zaterdag 17 maart 2018

Hou niet van mij

Heb je ooit ‘ik hou van jou’ gezegd zonder het te menen?
Zelf heb ik, voor zover ik het mij herinner, nog nooit gezegd dat ik van ‘jou’ hou. Ik heb me hoegenaamd nooit in een situatie bevonden waarin die uitspraak, die ‘bekentenis’, van toepassing was. Ik weet ook niet, betwijfel zelfs, of ik in staat ben om dat zinnetje in alle oprechtheid uit te spreken. Het klinkt zo klef, het is al zo vaak gezegd en het lijkt bovendien zo onmogelijk, van iemand houden op díé manier.
Heb ik ooit van iemand gehouden zoals dat wenselijk is in de liefde? Neen.
Kan je van een ander houden als je niet echt van jezelf houdt? Eerder niet dan wel, denk ik.
Kan je van een mens houden als je niet van de mens als soort houdt? Idem.
Kan je van iemand houden als je vermoedt dat ‘houden van’ in feite bedacht is door slimme fictieschrijvers oftewel halve marketeers? Nog moeilijker.
Ik ben perfect in staat om van een dier te houden, dat wel - ik heb gedurende haar hele leven heel veel van onze kat gehouden, - maar van een mens? Moeilijk. Een mens is, vanaf de kleuterleeftijd, ‘schuldig’, want manipulatief, en daar knap ik nogal op af. Een dier verliest daarentegen nooit haar onschuld, wat mij diep kan ontroeren.
‘Ik zie u graag’ heb ik ook nooit gezegd, of toch niet letterlijk. Wel heb ik tegen mensen gezegd dat ik het fijn vind om tijd met hen door te brengen, wat min of meer hetzelfde is als zeggen dat je iemand graag ziet.
Niet zo lang geleden heeft iemand tegen mij gezegd dat hij - ja, hij - mij graag ziet. Via telefoon. Iemand anders heeft mij hetzelfde laten weten per sms.
Zo gaat het nog, maar kom alstublieft niet fysiek naar mij toe met de mededeling dat je mij graag ziet, ik zou niet weten hoe ik ermee moet omgaan. Onzekere en faalangstige mensen hebben het moeilijk met complimenten of uitingen van genegenheid. Omdat ze zichzelf als minderwaardig beschouwen, kunnen ze zich moeilijk voorstellen dat een ander hen apprecieert. Onlangs complimenteerden enkele mensen mij met wat ik schrijf. Ik wist mezelf bij die gelegenheden absoluut geen houding te geven en moest mijn gezicht verbergen omdat mijn gezichtsspieren verkrampten van pure gêne. Het was een triestig schouwspel. Ik ben veel meer op mijn gemak wanneer mensen negatieve kritiek hebben op wat ik doe. Hen gelóóf ik, hen kan ik zonder schroom gelijk geven. Met een bepaald plezier zelfs. Of met een gevoel van opluchting. Mezelf neerhalen en ironiseren is naast schrijven het liefste dat ik doe. Als faalangstige zal je mij nooit hoog van de toren horen blazen over mijn ‘talenten’ (let op de aanhalingstekens). Ik zal mijn talenten daarentegen minimaliseren en benadrukken dat dit en dat toch maar zo-zo is. En hopelijk is mijn gesprekspartner dan zo vriendelijk om te beamen dat er inderdaad niet echt iets is waar ik in uitblink. Omgekeerd vind ik het zelf wel heel fijn om mensen te complimenteren. Dat is wat faalangstigen doen: andere mensen op een voetstuk plaatsen zodat ze zich aan die personen ondergeschikt kunnen voelen.
Ik lees momenteel een boek over faalangst (‘Faalangst’ van de Nederlandse psycholoog Pieter Langedijk) en dat staat vol anekdotes die heel herkenbaar zijn voor mij. Ik heb het boek ontleend uit de bibliotheek en voor het eerst in mijn leven duid ik met potlood bepaalde passages in een bibliotheekboek aan. Ik ben wel van plan om die aanduidingen uit te gommen eens ik ze in een Wordbestand heb overgeschreven. Dat lijkt me maar normaal. Ik lees dat boek omdat ik eindelijk van plan ben om iets tegen mijn faalangst te ondernemen want ze hindert mij al mijn hele leven in tal van situaties, met name ook in werkomgevingen. Het duurt bij mij een aantal maanden, voor ik op een min of meer normale manier met een leidinggevende, een baas, kan omgaan. Maandenlang ben ik bang voor diens oordeel over mij, een oordeel dat per definitie negatief zal zijn. En de gevolgen van dat negatieve oordeel zullen niet mals of zelfs vernederend zijn. Ik zal extra in de gaten worden gehouden, geregeld op gesprek moeten komen, eventueel bedankt worden voor bewezen diensten (die niet volstonden) en het weinige zelfvertrouwen dat ik sowieso al heb in rook zien opgaan. Er zal van mij finaal niets overblijven en ik zal daar op een bepaalde zelfdestructieve manier ‘dankbaar’ voor zijn. Gerechtigheid zal geschieden en van mij, de man die nergens goed voor is, zal niks overblijven.
(Aan de enkeling die dit leest en nu (weer) denkt dat ik depressief ben: néé! Ga terug naar je land van melk en honing waarin iedereen zich 24/7 top voelt en niemand zich vragen stelt tot hij onvermijdelijk tegen een burn-out of een depressie aanloopt. (En deze ‘sneer’ is natuurlijk humoristisch bedoeld hé.))
Eén manier om met faalangst om te gaan, is door beter te leren ademen. De ademhaling kan voor rust zorgen op momenten van stress. Ik probeer dit al een tijdje toe te passen en het kan inderdaad geen kwaad om op je ademhaling te focussen wanneer je gestresseerd bent. Samen met de ademhaling is het belangrijk om je steeds te realiseren dat je je in het ‘nu’ bevindt en niet in de toekomst die er volgens jou slecht uitziet. De toekomst is de toekomst en nu is nu. Dat zijn lessen uit de mindfulness en ik ben van plan om me (meer) met mindfulness te gaan bezighouden. Het is namelijk heel belangrijk dat mijn faalangst afneemt, net zoals het belangrijk is dat ik niet verkramp als iemand mij ergens mee complimenteert. Ten slotte zal ik er ook rekening mee moeten houden dat iemand mij oprecht graag kan zien of zelfs van mij kan houden, hoe onbegrijpelijk ik dat ook zal mogen vinden. Gesteld dat een vrouw ooit verklaart dat ze van mij houdt, kan ik het echt niet maken om te zeggen dat ze met haar kwaal naar de dokter moet. Ik zal moeten aanvaarden dat zij voelt wat ze voelt en ik zal bij voorkeur zelf in staat zijn om van iemand te houden, te beginnen met mezelf.
Op dit moment domineert (faal)angst mijn leven, maar dat zal beetje bij beetje veranderen. Ook al geloof ik dat zelf nog niet echt.

Geen opmerkingen: