dinsdag 15 mei 2018

Oh, zaligheid

Ben jij weleens overvallen door de schrijfmicrobe? Dat je wilde schrijven omdat je daar zin in had en dus niet omdat het ‘ergens voor nodig’ was (een rapport, een paper, noem maar op)? Het is een retorische vraag, want ik ken natuurlijk de mensen in mijn omgeving die louter voor eigen vermaak teksten schrijven en ik ken de vele mensen die dat zelfs nooit in overweging zouden nemen (wat ik vanzelfsprekend even prima vind). Zelf heb ik, zoals jullie weten, natuurlijk wél die drang om te schrijven, die ‘goesting’ om de meest gekke dingen aan het Wordbestand toe te vertrouwen.
Als je het niet erg vindt, ga ik je uitleggen hoe schrijven meestal begint bij mij. Eigenlijk is het simpel: schrijven is als een kat die veel van huis is maar plots, als je haar niet verwacht, de kamer in komt lopen. Steeds tot je plezier, trouwens. En eens de kat in de kamer is dan moet en zal er geschreven worden. Daar komt het op neer. Het moment, de inval, het idee is dáár en het ijzer moet en zal nú gesmeed worden. Het Wordbestandje moet open en het schrijven moet gebeuren. Nu! Niet straks. Nu! Omdat het niet anders kan. De geest is uit de fles, het idee is rijp om geplukt te worden en als we blijven talmen dan is het wég, dan hoeft het niet meer. Ja, dat is bij mij vaak het geval: als het niet metéén gebeurt, als het niet metéén kan, dan laat ik het meestal voor wat het is. Om het later (al is het maar een kwartier later) nog op te pikken, nee, helaas, ‘het’ is voorbij en de urgentie die ik voelde is weg.
Om te kunnen schrijven heb ik afspraken uitgesteld. Ik heb meermaals sms’en verstuurd met verontschuldigingen genre ‘sorry, kan het een uur later? Ik ben nog met iets bezig.’ (en dat ‘iets’ dan niet speciferen). Ik heb avondplanningen omgegooid omdat de kat plots de kamer binnenliep, omdat er geschreven moest worden. Een voetbalmatch die ik graag wilde zien, was prompt van geen enkel belang meer. Ik ben vaak veel te laat gaan slapen omdat ik nog aan het schrijven was (en met schrijven kan ik maar heel moeilijk stoppen voor ‘het’ af is). Ik heb maaltijden overgeslagen omdat ik wilde schrijven. Enzovoort.
De laatste dagen is de kat veel van huis. De kamer is leeg, het Wordbestand dicht. Maar ik vind dat allemaal prima. Als ‘het’ er niet is, ga ik er ook niet naar zoeken. De kat laat zich niet vinden, ze komt wanneer zij daar zin in heeft (en daar heeft ze groot gelijk in).
Daarstraks kwam ze binnen, plots. Ik was in de nachtwinkel (de kat kwam niet binnen in de nachtwinkel, voor alle duidelijkheid) en wat gebeurde er daar? Het was onbeduidend (maar precies daarin schuilt vaak de inspiratie). Ik liep de nachtwinkel binnen om twee blikjes Ice Tea Citrus te kopen en ik hoorde de uitbater vragen: “alles goed?” Nu vond ik dat zo ‘curieus’ dat die man mij dat vroeg, want, ten eerste, hij kent mij niet of nauwelijks en, ten tweede, ik ben zeker al honderd keer in zijn winkel geweest en bij die vorige 99 gelegenheden vroeg hij helemaal niets aan mij (wat mij trouwens in het geheel niet stoorde - die ‘Nepalezen’ zijn zo gesloten, laat ze maar gewoon met elkaar palaveren in hun taaltje). Maar nu stelde hij dus een vraag. “Alles goed?” Het was echter niet vanwege die vraag dat de schrijfkriebels de kop opstaken. Dat gebeurde pas twee seconde later, toen ik het eerste het beste onbeduidende antwoord gaf dat in me opkwam. “’t Is minder warm dan gisteren, oef.” Iets van die strekking. Wat ik zei, hoe ik het zei, wat ik dacht terwijl ik het zei, dát vond ik interessant. Dát was het moment waarop de kat binnen kwam. Op de vraag “alles goed?” gaf ik een antwoord dat geen enkele betrekking had op mezelf. Bovendien mompelde ik, meer dan ik sprak, waardoor ik vrijwel zeker onverstaanbaar moet zijn geweest. Precies dát besefte ik ook ten volle en precies dát vond ik amusant. Niet dat ik geen sympathie zou hebben voor de nachtwinkeluitbater, wel dat deze conversatie er in het geheel niet toe deed. De vraag hoefde niet gesteld te worden en het antwoord hoefde niet te worden gegeven. De Nepalees had mij niet verstaan en dat vond hij prima. Hij wist het, ik wist het, en beiden vonden we het top.
Dus daar was ze dan, de kat, en ik repte me naar huis om iets over dit grappige voorval te schrijven. Het je ne sais quoi van dit treffen tussen mezelf en de Nepalees, de pietluttige ‘conversatie’, de manier waarop de Nepalees en ik het prima vonden en hoe ik de onmiddellijke drang voelde om mijn Wordbestandje te openen. Het is niet gemakkelijk uit te leggen, en nog moeilijker op te schrijven. Letterlijk. Want dat houdt me ook bezig. Hoe ik op zich wel goed schrijf (ik denk dat ik vaak vrij origineel uit de hoek kom), maar tegelijk ook best slechte zinnen in elkaar flans. Ik ben een luie schrijver, mijn formuleringen zijn onzorgvuldig, ik beheers mijn taal onvoldoende (naar mijn eigen mening). Ik weet bovendien niet wanneer ik dubbele en enkele aanhalingstekens moet gebruiken, noch weet ik wanneer gedachtestreepjes van toepassing zijn of wanneer ik zinsdelen beter tussen haakjes kan zetten. En omdat ik al dat soort dingen niet weet, gebruik ik soms zelfs puntkomma’s, om het allemaal nog wat gekker te maken of omdat ik denk dat een puntkomma hier en daar de boel dan wel zal redden. Quod non.
Ik zou me natuurlijk over leestekens kunnen informeren door een stijlboek van de Nederlandse taal ter hand te nemen, maar daar ben ik veel te lui voor en daarvoor kan het me eigenlijk ook gewoon te weinig bommen, al bij al. Ik schrijf om er plezier aan te beleven en dan doet het er niet zo toe of het wel allemaal even correct is
Schrijven! Oh, zaligheid! Het is zo fijn! Het maakt mij gelukkig. En als er dan ook nog iemand is die mijn verhaaltjes met al hun gebreken graag leest, wel, zoveel te beter.
Jippiiie!

Geen opmerkingen: