zondag 3 september 2017

Hij is zo handig

Telefoon.
“We zijn in het appartement.”
“Ah.”
“Kom gerust langs, hé.”
“Ik Heb vandaag al een en ander te doen.”
Het gesprek valt stil.
“Ge weet dat ik u graag zie, hé.”
“Ja, ja.”
We lachen, half gemeend, half gegêneerd.
We wisselen ter beëindiging van het gesprek nog wat geijkte formules uit, als daar zijn ‘groetjes’ (hij), ‘tot binnenkort’ (ik).
We hangen op.
Een nieuwe dag begint.
Er is iemand die mij graag ziet.
Enkele weken geleden zag ik op Twitter ‘#filmsmetkak’ als trending topic in de linkerkolom staan. Het is op zo’n momenten dat het besef je eens te meer als een natte schotelvod in het gezicht vliegt: ja, onze beschaving gaat effectief naar de kloten.
Afschuwelijk.
*
3-9-2017
Mijn vrees is groot dat we met z’n allen bezig zijn een soort half mens-half personage te worden (een ‘mensonage’ zou je kunnen zeggen, en haal daar de letter a uit en je krijgt het Franse woord ‘mensonge’, oftewel: leugen). Mijn vrees is groot dat we als mens zelfs bezig zijn om ons meer en meer aan ons personage over te leveren. Ons personage, oftewel onze vrolijke, opgekuiste, streverige aanwezigheid op sociale media (zijn wij dat echt, zoals we ons tonen op Facebook, Twitter, Instagram?). We leveren ons ook over aan gecreëerde gewoontes/behoeftes waarvan ik vind dat ‘handig’ alleen niet volstaat als argumentatie waarom we ze nodig hebben. Handig? Het heeft tegelijk ook iets vreselijk zielig. Of flauw. Een app om je hartslag te meten. Een app die elke dag je voetstappen telt. Een app die je meteen vertelt waar je sleutels liggen wanneer je die kwijt bent. Hebben we zo’n apps nodig? Is dat behalve een leuke, niet altijd even onschuldige, gimmick ook handig, laat staan nuttig of nodig? Als ik daar geconcentreerd over nadenk, zie ik de menselijke soort bijna met het blote oog tot een totaal afhankelijk wezen verschrompelen. Al die applicaties beginnen te lijken op een infuus dat ons in leven houdt, terwijl we onze zelfredzaamheid op het spel zetten en steeds hulpelozer dreigen te worden voor wanneer het echt menens zal zijn. Hoe kan een mens volwassen worden als alles ‘leuk’ moet zijn?
Ik kan me ook afvragen hoe onze jonge mensen zouden reageren op een oorlogssituatie. Oorlog als in, moeten vluchten, moeten schuilen, de wapens moeten opnemen voor je land, voor je familie zorgen, leven onder grote stress, enzovoort. Ik stel me voor dat mensen niet meer zouden weten hoe ze hun plan moeten trekken zonder mobiele telefoon. Een selfie voor een gebombardeerd gebouw en werkelijk niet begrijpen dat zoiets op dat moment het laatste van je zorgen zou moeten zijn. (“Het is toch handig dat mensen kunnen zien waar ik ben?”.) Hysterie omdat de elektriciteit afgesloten is en er nergens een wifispot te vinden is. Meisjes die elkaar huilend in de armen vallen omdat ze tussen het puin hun gsm niet terugvinden (“daar staan al mijn foto’s, mijn hele leven, op”), terwijl er vijftig meter verderop een onbekende ligt te creperen. Ik schets een extreme situatie, maar zie zulke taferelen echt nog gebeuren als we doorgaan zoals we bezig zijn. We lijken als mens onze ruggengraat te verliezen en ik vind dat heel zorgwekkend.
Half mens-half personage. En daarmee samengaand: ons groeiende zelfbewustzijn. Het managen van onze ‘brand’. Hoe liggen we in de markt, hoe kunnen we onszelf nog beter promoten? Behalve een mens worden we nu ook een merk. Zoals een EBV (een Enigszins Bekende Vlaming) van wie een groot (eerder hoogopgeleid) publiek weet dat die op Twitter hele spitsvondige kritiek geeft op de actualiteit. De persoon in kwestie die daarmee een ‘publiek’ verwerft en zich bij elke maatschappelijke gebeurtenis de hersens uit zijn kop denkt om toch maar weer met de leukste tweet op de proppen te komen om weer maar eens heel wat hartjes en retweets te genereren. Ik ben hier echt niks aan ‘t verzinnen. Je hebt op Twitter echt mensen van wie het me intussen duidelijk lijkt dat ze per dag een significante periode doorbrengen met het bedenken van slimme of grappige tweets als commentaar op een actuele gebeurtenis. En dat zijn privépersonen, geen mensen die dat op een of andere manier ‘beroepsmatig’ doen (de redelijk ergerlijke Joël De Ceulaer, bijvoorbeeld). Een dwangmatige hang naar appreciatie en aandacht. In elke pietluttige gebeurtenis meteen een narratief ontwaren voor wat je er op sociale media mee zou kunnen onvangen. Sowieso delen met je vrienden/volgers/publiek/fans. (In ‘De cirkel’ van Dave Eggers, een roman van Dave Eggers die rond sociale media draait, wordt het niet-delen van een gebeurtenis beschouwd als een misdaad - zeer interessant.) En als er geen beelden zijn van wat je hebt meegemaakt, dan is het niet gebeurd. De spijt (het verdriet) die aan je knaagt wanneer je je na een leuk bezoek aan de dierentuin realiseert dat je geen selfie genomen hebt met die grappige struisvogel op de achtergrond. Het échte verdriet, de échte frustratie daarover. Damn, ik kan dit niet delen, ik kan dit niet tonen, het heeft bijgevolg ook niet zo veel zin meer om hierover te praten en de blijken van goedkeuring zullen miniem zijn. Práten over dingen als iets dat aan belang verliest. “Hier, dit zijn de foto’s die ik ervan heb gemaakt.” Begoede vijftigers en zestigers die na drie snel opeenvolgende citytrips heel hard moeten nadenken naar waar ze ook weer op reis zijn geweest. Dan maar de smartphone erbij nemen, want het fotomateriaal dat ze aan hun reizen hebben overgehouden zal hen de reis weer in herinnering kunnen brengen. De reis wordt minder belangrijk dan het bewijs dat je op reis geweest bent.
Mensen die Google Maps gebruiken om de kortste weg te zoeken naar die nieuwe winkel op één kilometer van hun deur. Ze weten waar die winkel gelegen is, maar het is toch handig om even te bekijken wat de kortste weg er naartoe is. De reflex om voortdurend te willen weten hoe laat het precies is, onbewust omdat je zo een ‘reden’ hebt om je smartphone er nog eens bij te nemen (en als je dan toch je smartphone in de hand hebt kan je meteen ook nog eens kijken of je laatste status al veel werd geliket). Uurwerken die niet meer verkocht raken, fototoestellen evenmin. “De nieuwe iPhone 8 komt met een dubbele camera.”
Als je alles uitbesteedt aan technologische snufjes rest er steeds minder dat je zelf nog moet doen (moet kunnen, moet leren). Een spellingchecker die al je schrijffouten verbetert is nog een van de betere. Niettemin: juist leren schrijven wordt erdoor minder noodzakelijk en dat is zonder meer jammer.
Ach, ik kan zo blijven doorgaan. Ik heb het gewoon echt niet begrepen op de kritiekloze welwillendheid waarmee we ons aan de technologische gadgets van grote, zogezegd heel sympathieke bedrijven als Google en Apple overleveren. Ik vind het ronduit eng. En onze gezondheid komt in gevaar, want we vinden geen rust meer, we kénnen dat niet meer, we laten geen verveling meer toe en plamuren onze tijd vol met schijn-bezigheden. Lege momenten zijn uit den boze. Tijdens een busrit vijf minuten gewoon uit het raam kijken, dat zie je al jaren geen enkele twintiger nog doen. Smartphone in de handen, vingers op het scherm en communiceren maar, met de ene of de andere via het ene of het andere kanaal. Boeiend of niet, doet er niet toe. Dát je communiceert wordt belangrijker dan wát je communiceert.
Ik denk dat de nadelen van dit soort evolutie op termijn (nog) duidelijker zullen worden. De bubbel heeft altijd al barstjes vertoond. Er komt een moment waarop de smartphone helemaal genormaliseerd zal zijn (dat lijkt nog steeds niet het geval, we blijven er maar naar staren als koeien naar een lichtbak) en dan zal géén van onze mensen nog weten wat het is om zonder mobiel toestel te functioneren. In het straatbeeld zie je die opdeling heel duidelijk. Tieners en twintigers zijn verknocht aan hun eerder goedkope toestel en staan voortdurend met hun klasgenoten/vrienden in contact, dertigers en veertigers lijken steeds maar weer in een situatie te belanden waarin het ‘handig is om even de smartphone erbij te halen’ (en als ze nu eens niet op een ‘natuurlijke manier’ in zo’n situatie belanden, manoeuvreren ze zich er wel in), hoogopgeleide vijftigers en zestigers zijn er iets rustiger mee, gebruiken hun toestellen nog iets functioneler, maar ze hebben het ondertussen ook allemaal wel, en dan resten er nog de bejaarden voor wie de smartphone te laat is gekomen en voor wie een leven zonder nog volstrekt normaal is. Deze mensen maken een bijna voorhistorisch eenvoudige indruk en je kan je afvragen hoe ze zonder internet de dag doorkomen. Die mensen moeten met een bepaalde verbijstering naar hun kinderen en kleinkinderen kijken, stel ik me voor. Het zou geen kwaad kunnen mochten bejaarden wat meer de gelegenheid krijgen om aan jonge mensen over ‘vroeger’ te vertellen (en ook over de oorlog, waarom niet?). Een bejaarde kan een serieuze situatie schetsen waarin de echte persoon en niet zijn personage moet opstaan. Anders zullen jongeren vergeten wat ‘vroeger’ precies inhield - dat schijnt nu al bezig te zijn. Een leven zonder technologie kan een bepaalde generatie zich nu al totaal niet meer voorstellen.
Er komt een moment waarop er ons enkel nog mensen resten die vastgekleefd zitten aan hun gadgets en aan een routine van dwangmatige (visuele) communicatie en een enorme hang naar aandacht en appreciatie via sociale media. Een aantal belangrijke menselijke vaardigheden (je plan kunnen trekken zonder elektronische hulpmiddelen) zullen op de helling komen te staan en we zullen onze algemene kennis en zelfraadzaamheid verliezen omdat we die zo lang verwaarloosd hebben.
Ik kijk echt niet uit naar een dergelijke maatschappij. Maar in het tempo waaraan we ons nu aan dat toekomstperspectief lijken over te leveren, zie ik geen weg terug.
En over de factor verslaving heb ik het hier zelfs nog niet gehad. Technologische gadgets worden niet onder de noemer drugs gecatalogiseerd, maar eigenlijk zijn ze precies dat. Ze maken je afhankelijk en ongezond als je niet oplet met je gebruik

Geen opmerkingen: