebben klaargespeeld, die kunnen weten welke inspanning je hebt geleverd door Wallace of Pynchon te lezen. Het lezen van deze boeken vormt misschien het equivalent van wat men in de sport een ‘strijd tegen de elementen’ zou noemen. Je trotseert onaangenaam lange, extreem gedetailleerde, niets concreet toevoegende omschrijvingen van onbenulligheden, moet soms tot het uiterste gaan om er je geduld niet bij te verliezen en verlegt je grens telkens wanneer je weer zo’n godgeklaagde passage doospartelt en in een meer toegankelijk deel van het verhaal terechtkomt, waar je weer even op adem kan komen vooraleer je opnieuw aan het zwoegen moet. En hoewel dat alles dan niet rendeert in de gangbare betekenis van het woord gaat die geleverde inspanning dikwijls samen met een gevoel van diepe tevredenheid. Te weten dat je zo’n boeken aankan, geeft je een boost. Je bent een man van de lange adem en hebt bewezen dat je aandachtsspanne die van een goudvis overstijgt.
Sinds ik ‘Infinite Jest’ (en ‘Gravity’s Rainbow’) gelezen heb, ben ik iemand die zich kan toeleggen op dingen die in de ogen van vele anderen in niets concreets zullen resulteren. En daar ben ik blij om.

vrijdag 19 april 2019

Dagje Brussel

 Dus ik zoals elke donderdag naar Brussel om te betogen voor een ambitieuzer klimaatbeleid. Ik rep me naar het Bolivarplein aan de achterkant - of is het de voorkant? - van station Brussel-Noord, maar er is daar vandaag geen betoger te bespeuren. Het is 10:40 nochtans en zouden we niet, net als vorige week, tegen 10:30 verzamelen? Maar er is dus niemand vandaag (gisteren), zelfs ook geen verdwaalde (of verdwaasde) PvdA’er die, joint tussen wijs- en middenvinger, roept dat hij weg wil met het kapitalisme.

(‘s Avonds zal ik op internet lezen dat de spijbelaars Brussel een week hebben overgeslagen en dat ze op het strand in Oostende zaten. Goed voor hen. Opwarming of niet, iedereen houdt wel van een dagje stralend weer. En dan zit je natuurlijk goed aan de zee.)
Ik sta dus aan Brussel-Noord en moet toegeven dat ik niet echt rouwig ben om het feit dat ik geen betogers aantref. Al dat betogen, er zijn echt wel plezieriger dingen in het leven. Wat mij er het meest aan tegenstaat is het aanhoudende kabaal, twee uur aan een stuk door. ‘What do we want? Climate justice! When do we want it? Now!’ Vorige week had ik mijn koptelefoon al bij en ook vandaag heb ik mijn voorzorgen genomen. Ik luister naar een podcast met Johannes Verschaeve van The Van Jets.
Het zou een beetje onnozel zijn om meteen weer de trein naar huis te nemen, dus ik stap zomaar tram 4 richting Stalle op. Benieuwd welk landschap ik onderweg zal passeren. Vorig jaar heb ik het Vijverspark in Anderlecht ontdekt door willekeurig op een tram te stappen en het Vijverspark in Anderlecht is sindsdien mijn favoriete plek binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Ik plan er later vandaag opnieuw heen te gaan.
Tram 4 Stalle heeft zijn terminus in Ukkel, maar er valt weinig te zien langs het traject. In Ukkel stap ik op de tram naar Kasteel Drogenbos, maar ook daar ben ik snel rond. Dan maar tram 82 naar Sint-Agatha-Berchem. (Berchem-Saint-Agathe voor de Franstaligen - anders hebben die geen idéé waar je het over hebt. Hetzelfde geldt voor haltes met namen als Maalbeek of Mennekens. In de tram wordt dat Maalbéék en Mennekéns. Eigenlijk is het volslagen debiel om een Vlaamse naam op z’n Frans uit te spreken, maar bon, blijkbaar is het voor een Franstalige gewoon niet te doen om de klemtoon op een andere lettergreep dan de laatste te leggen. Ik bedenk me trouwens dat ik me nergens sterker bewust ben van mijn Vlaming-zijn dan in Brussel. In Brussel ben ik zó’n Vlaming dat het bijna pijn doet.)
De lijn naar Berchem-Saint-Agathe heeft zijn terminus aan het shoppingcentrer aldaar. Ik loop de Carrefour hypermarché in voor een cola. Het te lang noodgedwongen achterwaarts op de tram zitten heeft me een beetje misselijk gemaakt. Intussen zijn we rond het middaguur en het is waanzinnig mooi weer. Ik slenter langs de Steenweg op Gent en speur zo’n beetje naar toevallige eigenaardigheden. Industrial Cleaning Demir staat er op een plakaat aan een huis geschreven. Die is goed. Demir. Industrial cleaning. N-VA. Opkuisen. Industrieel opkuisen. De concentratiekampen.
Jeetje. Zuhal en kornuiten moesten het weten. Misschien hebben ze hier hun inspiratie gehaald?
(De Belgische politiek is te reduceren tot een strijd van de mot tegen de mier. Van Rudi tegen Zuhal. Van het ‘PS-model’ tegen het ‘N-VA-model’. Daarmee is alles gezegd. Schort maar op al die debatten. Bol het af, Ivan De Vadder.)
Voor een appartmentsblok in Saint-Agathe stoot ik op een bronskleurig ijzeren beeld van een neushoorn. Wat doet die daar? En dan dit, heel lollig: op een deurbel lees ik de naam Sögüt. ‘How are you today?’ ‘I ain’t feeling sögüt.’ Turks waarschijnlijk.
Even verderop weerklinkt vanuit een raam het gestuiter van pingpongballen. Ik loop snel door vooraleer mijn goesting om te pingpngen ondraaglijk wordt. Pingpongen! Wat is er leuker?
Het is toch uiterst bizar hoe het Nederlands de facto volledig uit Brussel verdwenen is. Ik voel mij hier een buitenstaander, een Vlaming, een absolute minderheid. Niet dat dat een probleem is, per se, maar tramhaltes met namen als Mennnekens en Karreveld (Karrevéld voor de Franstaligen) herinneren aan een verleden waar nu geen spoor meer van over is. Karreveld en Mennnekens (en zovele andere plaatsnamen binnen het hoofdstedelijk gewest) vertellen ons dat de voertaal hier ooit het Nederlands was. Edoch, die tijden zijn lang voorbij.
(‘t Is wel te hopen dat de soepjurken/baardapen Brussel niet volledig naar hun hand zetten binnen dit en een aantal decennia, en dat Karreveld niet wordt omgedoopt tot Al-Sjakkamakka ofzo. Dat zou ik minder leuk vinden.)
(Ken jij trouwens een stad waar je met de tram én in Zweden én in Monaco én in Betlehem kan passeren? Brussel heeft zelfs een tramhalte die Orban heet. Onze hoofdstad is één groot tranendecor.)
Aan tramhalte Joseph Baeck is een aagenaam park gelegen en ik besluit om daar eventjes op een bank te verpozen. Ik lees een artikel in DS Weekblad over Manfred Weber, de Duitse ‘Spitzenkandidaat’ voor de EVP bij de Europese verkiezingen. Weber behoort tot de christendemocraten en moet Viktor Orban in zijn fractie dulden. Welja, ‘moet’, hij moet dat natuurlijk niet, maar als hij Commissievoorzitter wil worden kan hij de stemmen voor Fidesz goed gebruiken. De opportunist.
Ik lees een deel van het artikel (geschreven door journalist Ruud Goossens - zoon ván maar goed bezig op zijn eigen) en besluit de rest in het Vijverspark te lezen. Want ik neem de tram terug richting Brussel-Zuid en stap daar op lijn 81 Marius Rénard, richting mijn geliefde Vijverspark.
(Tijdens de rit verbijstert het mij andermaal hoe fietsonvriendelijk Brussel is. Op héél veel plaatsen in het Gewest zijn géén voorzieningen voor fietsers. Géén. Dat houd je anno 2019 toch niet voor mogelijk? Ik ben geen fan van Brussel en dat heeft alles met het wanbeleid te maken dat in die stad (of in die 19 gemeentes) gevoerd is en nog steeds wordt. Het is gewoon hallucinant hoe die stad op zo veel vlakken mismeesterd is.)
Oh, mijn liefde voor het vlakbij het stadion van RSC Anderlecht gelegen Vijverspark is volledig intact gebleven sinds ik er ergens in de herfst voor het laatst kwam. Wat zo zalig is aan dit park zijn met name de vele eenden, ganzen en zwanen die er ronddobberen of langs de vijvers heen en weer hobbelen. Met ganzen en zeker met zwanen moet je wel uitkijken, die beesten kunnen gevaarlijk uit de hoek komen. Wanneer ik een man zie proberen om een zwaan te voederen, maak ik dan ook dat ik wegkom. Een zwaan uit je hand laten eten is echt een achterlijk idee. Een zwaan moet trouwens het enige dier zijn dat én sierlijk én eng is. Die lange nek (en die kop) geeft mij alleszins een beetje de krieps.
Bizar genoeg is ook het ruisen van de auto’s op de vlakbij gelegen autostrade een meerwaarde voor de Vijversparkbeleving. De snelweg ligt net ver genoeg van het park om niet te storen en het lichte geruis heeft een bepaald rustgevend effect. Heel gek.
Ik zoek mij een rustig plekje in de schaduw en ga voor het eerst in 2019 languit op mijn rug in het gras liggen. Mijn pet trek ik over mijn ogen en ik doezel een eindje weg. Vanochtend had ik een enorme kutdroom en ik werd pisnijdig wakker; zoiets had ik nooit eerder meegemaakt; ik werd wakker en ik was bóós. Ik droomde dat ik met mijn moeder aan een bushalte stond, dat ik teken deed naar de chauffeur dat hij moest stoppen, dat ik aangaf dat ik nog even iets in de vuilbak wilde gooien, dat de chauffeur mijn signaal negeerde en weer optrok, dat ik bijna gek werd van verontwaardiging en dat mijn moeder zei dat zo’n dingen nu eenmaal kunnen gebeuren. Zelfs als ik het nu, ruim 24 uur later, opschrijf, word ik er nog ambetant van. Omdat mijn moeder echt tot zoiets in staat zou zijn. En buschauffeurs natuurlijk al helemaal.
Maar ik lig dus te soezen in het Vijverspark en als ik daar na enige tijd genoeg van krijg loopt het ook al tegen zessen. Ik heb een hele namiddag in het Gewest rondgehangen, zonder zelfs maar in de buurt van, bijvoorbeeld, de Pêle-mêle te komen, of andere adresjes in het centrum die ik soms met mijn bezoek vereer. (Een tijd geleden was ik zeer gecharmeerd door L’atelier en ville in de Hoogstraat. Check zelf maar wat ze daar doen en hoe.)
Ik ga terug naar Brussel-Zuid, stap daar op de trein en ben nog op tijd om in de bibliotheek (die op donderdag tot 20u open is - waarvoor hulde) op internet te lezen dat er vandaag effectief geen klimaatbetoging in Brussel heeft plaatsgevonden.
Zo hoef ik me dus helemaal nergens schuldig over te voelen.
Volgende week weer klimaatbetogen. Als ik het combineer met een andere activiteit blijft het wel draaglijk.